Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhertxliij. uyt des blinden van Iericho 4. lieden
| |
[fol. L2r]
origineel
| |
tWoord opent hem de wonden,
Van zynre zonden smert.
Het dreyght voor zyn misdaden
Des heren straffe zwaar.
tBelooft oock uyt ghenaden
Den blinden oghen klaar.
t'Opmercken ghaat voorts toghen
Doort ondervinden fyn
Hoe dat de valsche loghen
Het quaad zeyt ghoed te zyn.
Dit doet na tquade lusten,
tWelck alle zonden voedt.
Dan tuyghen smerts onrusten
Dat zond' haar zelve boet.
Hier tert die ware hate
Den kop van tvalsch Serpent.
Tot blinden zo van state
De heer tghelove zent.
Dat zy dan ghaern ontfangen,
Om dat het hope baart:
En strecken snel haar gangen
Van daard ten hemel-waart
|
|