Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderffelijcke vrucht (1630)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderffelijcke vrucht
Afbeelding van Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderffelijcke vruchtToon afbeelding van titelpagina van Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderffelijcke vrucht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderffelijcke vrucht

(1630)–D.V. Coornhert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XI.
Actor. 15. 10.

Nu dan, wat versoect ghy Gode, om op der Iongheren necken te legghen een Juck, 't welck onse Vaderen noch wy niet en hebben moghen draghen.
Antwoorde.

DEser woorden oirsake, was het afkomen eeniger Broederen uyt Judea: die daer leerden, datmen niet en mochte salich worden, sonder dat werck des wets: van na Moysi wijse besneden te worden.

2 Dit noemt Petrus een versoeckinge Godes, ende seyt stracx aen d'eerst-gemelde zijne woorden: maer wy geloven saligh te worden door de genade des Heeren Jesu. Waer mede hy te kennen gheeft, sulck seggen der broederen onrecht te wesen. Ga naar margenoot+Want ist door de Ghenade Jesu, soo en ist niet door de Wercken des Wets, so ooc de Apostel Paulus betuyght.

3 Die handelende vant selve, seydt totten Joden die sich roemden op des wets wercken: waer is nu u roem? etc. neen, maer door de Ga naar margenoot+ a wet (seyt hy) des geloofs. Ga naar margenoot+ Want alst Ga naar margenoot+ c geloof werckt door de liefde, so volbrengtmen Ga naar margenoot+ d de wet Christi. Dit is de Wet des Ga naar margenoot+ e geests ende des levens.

4 Dit is al heel een ander wet, dan de voorsz Wet Moysi, daer van Petrus hier schijnt te smeken, of dan oock de Wet der Ga naar margenoot+ a sonden ende des doodts. (Die wert so genaemt om haer voorneemlijcxte werckingen. Want uyt dese Wet komt Ga naar margenoot+ b kennisse der sonden) door welcke sy den doodt Ga naar margenoot+ c dreygt, ende de zonde volbracht zijnde den Ga naar margenoot+ d doodt baert.

5 Hier openbaren sich nu tweereleye aerdt van wetten, als een Moysi, ende een Christi. Die syn in den grondt eens, hoe-wel sy verscheyden schijnen van buyten. Sy strecken ooc beyde tot tweereleye aerdt van Menschen, te weten, Geestelijcken ende vleeschelijcken.

6 Op den Vleeschelijcken Menschen siet de Wet Moysi naden letter met haer straf, den over-treders gedreyght, maer op de Geestelijcken Menschen siet desselven Moysi Wet, naden Geest, mitsgaders Christi Wet, daer Christus ghenadelijck Loon van Gode belooft.

7 De Vleeschelijcke menschen, syn vleeschelijck gesint, maer de Geestelijcke, Geestelijc. Ga naar margenoot+ Nu is des Vleeschs wijsheyt, een vyantschap tegen Gode, ende en is Gode niet onderdanigh, sy en vermaghs oock niet.

8 Sodanige luyden en mochten dat juc vande wercken des Wets niet dragen. waeromme dat? De wet eyscht volkomen onderdanighz. Dit en vermach niemant sonder Liefde. Die is by geene vleeschelijcke menschen. Ist mogelijc dat Liefde-lose luyden Liefde, die de wet eyscht, souden hanteren? Neen waerlijck.

9 Eer souden Blinden sonder Ghesichte sien. Sy mogen bestaen uyt vreese van straff 't quaedt doen (eer sy't haten) te laten: sy moghen poghen op hoope van Loon het Goedt (zonder dat te lieven) te doen: maer dese knechten ende Huerlingen, sulcx blyvende, en mogen des wets in-houden, dat Lief-hebben is, niet volbrenghen. Want sy ontbeeren noch de Liefde.

10 Al heel anders ist metten recht Geestelijcken, Heyligen, rechtvaerdighen ende Liefhebbende kinderen ende Erf-ghenamen Godes: want die zijn uyt Gode Ga naar margenoot+ a gheboren, hebben den Ga naar margenoot+ b H. Geest ontfangen, door den welcken uyt-gestort is in heure Herten de Liefde Godes. Die drijft de Ga naar margenoot+ c vrese uyt, bemint den Ga naar margenoot+ d Naesten, ja oock den Ga naar margenoot+ e Vyandt, ende Ga naar margenoot+ f houdt Godes Woort. Dit sijn de Ga naar margenoot+ g Rechtvaerdige, den welcken geen Wet is gestelt. Daerom sy voorts niet meer vande Wet (uyt straf-vlucht of loon-sucht, maer) vanden Gheest Godes (uyt Liefden) worden gedreven.

11 Inder Apostelen tijde waren ond' d'ongelovighe ende Vleeschelijcke Joden, Ga naar margenoot+ ja ooc daer buyten, eenige recht Geestelijcke Joden

[Folio ccc xiiir]
[fol. ccc xiiir]

in't verborghen: welcker Besnijdenisse was niet uyten letter vleeschelijc van buyten, maer uyten Gheest inder herten; ende in-wendelijck van binnen. Immers sondanige warender al voor Christi geboorte, hoewel luttel in Gods sichtbre ende onsichtbare Kercke: als suyvere Rooskens ende reyne Terwe, beneven ende onder de doorn-stekelighe, ende kassche groote meenighte der Joden.

12Ga naar margenoot+ Onder dese vele, waer inne Godt gheen welbehagen en hadde, waren oock al eenige gheestelijcke, die geeten ende ghedroncken hebben vande gheestelijcke spijse ende dranck, dat Christus was. Ga naar margenoot+ Die vande anderen vleeschelijcken hoope niet en was genoten: ende waren oock anderen daer beneven, die gheen Wet uytwendelijck hebbende, heur selfs een wet waren, Ga naar margenoot+natuerlijck dat des Wets was doende, ende dadelijck bewijsende des Wets inhouden, in heure herten geschreven te wesen.

13 Al ist nu so dat de Apostel Petrus sprekende van den vaderen nae den vleesche, van den sichtbaren Joden, ende van soodanighe vleeschelijcke luyden te recht gheseyt, dat sy sulck letterlijck Jock Moysi niet en hebben mogen dragen: daer uyt en mach men geensins besluyten, dat het kleyne hoopken onsichtbare ende Gheestelijcke Joden, den Geestelijcken Wet Christi, schuylende onder den wet Moysi, niet en souden hebben moghen draghen, noch onderhouden.

14 Onderhouden, seg ick, nae den geest ende niet na den letter, Ga naar margenoot+die sy doe also weynich onderworpen waren: als de Heere des Sabbaths: Christus selve, in sijnen tijde was onderworpen den uyterlijcken Sabbath: Ga naar margenoot+die hy schijnende te breken, door sijn salig-makende werken der liefden, in't genesen der kranken volkomentlijck heeft onderhouden: te weten naden geest, in't gene door de letter des Wets betekent was, ende te onderhouden bevolen.

15 Staet mede te aen-mercken, dat Petrus daer niet en seydt: Alle onse vaderen en hebbens niet konnen dragen: neen, maer seyt: onse vaderen. Die vaderen en waren niet al eenreleye aerd, maer meestendeel vleeschlijc ende oock eenige geestelijck, so nu is gebleken. Al ist dan so dat de grootste menichte sulcx niet en vermochten, overmits sy vleeschelijc waren: soude daer uyt volghen, dat het kleyne gheestelycke hoopken dat niet en vermochte? Ga naar margenoot+dat waer geseyt, der hellen weg is breed, ende vele zijnder diese in-gaen: daer uyt volgt dat niemant den saligmakende smallen weg bewandert. Sluyt dat oock wel? Even soo oock het ander.

16 Ende of daer noch al stont alle onse vaderen, jae niet een van onse vaderen en konden dat Juck dragen: so soude daer noch so luttel uyt konnen bewesen worden, dat niemandt vanden vaderen dat hadden konnen dragen: als eenighe onwijslijcken hebben gepoogt te bewijsen uyt den Psalmen, 13. ende 52. datter niet een ter werelt is die goet doet: want soo hier ghesproken is van alle de godtlosen alleenlijck, ende niet van den volcke Godes: so soude dit dan noch gesproken zijn van alle den vaderen alleenlijck, die vleeschelijck ende niet van die gheestelijck waren.

17 Dit sietmen oock in Petri woorden: noch wy niet en hebben konnen dragen: daer veler luyden onbescheydenheydt, nu gheen onderscheyt heeft willen maken, tusschen Petrum ende d'ander Joden, in welcker personen hy dat woordeken, Wy, spreect: te weten, soo zy voor-tijts geweest waren, noch vleeschelijck ende onder Moyses letterlijcke wet staende, ende niet so sy nu waren gheworden, onder Christi Wet des gheests.

18 Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ Want al en mochte Petrus (laet ons een voor al d'andere nemen) voor d'ontfangenisse des H. gheests, daer door Godt de liefde uytstortede in sijn herte, Ga naar margenoot+God niet na sijn gebode so lief hebben, dat hy Christum in levens gevaerlijckheyt onvertsaechdelijk konde belijden: so vermochte hy sulcx daer na lichtelijc, Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+so hy wel betoonde in sijn vry-moedigh verkondigen voor den volcke, ende in sijn onvertsaegdelijck belijden voor den moordelijcken Pharizeen, van den name Jesu: so dat hy sich oock konde verblijden, om sijns Naems wille geesselinge te lijden. Wie mach nu seggen dat Petrus dit oock van sich selve, so hy doe ter tijt was, ende oock van d'andere Apostelen ende gheestelijcke Mannen sijnre tijden ghesproken souden hebben.

19 Behalven al dat, komende nu vanden menschen op den Wet ofte Juc selve: so is kennelijck dat de wet Moysi nae den geest ende betekeninge des letters, vande besnijdenisse selve (daer hier de twist om was geresen) een selve wet was, die Christi wet is van de liefde.

20Ga naar margenoot+ Want Moyses seydt: de Heere sal uwe herten besnijden, ende 'therte uwes zades, dat ghy de Heere uwe Godt sult liefhebben, uyt alle u herte, ende uyt alle u ziele. Is dit niet het selve dat de wet Christi is? Mat. 22. 37.

De wet Christi behelst wet ende Propheten. Soo was dese wet Moyses daer mede onder begrepen: Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ de wet Christi, dat sijn last ende juck is, en is niet swaer, maer licht. was Christi juck licht, hoe mocht dit gheestelijcke juck Moysi, daer mede inne begrepen wesende, swaer zijn.

21 Wat Moyses daer oock voor vlijte betoont met het bewijsen dat 'tinhouden desselven wets vander liefden niet hoge, niet verde noch niet sorgelijc, Ga naar margenoot+maer naby in't herte ende monde was te soecken ende te halen, siet hy licht die daer voort leeft tot het 15. verset toe, sulcx dat hy niet anders dan als voor oogen tegenwoordich siende: dese arbeyt (ja onmogelijcheyt) versierders inde geboden, den volcke daer voor heeft willen waerschouwen, als voor den stoel des boosheyts.

22 Nu is alle sulcks immers wel verde van onmogelijck te zijn, dat de gelovige, herborene, geestelijcke menschen dit gheestelijck juck Moysi, ende Christi souden dragen: of schoon al onmogelijck, niet alleen schijnt, maer oock is voor alle onghelovige, onherboorne, ende vleeschelijcke menschen (soo langhe sy sulcke blijven) om te draghen.

23 Derhalven moeten die onbescheyden misduyders, dese woorden Petri nootsakelijck doen een van drien, te weten: dat de geest der waerheydt (die niet strijdich en mach zijn tegen haer selve) van des jucks lichticheyt niet en heeft gesproken door Christum, noch door Moysen, noch door Joannem: of schromen sy so te lasteren, dat de H. geest dese woorden niet en heeft gesproken door den Apostel Petrum, maer hy uyt sich selve, Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ende dan soudense geen ghelove moghen hebben: of schamen sy hun dat mede, soo moeten sy bekennen dat sy die sproken niet recht en verstaen, maer misbruycken, om te bewijsen onmogelijck te zijn dat Christus Moyses ende Joannes opent-

[Folio ccc xiiiv]
[fol. ccc xiiiv]

lijck segghen, licht om doen te wesen.

24Vraechtmen wat hier den waren sinne zy van Petri woorden; ick sal onder verbeteringhe antwoorden, datmen meest doolt in't verstant der selver in twee stucken: te weten, in't niet aenmercken, wie die gene is die dat juck, 'twelck de Vaderen niet en mochten dragen, op heuren halse heeft geleyt: ende oock, wat dat voor een juck is geweest, daer af de Apostel daer spreeckt.

25Nopende 'teerste, Petrus en seyt niet dat het God op haren halse heeft geleyt. Hy seyd oock niet dat Mosis dat heeft gedaen: oock en leydt hy sulcx niet op Christum. Wie sal't dan geweest zijn? Dat sal licht om verstaen zijn, na 'tverstaen, wat dit ondragelijcke juk is geweest.

26 Dat verklaert duydelijc dApostel Paulus daer hy schrijft also: Ga naar margenoot+ Maer Israel, die de Wet der rechtveerdigheyt na-volghde, en is tot de Wet der rechtvaerdigheyt niet ghekomen. Waerom? Ga naar margenoot+ Om dat sy't sochten, niet uyt den gheloove, maer als uyt de wercken des Wets: want sy hebben hen gestoten aen den Steen der aenstotinge.

27Ga naar margenoot+ Ende noch daer na: Want dewijle de rechtvaerdigheyd Godes heur onbekent is, ende soecken haer eygen rechtvaerdigheydt op te richten: so en zijn sy de rechtvaerdighz Godes niet onderdanich geweest.

28 Nu sietmen licht wattet juk is dat noch d Apostel, noch de Vaderen niet en hebben mogen dragen: namentlijck, heur eygen gherechtigheydt op te richten. Is heur sulcks te doen ergens geboden van Gode? Van Christo? van Mose? van eenich Propheet of Apostel? dat en machmen niet vinden, maer wel dat heur sulcx doorgaens is verboden.

29 Dit ondragelijc juck en is dan Godes, noch Christi, noch Mosi, maer heurder Vaderen self verkoren, ende heur eygen juck geweest, ende de sware packen, daer mede sy sich onder malkanderen beswaerden ende belasteden. Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ Het waren menschen geboden, daer mede sy Gode te vergeefs dienden: te vergeefs also sy niet en verkregen Godes ware salichmakende, maer wel heur eygen onsalige, valsche, ende waen-gerechtigheyt.

margenoot+
Rom. 3. 20. 2
margenoot+
a Gal. 3. 11
margenoot+
b Ro. 3. 27
margenoot+
c Gal. 5. 6.
margenoot+
d 6. 2.
margenoot+
e Ro. 8. 2.
margenoot+
a Rom. 8. 2.
margenoot+
b Rom. 7. 7. 3. 20.
margenoot+
c Eze. 18. 20.
margenoot+
d. Jac. 1. 15
margenoot+
Rom. 8. 5. 7.
margenoot+
a Joan. 3. 3
margenoot+
b Ron. 5. 5.
margenoot+
c 1. Joan. 4. 18.
margenoot+
d 12.
margenoot+
e Mat. 5. 44.
margenoot+
f 1. Joa. 2. 5.
margenoot+
g Rom. 8. 14.
margenoot+
Rom. 1. 16
margenoot+
1 Cor. 10. 5
margenoot+
1 Cor. 10. 3 4.
margenoot+
Rom. 2. 14
margenoot+
Mat. 12. 8
margenoot+
Mat. 12 12.
margenoot+
Mat. 7. 13
margenoot+
Act. 2. 4.
margenoot+
Rom. 5. 5
margenoot+
Deut. 30.
margenoot+
Act. 2. 29, 4. 31, 5. 42
margenoot+
Act. 4. 13. 19. 5. 41.
margenoot+
Deu. 30. 6.
margenoot+
mat. 11. 30
margenoot+
1. Iaan. 5. 3
margenoot+
Deut. 30. 11. 12. 13. 14.
margenoot+
mat. 11. 30
margenoot+
Deut. 30. 11., etc.
margenoot+
1 Joan. 5. 3
Act. 15. 10.
margenoot+
Rom. 9. 31
margenoot+
Rom. 9. 32
margenoot+
Rom. 10. 3
margenoot+
Luce 11. 46
margenoot+
Mat. 15. 9

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken