Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van de vreemde sonde, schulde, straffe nasporinghe (1630)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van de vreemde sonde, schulde, straffe nasporinghe
Afbeelding van Van de vreemde sonde, schulde, straffe nasporingheToon afbeelding van titelpagina van Van de vreemde sonde, schulde, straffe nasporinghe

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

traktaat
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van de vreemde sonde, schulde, straffe nasporinghe

(1630)–D.V. Coornhert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[Folio D.xxij.r]
[fol. D.xxij.r]

Tafel, Van de merckelijckste stucken in dese drie Boecken begrepen zijnde.
Nota. Het cijfer ghetal beteeckent het voorste het so menighste Boeck, ende het laetste het so menighste articule, maer het Romeynsch getal tusschen beyden beteeckent het Capittel in elcken Boecke.

 

A.

 

Adam.
Voor zynen val

Hadde geen volmaeckte menschelijcke wijsheydt, rechtvaerdigheydt, etc.q.vij.7
Hadde geen ware menschelijcke wijsheyt.1.vij.s.13.b.18.c
Was niet wijs.1.vij.10.15.16.17.20.24.d.25.a
Wist goet noch quaet.w.vij.14.15
Was nae der wijsheydt gheen beelde Godes.1.vij.13.c.18.d.19.20
Hadde alle zijn gaven niet ontfanghen voor ons allen.1.vj.c
Kende Godt niet.1.vij.18.b
Kende sich self niet.1.vij.19

Nae zynen val.

Of hy toereeckentlijck dan waerlijck was bedorven.2.vij.23
Of hy schuldigh was aen onse sonden.2.vij.35
Of hy geheel was bedorven.2.j.8
Was gheloovigh.s.v.4, s.vj.4, 3.vj.2
Hadde een waerachtigh gheloof.2 v.4
Hadde een goede wil ende genegentheyt verkregen.3.vj.5
Was herboren.3.vj.12
Was verlost vande eeuwige verdoemenisse.
Predicanten Triplijcpag.77.s.83

Adams

Sonde, waerom so genaemt.2viij.33.34
D'onse ghenaemt ende hoe.2.vij.33.34
Wonde ghenesen in hem.2.v.23.24

Al

Betekent ergens een groot deel, ergo over al.2.viij.8.14

Allegorie

Vanden Predikanten bespodt ende heurs ondancks self misbruyckt.2.vj.32.27

Almoghentheyt

Godes ghelastert.1.j.7

B.

 

Bederven

Mach een sonde heel bederven, een deughde mach dat verderf heel ghenesen.3.v.6.8

Beduyden

P. der H. Schrift schantlijck.2.viij 45

Beelde Godts

Bestaet inden Ziele.1.v.3
Niet inden Lichame.1.vj.3.a.5.a
In Adam wat. 1.vij.2. Basilij verstant.1.vj.10
Heerschappie over't gedierte.2.vi.3.4.5 6
Is n[o]ch (soo't schijnt) in alle menschen.1.vi.7.a
Wat het is zijn daer inne oneens de vaderen.1.vi.2
Oock die Gereformeerden.1.vi.11
Iae oock Augustinus in sich self.1.vi.3
Is eygentlijck Christus.1 vi.8, 1.vij.3

Beginnen

Te ghenesen, sonder te ghenesen.3.v.9

Berou

Heeft Godt van de voorghenomen straf, over den berouwenden sondaren.2.vi.9

Beschuldighen

Mach niemant met ernst sich self over sonde by anderen buyten zijn wil bedreven.3.iiij. per totum.
En moght David sich niet alsoo, als of hy self ware oorsake geweest van zijn aengheboren ellende. Dit bekennen de Predicanten self.3.iiij.4

Bespotten

Der Predicanten op Coornhert.2.vi.18

Betaelt

Heeft Christus voor de schulde.2.viij.17.18.19.20.21

Bewimpelt gheloove

Der Catholijcken bespodt.1.iij.8

Bewijs

Mette schrift.1.vij.26.a
Met collectien.1.vij.27.a.28.29
Niet metten vaderen.1.v.1.2.3.4.5
Der Predicanten quaedt.2.v.3

C.

 

Calvijn

Maeckt vreemde glosen.3.iij 5
Uoert texten inne teghen sich self.3.iij.4

Christus

Is het eygentlijcke beelde Godes.1.vi.8.vij.3
Wert onnut ghemaeckt.3.viij.16
Is gekomen om't gebreck der naturen inden geloovigen gantsch wech te nemen.3.v.2x
Heeft willen Adams wonde gantschelijck ghenesen.2.v.31.32.33
Geen volkomen offer, verlosser, etc.3.viij.19
Sijn genade streckt oock op d'eerste geloovige.2.vj.5

Collectie

Niet met te bewijsen.Triplijc.35.s.33.a

Coornhert

Bekent t'onrecht zijn schulde.ij.viij.x

D.

 

David

Ontschuldight sich met Adam.[3].iiij.3.25.26.27
Spreeckt Psalm 50.7. van een gheestlijcke gheboorte2.vj.20

Disputeren

Men disputeerde by den ouden vryelijck van de Erfsonde.1.iij.5

Doen

Of laten der menschen.3.j.1.2

Deughde

Wat.3.j.3
Mach soo wel heel ghenesen, als de sonde heel bederven.3.vj.6.8

Doodt

Over ons allen om onse eygen sonden.2.vij.2
Eeuwigh leytmen Adam op.Triplijc.61.s.65
Teghen heur beken van met collectie niet te bewijsen.Triplijc.35.s.33.a
Doodt des lichames bewijs van de vreemde sonde.Triplijc.48.s.49
Die nu al doot is, mach niet sterven.2.viij 2

E

 

Eere Godts

Opte eere Godes ende saligheyt der menschen moetmen sien int uytleggen der Schrifturen.1 v 7

Erfsonde

Mach van niemande verstaen worden.1.iij.6.r.d
Wert verscheydelijck gheleert.1.cap.iiij
Grontvest der Christenheyt.1 j 1
D'alderverwertste questie.1.iij.5.a, 1.iiij 1.a
Duyster.1.iij.6 b 1
Sijn name niet inde H. Schrift.Cap.2
Is niet.3.v.15.17, 3.vj.4.5.12
Seth sonder erfsonde gheboren.2.v.12
Na mijn ghevoelen verstaen streckt meest tot der Godes ende der menschen heyl.

Eva

Gheloovigh.2.vj.4

Eyghen

Of onvrye wil, gebouwen op de vreemde sonde.1.j.2

Eysschen

God eyscht van niemant boven vermogen.3.iij.18

Exempel

Is Christus ten goeden.2.viij.27
Adam ten quaden.2.viij.27

F.

 

Fellonie

Den bermhertigen Gode opgedicht.1.vij.28

Fides

Implicita bespot.1.iij.9.
[Folio D.xxiij.v]
[fol. D.xxiij.v]

G.

 

Gaven

Die Adam hadde en heeft hy niet al voor ons ontfanghen.1.Cap.5

Gheboorte

Der sonden innerlijck.2.vij.15. Dit werdt bespodt.2.vij.8.24.28
Der deughden geestelijck.2.vij.23
Geestelijck by David verstaen.2.vij.20.28.29
Door lijflijcke gheboorte werdt niemandt sondigh.2.viij.5
Der sondaren hoedanigh.2.vi.27

Gheboren werden

In sonden of in sonde.2.vij.9.12
In sonden of sondigh.2.vij.13

Gheloove

Bewimpelt of implicita.1.iij.9
Dat kleyn is maer waerachtich salicht.2.v.5
Bestaedt niet in onwetenheydt, maer in kennisse.1.iij.10.b
Datmen ghelooft moet men verstaen.1.iij.9.b.10.a.

Gheloovigh

Was Adam.2.v.4.9
Alle gheloovigen heylich.2.v.11

Ghelijck ende alsoo

2.viij.8.9.10

Ghelijckheydt

In pauli woorden over weder zyden.2.viij.4.5.12.16
Int midden om te komen totte gemeenschappe Christi of Adams.2.viij.32

Ghemeenschappe

Met Christo ende Adam, hoemen die heeft.2.viij.17.18.19
En heeft gheen mensche nae der Zielen met Adam.2.viij.20
Noch met Adams sondelijckheydt.ibidem.
En heeft niemandt met Adams sonde dan die hem door't ongheloof aenneempt ende werdt inghelijft.2.viij.21.32
Met Adam door navolginge.2.viij.21.22.27
Ofmen die heeft met Adam voor dan na het sondighen.2.viij.36.40
Is ongelijck tusschen Adam ende Christus.2.viij.32
Ghelijckheyt om te komen totte gemeenschappe Adams ende Christi.2.viij 32

Ghenade Christi

Streckt oock opten eerst geloovigen.2.vi.5
Crachtiger dan Adams sonde.2.viij 32

Ghenegentheyt

Hadde Adam goet verkreghen.3.vj.1.5
Die quaet is, en is niemant aengeboren.3.vj.5
Uan joncx op ten quaden wederleyt.2.vi.41.42

Ghenesen

Wilde Christus hier gantschelyck Adams wonde.3.vij, 2.v.33, 3.vi.6.8, 3.vij.11.12
Waer inne het ghenesen bestaet.3.vij.5
Wat het woort ghenesen in heeft.3.vij.9
Tot wat eynde die genesinge geschiet.3.7.20
Godt gheneest door Christum volkomelyck.2.5.23, 3.7.3.11
Mach so wel een deuchde gheheelyck, als een sonde gheheelyck verderven.3.vi.6.8
Beginnen te ghenesen.3.vi.9

Ghereformeerden

Vernielen 't ghene zy arbeyden te bevestighen.2.j.6, 2.ij.15

Ghesonde

Woordt3.vij.10

Het Goede

Geeft Godt door Christum hier.3.vij.16

Goetheydt

Godes ghelastert.1.j.7
Die menschelyck is volmaeckt, wat zy doet,1.vij.7

Grondtfest

Der Christenheyt erfsonde.1.j.1
Vander Gerefor. predestinatie.1.j.4
Instificatie. 1.j.3 Eygen wille.1.j.2

H.

 

Heerschappie

Over 't ghedierte was 't beelde Godes in Adam.1 vij 3.4.5.6

Heylich.

Dit woordt is leelyck misbruyckt by den Predikanten.2.vj.3

Herboren

Vive wedergheboorte.
Wert niemant ten halven.3.vi.11
Moet noch alle daghe sondigen.1.j.3

I.

 

Ieroboam

Wandelen in Ieroboams sonden.2.viij.33

Implicita

Fides.1.iij.8

Imputative

Vide toerekeninghe.
Gerechticheyt boutmen opte erfsonde.1.j 1

Ionckheydt

Uan Ionckheydt op ten quaden gheneghen wederleyt.2.vi.41.42

K.

 

Kennen

En mach niemant yet buyten zijn weten.1.vij.15

Kennisse

Letterlijck.1.vij.8
Ondervintlijck.1.vij.8
Manlijcke volght uytte kintsche.1.vij.9

Kinderen

Na de innerlijcke quade gheboorte.2.iiij.2

Kinderkens

Ten verdoemenisse ghepredestineert.r.j.y
Ongedoopt stervende (als zy geen gheloovige ouders en hebben) verdoemt.1.j.4, 2.iiij.2
Der geloovigen heylich.2.v.5. In moeders lyve van de erfsonde gheheylicht.2.v.y
Uerdoemt om Adams sonde.3.iij.13

L.

 

Laten

Of doen der menschen.2.j.1.2.

Last

Uan zyn schuldighe last is Adam ghevryet, maer wy ende d'onnoosele kinderkens moeten zyn last draghen.3.j.13
Tusschen eyghen ende een anders last draeghen onderscheyt.3.j.14

Lasteren

Moeten de Predikanten volghens hare opinie, de salichmakende kracht Iesu.3.v.20
Godt ende Christum.3.viij.13.14.15.16

Lasteringhen

Van Godes goetheyt of almogentheyt.1.j.y

Leere

Vande erfsonde swangher met lasteringhe Godes ende Christi.3.viij.13.16
Die daer bekennen niet te verstaen 'tghene zy leeren en verdienen geen gheloof.1.iij.7.a.8

Levi

Wordt vertient.2.vij.47

Lichaem

Sondicht niet, maer de ziele 3.iiij.18.19.20

Liefde

Totten Naesten, vervullinge der geboden.2.vij.36

M.

 

Maria moeder Christi

Niet sonder sonde.Vide Triplijc.pa.70.s.73

Menschelijck gheslacht

Is met Gode versoent.3.viij.9.12

Misbruyck

Is altijt quaet, niet het misbruyckte.2.iij.17

Middel

Tusschen sot ende wijs zijn.1.vij.21.22.23.etc.

Minder ende meerder

Uerderf.2.j.7

N.

 

Name

Uande erfsonde met inde H. Schrift.2.Cap.ij

Nature

Onverdorven.3.v.6
Onveranderlijck waer inne.3.v.2
Waer inne veranderlijck.3.v.3.
[Folio D.xxiij.r]
[fol. D.xxiij.r]
Gantschelijck verdorven, niet int deel.2.j.8.9, 3.iij.3
En mocht Adam niet veranderen, waer inne.3.v.4 5
Ghebetert.3.v.21, 3.vj.9
Mach geen mensch in haer voortteelinge bederven, soo de Predikanten bekennen.3.v.6
En moght Adam maer voor zyn deelken bederven (alsmens moght verderven.)3.v.21.22
By Christum geheylicht voor zyn deelken alleen.3.v.19
Om der naturen gebreck uyten geloovigen gantsch wech te nemen is Christus ghekomen.3.v.21

Nootsakelijckheyt

Uan sondighen is een vrught van der naturen verderf. Triplijc.pag.16.s.13.

Nootsakelijck

Moeten wy't quade doen.3.iij.6.11
Die nootsakelijck wat doet en sondight niet.3.iij.17

O.

 

Onderscheydt tusschen

Schulde ende straffe.3.viij 1.6
Redelijck zijn ende wijs zijn.1.vij.24.c
In sonden of sondich gebooren worden.2.vij.13
In sonden of in sonde gebooren worden.2.vij.12
'Smenschen vleesch ende wegh.2.j.4
Sijn eygen ende een anders last te dragen.3.j.14

Oneyghentlijck

Soude Paulus hebben moeten spreken.2.viij.26

Ongheschicktheyt

Wter Predikanten leere volgende van salich te moghen worden sonder gheloove.2.vj.3
Alsmen Psal. 50.7. wil verstaen na den letter.2.vij.19

Onmoghelijck

Ghewaende dinghen bestaetmen niet.1.j.7

Onnut

Maeckt d'opinie van de vreemde sonde Christum.3.viij 16

Onreynigheyt

Der zielen is de sonde.3.v.10
Des lichaems, die gheen sonde en is.3.v.10

Onschuldiginghe

Davids.3.iiij.3.25.26.27

Onwetenheyt

Was Christi ziele oock onderworpen.1.vij.23.a
Niet ghegheven tot straffinghe.1 vij.23.b

Onwijs

Was Adam gheschapen1.viij.7.etc.
Der onwijsen doen ende laten wat.1.vij.17

Oordeelen

Godts verborghen, hier in schuylen de Predikanten.2.viij.42.43.44.

Oorsake

Is elck self van zijn eyghen quaetheyt.2.viij.10

Goet opset

Wert belet of wech gen[o]men door dese leere.1.j.6.7.10

P

 

Predestinatie

Gebouwen opte erfsonde.1 j.4
God schiep den mensch oprecht nochtans ten verderven.1.j.10
Niemant ter verdoemenisse gepredestineert.1.v 3.a

Predikanten van Delft

Bespotten Coornhert2 vj.18
Verberghen sich in den verborghen oordeelen Godes.2.vij.42
Misbruycken de H. Schrift.2.j.5.6 b 7 a, 2.iij.19, 2.viij.37.45.46.47.51.
Maken tegen he[ur]eygen seggen Christi genade onmachtiger, dan Adam[s] sonde.2.vij.24
Stryden tegen he[u]r self.2 v.17.18, 3.j.12.13, 3.v.20.22, 3.vi [cc], 3.viij 7.8.9.10.15.
Allegoriseren vermondelyk.2.vi.32.37.
Beke[nn]en op Conditien wanneer heur gront vande erfsonde sal omgeslooten zyn.2.viij.3
Uerkleynen Christi ghenade.2.v.20.

Q

 

Quaet

Elck is oorsaecke van zyn eyghen quadtheydt.2 viij.10
Door Christum wech ghenomen.3.vij.13
Oft quaedt ons eyghen werck is, om dat het in ons i s.3.j.25

Quijtscheldinghe

Wat.3.viij.2
Van schulde maer niet van straffe leeren die Catholijcken. 3. viij.3. [h]ier met spodt Calvijn. 3.viij.5. Siet waerom.3.viij.6. Nochtans leeren hy mette zyne 'tselve.3.viij.7

R.

 

Redelijck

Tusschen redelijck ende wijs zyn onderscheyt.1.vij.24

S:

 

Scheppen

Godt schept den mensch oprecht, ende dat ten verderve.1.j.10

Schrift,

Niet collectie, moet bewijsen. Vide Collectie.

Seth

Sonder erfsonde geboren. 2.v.12. Een beelde des gheloovigen ende heyligen Adams.2 v.14.15

Schult

Wat. 3.viij.1. Werdt door Christum wech ghenomen, maer die straffe niet.3.viij.9.10
Bekent C. onschuldigh2.viij.1

Smette

Komt in niemande door een anders sonde.3.j.10

Spreecken

Dat Paulus oneyghentlijck ghesproocken soude hebben.2.viij.26

Straf

Blijft nae de verghevinghe, te weten, veroovinghe van waere kennisse, heyligheydt ende gherechtigheydt.Tripl. 61.s.64.a
Der kinderkens om d'erfsonde konde Augustinus met verantwoorden.1.iij.3
Wat.3.viij.1
Godt en straft niemant (aen der Zielen) om een anders sonde.3.j.6. Siet quijtscheldinghe.

T.

 

Texten

Gehandeldt. Genes.5.3, 2.v. Genes.6.12, 2.ij. Genes.8.21, 2.vj.42. 4.Esdr. 7 48, 3.iiij.25.26.27.28. Iob 14.4, 3.v.10. Iob 31.18, 2.vj.32. 3.v.16. Psalm. 50 7, 2.vij. Oze.6.7, 2.viij.2. Ioan.3.6, 2.iij. Ephes.2.3, 2.ij. Hebre.7.9, 2.viij.47.

Thienden

Levi.2.vij.47

Toerekelijcke

Gherechtigheydt.1.j.5

Toerekeninghe

Siet imputative.
Van deughde of sonde en verandert niemandts nature.2.8.23
Het niet toerekenen van een ghedaen sonde en maecktse niet onghedaen.2.viij.49

Toorn Godes

En moght Adam op zijn afkomst niet erven.2 iij.19, 2.v.26
Wt sonde der menschen2.ij.7

Tradux

Ziel niet extraduce.1.v.4

Tuyghnissen

Onvast inghevoert, geeft te kennen datmen gheen vaste en heeft.2.ij.8, 2.iij.1

V

 

Verderf

Minder ende meerder.2.j.7
Adam heel verdorven.2.j.8
Gantsche nature bedorven.Tripl.23.s 20.[8]

Veel

Beteeckent metten Predikanten nu eenige, dan al, nae't henluyden best gelegen is.2.viij.15

Verdoemt

Sijn der ongheloovighen kinderkens onghedoopt ste[r]vende.2.iiij.2
Sijn wy alle om Adams sonde.3.viij.2.3.4
Godt en verdoemt d'onnoosele kinderkens niet om een anders sonde.3.j.3.4.
[Folio D.xxiiij.v]
[fol. D.xxiiij.v]

Ga naar margenoot+Predikanten bekennen, so de genade allen menschen ghemeen ware: soo soudense soo wel als Adam daer deur bevrijt werden vande verdoemenisse. Triplijc.78.s.85. Nu is de genade overvloediger geweest daer de sonde overvloedich is gheweest. Rom.5.20. die seggen zy te zijn geweest inde menschelicke nature, ergo etc.

 

Vergheven

God vergeeft den sondaer zijn eygen sonden. Soude die d'onnoselen om een anders sonde verdoemen?3.j.3.4

Vermoghen

Daer boven eyscht God van niemande. 3.iij 18

Verontschuldinghe

Davids.3.iiij.3

Verstaen

En machmen niet de leere vande erfsonde.1.iij

Versoent

Is Godt metten menschelijcken gheslachte, oock mette werelt.3.viij.45

Vleesch

Heeft verscheyden beteeckeninghen.2.iij.5
Sichtbaer is goet.2.iij.14, 3.v.11.12.14.15.16
Alle vleesch in Adam niet verdorven.2.j.3

Voldoeninghe

Wat.3.viij.1

Voortteelinghe

Zielen niet uyt voortteelinghe.1.v.4

Vreemde

Sonde. Vide sonde.

Vreemt

Wat.3.j.1.4
Noemt Augustijn d'erfsonde.3.j.4
Wat niet.3.j.1

W

 

Waengherechtigheyt

Ghest[u]t op d'erfsonde.1.j.3

Wegh

Des menschen voor zijnen wandel.2.j.4

Wedergheboren

Was Adam.Triplijc.59.s.61, 79.s.86
Moet noch alle daghe sondighen.1.j.3.4

Wedergheboorte

Gheschiet inder zielen hier.2.iiij.4
Gantschelijck.3.vj.11

Weten

Adam wist goet noch quaedt.1.vij.14.15
Mach niemant sonder zyn weten.1.vij.15

Wille

Eygen wil onderstut mette vreemde sonde.1.j.2
Hadde Adam weder goet verkregen.3.vj.5
Ury, noch nae Adams sonde.1.j.6

Woordt

Uan Gode moetmen spreecken met ende door zyn woordt.1.ij.3

Worden

Mach niemant 'tghene hy nu al is.2.vij.15

Wroeghen

Vide beschuldighen

Wijsheydt

Menschelijck waer inne die bestaet.1.vij 18

Wijsheydts

Werckinghen inden wysen.1.vij 16
Volmaeckt welcke.1.vij.7.12.13.a
En hadde Adam niet.1.vij.7.10
Waerachtighe.1.vij.18
Godtlijcke die volmaeckt is, en is in gheen mensche.1.vij.11

Wijs

En was Adam niet voor zijnen valle.1.vij.10.16.18.19
Tusschen wijs ende redelijck zijn onderscheyt.1.vij.24
Tusschen wijs ende sot zijn middel.1.vij 21.22.etc.

Z

 

Zacharias

Ende Elizabeth Heyligen ende geen sondaren.2.vij.51.52

Zaligheydt

Der menschen werdt ghevordert door Coornherts, ende gehindert door den Predikanten gevoelen.3.iiij.5.6.7

Zielen

Niet uyt voortteelinghe.1.v.4, 2.iij.16

Zonde

Onsichtbaer uyt een onsichtbare moeder.2.vij 15 21
Innerlijcke gheboorte der sonden by den Predikanten bespot.2.vij.18.22
Adams, waerom soo ghenaemt.2.viij.33.34
Heeft plaets alleenlijck in de ziele.3.iiij.18
Wat het zy.3.j 3
Baert toorn.2.ij.7
Is gheen ander dan werckelijcke.3.j.9
Of Adam aen d'onse schuldich is.2.vij.35
Mach een sonde heel bederven, een deuchde mach heel ghenesen.3.vj.6.8
Hier gantschelijck weg ghenomen.3.vj.13
Om een anders sonde straft Godt niemant.3.j.6
En wert niemandt besmet3.j.10
Comt in ons door navolghen van quade leeringhen ende exempelen.2.vij.25
Vreemt noemt Augustijn d'erfsonde.
Oft ons eyghen is dat niet wy self, maer een ander in ons heeft ghedaen.2.vj.8
Dat godt om een vreemde sonde d'onnosele kinderkens soude verdoemen is niet ghelooflijck nadien hy der sondaren eyghen sonden verg[h]eeft.3.j.3.4
Of Adams sonde d'onse mach ghenaemt werden, om dat wy zijn gewrochte verderf in ons hebben.2.vij 8
Onderscheydt tusschen in sonden of sondich ghebooren te zijn.2.vij.13
Tusschen in sonden of sonde ghebooren te zijn.2.vij 12

Zondighen

Het lijf sondicht niet maer de ziele.3.iiij.18.19.20
Die nootsakelijck ghedwonghen wort yet te doen en sondicht niet.3.iiij.18.19.20.

Zotheydt

Wat.1.vij 24.b
Tusschen sotheydt ende wijsheydt middel. Wat.1.vij.21.22.etc.

Eynde.

margenoot+
Nota


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken