Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken
Afbeelding van WerkenToon afbeelding van titelpagina van Werken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

Scans (23.29 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Editeur

R.A. Kollewijn



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken

(1883)–Samuel Coster–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 281]
[p. 281]

Vijfde bedrijf. Eerste toneel.

Agamemnon. Palamedes. Nestor. Protesilaus.
1475.[regelnummer]
Noch Palamedes wijs, nocht Nestor seer ervaren
 
En kennen my, eylaas! voor schande niet bewaren.
 
Wat ist, en wat sal 't zyn, of ick my veynse schoon,
 
Mijn waarde Dochterken Godsdienstelijck te doon?
 
Wat sal die veynsery mijn anders toch verstrecken,
1480.[regelnummer]
Als voor den volcke' bedeckt met Godes Godheydt gecken?
 
O gruwel, datmen dus met een Godsdienstich schijn
 
De slechte menschen, die verleydt van Papen zyn,
 
Moet mompen, om also te stillen haar ghemoeden.
 
Pala. Dit doet de Vorst maar om een quader te verhoeden,
1485.[regelnummer]
Niet om den Volckeren in heyloos mis-verstant
 
Te styven, neen geensins. Nest. Neen Agamemnon, want
 
Door dit u doen, so schoon in 's blinden yvers oghen,
 
En wort gheen Godheyt, maar Afgodery bedroghen:
 
Ey laat den yveraar dan spelen met zijn pop.
1490.[regelnummer]
Pro. Had elcke Grieck mijn sin men smeeter liever op.
 
'T is waar bedaarde Vorst, 'k en heb daar oock niet teghen,
 
Dat, wat aan 't veynsen van die Godsdienst is gheleghen,
 
Seer weynich is belangt; dan denckt dat midler tydt
 
De Griecksche Vorsten al haar aansien raken quijt,
1495.[regelnummer]
So ver s'er laten van haar Onderdanen dwinghen.
 
Nest. 'T waar wel te wenschen dat de saken beter ginghen
 
Protesilaus als zy teghenwoordich gaan:
 
Maar dat ghy 't meent, ô Vorst, met drieschen en met slaan
 
Te beteren, dat's niet, 't syn averechtsche tyden.
1500.[regelnummer]
Hier is nu niet te doen dan dulden, veynsen, lyden,
 
Waar meed meer voordeels voor den Vorst en voor de staat
 
Ghedaan sal worden als met dat dat ghy ons raat:
 
Want so men met ghewelt de saken woud' herschicken,
[pagina 282]
[p. 282]
 
Soo brackmen onsen bandt van eendracht heel aan sticken,
1505.[regelnummer]
En 's Vorsten goede saack, die billijck is en recht,
 
Stond' lijckwel dan noch an den uyt-komst van 't gevecht.
 
Waer toe dan lijf en goedt zo sorchlijck 'tavontuuren,
 
Dat toch behouden wert met haarluy te verduuren.
 
Aga. Verduuren Nestor? Nest. Ja verduuren, want so ty
1510.[regelnummer]
Dit so twist-ziecke volck haar wil heeft, so sult ghy
 
Bevinden datse strack tweedrachtich met malkand'ren
 
Weer worden sullen, want haar aardt is oft met and'ren,
 
Oft met haar selleven te twisten, dat 's haar lust.
 
't Sijn vrienden van 't ghekijf, en haters van de rust,
1515.[regelnummer]
En 't aansien dat de Vorst, so 't schijnt, nu wort benomen,
 
Dat ken hy dan ter tijdt met woecker weer bekomen.
 
Prot. Neen Nestor, wort den Vorst van dit volck eens ghehoont,
 
Ghy sult bevinden dat zy stracks daar een ghewoont
 
Of maken sullen, als zy meermaals lieten blijcken;
1520.[regelnummer]
Derhalven hoort de Prins een voet-steed niet te wijcken,
 
Maar blyven op sijn stick, en dryvent moedich deur,
 
Als dan hield zyn ontsach de Vorstelijcke geur,
 
Die 'k anders met de voet van Papen zie vertreden.
 
Pala. Dit werck is door gheen dwang, maar door beleydt en reden
1525.[regelnummer]
Alleene wederom te brenghen op zijn stel.
 
Laat Nestor raden, en de saken sullen wel
 
Protesilaus gaan: men veynst nu maar om voordeel.
 
Nest. Sulck veynsen doen altydt in noot de luy van oordeel.
 
Legt over hoe 't hier staat, en hoe 't hier is ghestelt,
1530.[regelnummer]
Ghy sult dan vinden dat de saken met ghewelt
 
Niet uyt te voeren zijn, dus laat het soetlijck sloeren
 
Tot beter tydt en stondt, want die 't uyt zoude voeren,
 
De groote meen ick, zijn zelfs door der Papen list,
 
Door baat en staat-zucht met malkanderen in twist.
1535.[regelnummer]
Des Konings Broeder zelfs is oock den Koning teghen.
 
Pro. Dat denck ick, wanter hem het meest is aan gheleghen.
 
Ja zo veel, dat hy om zijn Helena alleen,
[pagina 283]
[p. 283]
 
't Gantsch machtich Grieckenlant gebracht heeft op de been:
 
So veel vermoghen zyne laffe Vrouwen lusten.
1540.[regelnummer]
Aga. Al dat waar niet, liet hy mijn Dockterken noch rusten.
 
Pal. Hy doet dat niet, ô neen, maar 't is Euripylus,
 
Die blinde yveraar: door wien de Griecken dus
 
Aan 't rasen zyn gheraackt: 'twort al door hem ghedreven,
 
De schult is niemant dan hem maar alleen te gheven.
1545.[regelnummer]
Aga. En kenment hem niet slaan door reden uyt het hooft?
 
Pal. So schielijck niet, want hy hartneckelijck ghelooft,
 
(Door faut van oordeel) dat zyn salicheydt ghelegen
 
Is in syn sinlijckheyt: toch 'k meen men hem beweghen
 
Zoud kennen, by zo verd de tijdt leed datmen van
1550.[regelnummer]
Vlysses boefte mocht hem grondich spreken an,
 
In wien niet quaats en sien dees oordeloose gasten,
 
Daar hy 't nochtans so grof maackt dat zyt sien en tasten.
 
Aga. Maar Menelaus dan, die vry wel verder siet,
 
Oft selfs Achilles meed, en soud men die dan niet
1555.[regelnummer]
Omsetten kennen? Want dat mannen zijn van oordeel.
 
Nest. Veel minder noch, want zyt maar doen om eyghen voordeel,
 
Wel beter wetende, als dat Diana zou
 
Bloedt-dorsten na de ziel van een onnos'le Vrou.
 
Somtijts zyn yv'raars noch door reden te verwinnen,
1560.[regelnummer]
Maar die beroerte slechs om eyghen baat beginnen,
 
En worden nimmermeer door reden oft bescheyt
 
Van haar voornemen quaat van yemant afgheleyt:
 
Ja selfs door gheen gheweldt, door dien zyt loos belegghen
 
Met Geestlijck volck, en daar is teghen niet te segg hen:
1565.[regelnummer]
Ghelijck d'ervarentheyt de Griecken dat wel leert.
 
Aga. Maar t'eene quaat wort dick met 't andere gheweert;
[pagina 284]
[p. 284]
 
Dat zy dan sochten door Euripylus te poghen,
 
Dat selfde socht ick weer door Calchas te vermoghen,
 
En Calchas meend ick was Euripylus te loos.
1570.[regelnummer]
Pala. Jaa 'y, maar Euripylus is Calchas weer te boos,
 
Te valsch, en t'onbeschaamt, ontsiet hem niet te lieghen,
 
Als hy zijn weer-party daar maar meed mach bedrieghen:
 
En al zyn aanhang gaat oock al de selfde gang.
 
Pro. Die leughenaar die lieght zijn leughenen so lang
1575.[regelnummer]
Tot dat hy self meent dat zijn oude leughen waar is.
 
Nest. Maackt dat het volck eens wijs, hoewel 't so openbaar is
 
Als 't licht der Sonne dat hj selfs de Maan belieght,
 
En onder dat verdeck d'eenvoudighen bedrieght,
 
Die het niet weten of zijn tong spreeckt Godes Wetten,
1580.[regelnummer]
So datse zyn ghehart haar ziel daar voor te setten.
 
Prot. Men soud door Wapenen haar dat wel maken moe.
 
Nest. Oft moedich wel misschien, en brengent daar wel toe.
 
Dat zy, door noot gheparst, te kampen souden waghen
 
Mee die, die sy voorheen ootmoedichlijck ontsaghen.
1585.[regelnummer]
Protesilaus uwe moedicheyt is groot,
 
En u ghetrouwicheyt, ghetrou tot inder doot,
 
Gheloof ick seker, maar 'tkomt steeds so niet gheleghen,
 
Gheweldt met weer gewelt grootmoedich te staan teghen.
 
Set daarom, bid ick u, die middel uyt u sin.
1590.[regelnummer]
Want 't quaadt is nu, ô Vorst! te verd ghekropen in,
 
't Is int begin versuymt, doe was het voor te komen,
 
En nu ist veel te laat haar met ghewelt te tomen:
 
En onse schult ist dat zy ons zyn boven 'thooft.
 
Zy moeten zijn gheweest van sinnen heel berooft,
1595.[regelnummer]
Die, doe de Griecken eerst begonnen God te eeren,
 
De eerste Priesters, om den Vollicke te leeren,
 
Oft uyt Egypten, of van elders buytens Lands
[pagina 285]
[p. 285]
 
Beriepen, ghelijck oft de Griecken aan verstands
 
Ghenoech ontbrack, hoewel de vrye Griecksche Landen
1600.[regelnummer]
Wt-leveren, alst blijckt d'uytmuntenste verstanden.
 
Sulcx datmen Parth, noch Meed', noch war'ghe Arabier,
 
Nocht oock gheen overloos' Egyptenaren hier
 
Behoeft te halen om den vollicke te stichten.
 
O neen men soud dat met de Griecken wel verrichten,
1605.[regelnummer]
Na wien men nimmermeer had om te sien, ghelijck
 
Men moet na dese doen, die maar het Griecksche Rijck
 
Ten dienst staan om 'tghenot, en uyt gheen waar bewegen,
 
Ghelijck de Lant-zaat doet, die van natuur ghenegen
 
Is tot de dienste Gods, en om ten dienst te staan
1610.[regelnummer]
Zijn Overheyt als een gheboren Onderdaen:
 
Daar wy het teghen-deel van vreemde huurelinghen
 
Nu draghen moeten, die door 't slechte volck ons dwinghen
 
Tot sulcx als haar belieft, oft immers schiet int hooft,
 
Want zy en hebben 't Recht, noch Rechter trou belooft.
1615.[regelnummer]
Soo dat heel Griecken-lant deez' en d'aanstaande plaghen,
 
Hoe swaar zy vallen, moet gheduldelijcke draghen,
 
Om dat int eerste des regeerings zijn versuymt
 
Twee dinghen, 'teene datmen al te grooten ruymt
 
Haar gaf, in plaatse datm' er hadde moeten binden
1620.[regelnummer]
Met eeden aan den Heer haar yet wes t'onderwinden
 
Dat hem was teghen, en dat hy niet vond' geraan.
 
Het tweede dat nu meed de saken qualijck gaan,
 
Is datmen hier in plaats van Burgeren, geboren
 
Van ouder af-komst, en uyt goeden huyz' verkoren,
1625.[regelnummer]
Maar vreemdelingen heeft, die 'r tieren ghelijck of
 
Ons lands-man tot het ampt des Priesters was te grof,
 
En oft hy van de Goon gheen harsens had ghekreghen.
 
Een volck van Aulis af, zuydoostewaarts gheleghen,
 
Dat in Egypten lant met strenghe slaverny
[pagina 286]
[p. 286]
1630.[regelnummer]
Wel eertydts was gheplaacht, en is gheworden vry
 
Door eenen Moses, die 'r uyt de dienst-huysen leyde
 
Van Phar'o de Tyran, door veelderley verscheyde
 
Behendicheen, en heeft ses hondert duysent mans
 
Personen, veertich jaar door meen'gen suuren kans,
1635.[regelnummer]
Door swaard, door pest, door dorst, door diepe water-stromen
 
Ghesleept, voor datse zyn int rechte lant ghekomen.
 
Om dit veelsinn'ghe volck te houden int bedwang
 
Van Gods en Werelts Wet, ging Moses dese gang.
 
Het opperste ghesach heeft hy selfs heel behouden:
1640.[regelnummer]
Sijn Broeder Aaron, die 'y volkomelijck vertrouden,
 
Gaf hy het Priester ampt, door Goddelijck bevel:
 
Dat was gheen vreemdeling. En op dat 't alles wel
 
Mocht in den lande gaan, so lang als hy 't beheerde,
 
Most Aron spreken maar het gheen dat hy begheerde,
1645.[regelnummer]
En dit ging taam'lijck wel dies Moses leven uyt;
 
Dan dese ordening nam na zijn doot een stuyt:
 
Want men begon terstont om de vooghdy te wryten,
 
Die toch ten lesten viel te beurt de Aronyten.
 
Met vallen, opstaan, en met groote moeyten wierdt
1650.[regelnummer]
Dit hoofdeloose volck so langhe dus bestiert,
 
Tot dat haar raadsaam docht te kiesen eenen Koning,
 
Veel meerder met de naam, als daadt, in Is'rels woning,
 
De Koning, na den aardt der Koningen ghemeen,
 
Woud (als het reden lijckt) 'tghebieden heel alleen
1655.[regelnummer]
Tot hem betrecken, sonder yemandt yets te vragen:
 
Maer des Prophetens last en kond dit niet verdraghen,
 
Die 'y neffens hem had, en hy maackten 't so, dat hy
 
Niet meer verstreckte dan een doode schildery,
 
En 'tvolck dat kreech aan hem ten deele een misnoeghen,
1660.[regelnummer]
Waar door ten lesten hem zyn vyanden versloegen.
[pagina 287]
[p. 287]
 
Na dese David quam, een Man van groot verstant,
 
Die op een ander wijs regeerde 't Jootsche Landt.
 
Wat deed' hy dan? Maar hy (de vorighe ghebreken
 
In staats beheersinghe wel hebbende doorkeken,
1665.[regelnummer]
Sulcks dat hy hem verstont de saken allerley)
 
Verstrecten de Propheet en Koning alle bey.
 
Dat was de rechte slach, en 't waar voor lant en luyden
 
Van Godt te wenschen, dat de saken noch op huyden
 
So gingen; want dan soud noch erghe staat-suchts list,
1670.[regelnummer]
Nocht Papen mis-verstant ons maken dese twist.
 
Een Paap kent al in roer nu stellen met zijn kallen,
 
En 't oproer kennen zy niet stillen met haar allen:
 
En Agamemnon 't is hier niet op sulck een voet
 
Te brenghen, dan alleen door een ghedwee ghemoet:
1675.[regelnummer]
Dat is de middel, Vorst, daar door ghy sult betomen
 
Dit volck, en metter tijd u aansien weer bekomen.
 
Ghy sult mijn woorden waar bevinden, want ghy kent
 
Noch lange leven: maar ick die ben op het endt
 
Van myne daghen, sal misschien dit niet beleven.
1680.[regelnummer]
Aga. Och! dat my Nestor oock gheen beter raadt kan gheven:
 
Nu wel, aan 't veynsen dan, dat ick met herten rouw
 
Begin, op dat ick beyd, mijn goedt en bloedt behouw.
 
O Calchas! Calchas! wat sult ghy my komen raden?

Vijfde bedrijf. Tvveede toneel.

Calchas. Agamemnon. Protesilaus. Palamedes. Nestor.
 
Nu Agamemnon, nu, zyt doch so niet beladen
1685.[regelnummer]
Met dese zaack. Ag. Wel aan, hoe salter dan me gaan?
 
Cal. Al wel. Ag. Al wel? Cal. Ja Vorst, na dat de dingen staan.
[pagina 288]
[p. 288]
 
Want van Achilles hebt ghy toch niet goets te hopen.
 
Die 'm nu ten lesten door het onbeschaamd'lijck lopen
 
Van dien Euripylus, gheuytert heeft, en hy
1690.[regelnummer]
Verklaart hem t'eenemaal op Menelaus zy.
 
Ghelijckwel moet ghy noch hem alles goets vertrouwen:
 
Want 't Legher sonder hem niet blyven ken behouwen,
 
En hy en is niet valsch, ghelijck ons allegaar
 
Syn trouwe diensten zyn ghenoechsaam openbaar.
1695.[regelnummer]
Pro. Achilles op haar zyd? Al hadmen 't my ghesworen,
 
'K en had het noyt ghelooft, want ick hem hebbe horen
 
Dat vollick lasteren, gheen uur gheleen, so seer
 
Als yemant doen mach. Wel 'k gheloof nu niemant meer.
 
Cal. So staan de saken. En so haest ick dit kon mercken,
1700.[regelnummer]
Begon ick, groote Vorst, met alle vlyt te wercken,
 
Om Clytemnestra, en de jonge Koningin,
 
Wat van den handel is, wel vast te beelden in:
 
En heb haar onderrecht hoe datzer voort sal draghen.
 
Z'is seer ghemoedight. Ag. Wel, ick sal 't haar selver vraghen.
1705.[regelnummer]
Iphigenia met haar Moeder haalt my hier.
 
Cal. Hoe eer, hoe liever, want het is nu, Vorsten, schier
 
De tydt dat 't yvrich volck, met dit spel inghenomen.
 
Tot rasens toe, sal om Iphigenia komen:
 
En dat 's te stuyten nocht met reden nocht ghewelt.
1710.[regelnummer]
Pal. Heeft Calchas dat maar met Diana wel bestelt,
 
So sal 't wel lucken. Cal. Dat? Ja dat insonderlinghe.
 
Nest. So dat niet wel bestelt en waar voor alle dinghe,
 
Den aanslach en waar niet. Cal. Daar gaat vry vast in, want
[pagina 289]
[p. 289]
 
'K heb die Diana hier al dichte byder handt.
1715.[regelnummer]
'K sal voor Vlysses quaadt u wesen een behoeder.

Vijfde bedrijf. Derde toneel.

Calchas. Iphigenia. Agamemnon. Clitemnestra. Protesilaus. Nestor. Palamedes.
 
Iphigenia komt met haar beleefde Moeder.
 
Iphi. Myn Vader wat belieft zyn groote Majesteyt?
 
Aga. Mijn Dochter, Calchas seyd my dat ghy zyt bereyt
 
Tot d' offerhande van de Griecken voorghenomen.
1720.[regelnummer]
Iphi. Hy seydt de waarheyt, schoon al waar ick hier ghekomen,
 
Mijn vader, om den zoon van Thetis voor mijn Man
 
Te trouwen, nu ick sie dat ick u meerder kan
 
Hier mede dienen, wil ick my vrywillich gheven
 
Alleen tot dit niet, maar al soud in ernst mijn leven
1725.[regelnummer]
Oock ghelden, so en sal Vlysses nemmermeer
 
Door dese middelen gheraken aan u eer.
 
Clit. Neen Dochter dat en soud u Moeder nimmer lyden.
 
In eeuwicheyt en sal my niemant so verblijden
 
Als mijn Vlysses met zijn goddeloos gheboeft,
1730.[regelnummer]
Doe 'k hier belande, door u sterf-dach heeft bedroeft.
 
Pro. Men lette datmen oock door Calchas niet bedroghen
 
En werde. Cl. Neen: want ick gheloof mijn eygen oghen.
 
'K heb met Diana selfs, oft immers met die Vrouw
 
Ghesproken, so dat ick volkomelyck vertrouw:
1735.[regelnummer]
Ja niet alleen vertrou, maar ben versekert mede.
[pagina 290]
[p. 290]
 
Nest. Stelt dan, Myceensche Vorst, u herte toch te vrede.
 
Aga. Te vrede? Moet ick niet? die van twee quaden een
 
Moet kiesen, seyde my vlus Calchas, kiest het kleen,
 
So mach ick dan dit quaat voor 't kleynste nu verkiesen.
1740.[regelnummer]
Pal. Dat ist, want ghy u Kindt en aansien beyd verliesen
 
Sout Agamemnon, by aldien ghy met ghewelt
 
V teghen 't volck, en teghen Papen had ghestelt.
 
Clit. Daar komt Euripylus met zyn bloedtgier'ghe Reyen.

Vijfde bedrijf. Vierde toneel.

Iphigenia. Vlysses. Euripylus.
Met alle de personen.
 
Nu Moeder waar toe dient toch dit onnodich schreyen?
1745.[regelnummer]
Wel Griecken, waar toe dus al t'samen int gheweer?
[pagina 291]
[p. 291]
 
ulys. Om u te halen. Iph. Ey, legt vry de wapens neer:
 
Men sal, Vlysses, my tot Goddelijcke dinghen,
 
Door driessen noch door staal ten ghener tyde dwinghen,
 
O neen, ick onderworp my selfs de wil der Goon.
1750.[regelnummer]
Wel aan, Euripylus, ghy komt om my te doon,
 
Ten welghevalle van Diana, die de Winde
 
De Griecksche vloot onthoudt, ten wrake van haar Hinde,
 
Dat Agamemnon in haar heyl'ghe beemde schoot.
 
Boet nu de misdaadt met Ephigenias doot,
1755.[regelnummer]
Op dat de Griecken, die in Aulis zijn benepen,
 
Voor Troyen komen met haar wel bezeylde Schepen.
[pagina 292]
[p. 292]
 
Ick sterf tot boete Gods, ick sterf u tot versoen.
 
Ick sterf onnosel om daer mede te voldoen
 
De groote misdaat van mijn seer bedroefde Vader,
1760.[regelnummer]
Ick sterf noch aldermeest voor u luy allegader:
 
Want, Griecken, sterf ick niet, so quam 't ghy tot den val,
 
En al u aanslach was op Troyen niet met al.
 
Indien ghy Troyen dan verovert na mijn leven,
 
So moet ghy my de eer van d' overwinning gheven.
1765.[regelnummer]
Laat ick u Moeder eens omhelsen voor het lest.
 
Rust Vader, rust, want ick sterf voor 'tghemeene best.
 
Wan-gund' my dat niet, dat, my met meer and're vromen,
 
Ten dienst van 't Vaderlant het leven wort benomen.
 
Wel aan Euripylus, nu Priester maackt het kort.
[pagina 293]
[p. 293]

Vijfde bedrijf. Vijfde toneel.

Diana, met haar Reye.
1770.[regelnummer]
Hout op, eer dat ghy 't bloet onnoselijcke stort
 
Van een onschuld'ge Maaght, ick ben niet so bloetgierich,
 
Dat ick (wanneer ick sie den mensche goedertierich,
 
Boetvaardich voor mijn groote Godheydt knielen neer)
 
Het leven selven der leedwesende begheer.
1775.[regelnummer]
Ghy zult u Griecken nu van desen uur af wachten,
 
Iet anders 't mijnder eer te dooden en te slachten
 
Dan Hinden maar alleen, die 'k my van deser tyd,
 
Tot allen tyden toe, houdt heylich toe ghewyd.
 
Gheeft my de Maghet, en neemt ghy dees witte Hinde,
1780.[regelnummer]
En offertse my inde schaduw vande Linde,
 
Die ghy sult ginder int boschage vinden staan.
 
Ick ben, ô Griecken! met dees offer nu voldaan:
 
Ghy mooght wel over Zee na Troyen veylich varen,
 
Ick sal voor 't storten van de golven u bewaren:
1785.[regelnummer]
En die voort aan bevrijd wil zyn van alle smert,
 
Die kniel voor Gode neer en offer hem zyn hert.

eynde.

[tekstkritische noot]1474. II, III, IV Vifde Deel.
Viifde Bedrijf.
1484. II, III, IV Dat doet.
1490. III, IV Nes. 'T waer te wenschen.
[tekstkritische noot]1508. II, III, IV behouden word.
1524. II, III, IV beleyd van reden.
1528. II, III, IV de Lien van oordeel.
[tekstkritische noot]1539. III, IV vermogen hem sijne.
1540. II, III, IV Dochterken berusten.
1545. III, IV En kennen 'them.
1548-1550. II, III, IV Vóór deze regels staan aanhalingsteekens.
1556-1565. II, III, IV Vóór deze regels staan aanhalingsteekens.
1557. II Wel wetende, als dat de goed' Diana sou. - III, IV Bet wetende, als dat de goed' Diana sou.
1564. II, III Met 't Geest'lijck volck.
1565. II, III, IV Gelijck d'ervaren dat de Griecken nu wel leerd.
[tekstkritische noot]1574. II, III, IV sijn leugen wel so lang.
1575. I Toc dat.
1581. II, III, IV door 't sneedigh stael
1584. II, III, IV in stilligheyd ontsagen.
1586. II, III, IV uw' getrouwe deught.
1590. II, III, IV te verr'.
1596. II, III, IV eerste Priest'ren.
[tekstkritische noot]1601. II, III, IV Sulcks datmen gheen Chaldee, noch warr'gen.
1602. II, III, IV Nocht' gheen verlochende Egiptenaren hier.
1607. II om genot. - III, IV om genot, uyt geen waer.
1613. IV schier in 't hoofd.
1614. II, III, IV hebben recht.
1628. II, III, IV van Aulis, oft Zuyd-oostewaerts.
[tekstkritische noot]1637. II, III, IV in bedwang.
1642. III, IV En op dat alles wel.
1644. II, III, IV spreken slechts 't geen Moses maer.
1652. II, III, IV in Israel woning.
1653. I meerder niat de naam.
1654. III, IV Word (als het reden lyckt).
1657. II, III, IV en die maeckten so.
[tekstkritische noot]1662. II, III, IV een and're wijs'.
1665. II, III, IV hy sich verstond op.
1671. II, III, IV ken 't al in roere stellen.
1673. II, III, IV Dan Agamemnon.
1684. II, III, IV en sijt dus niet.
1685. II, III, IV Ag. Hoe salter Calchas dan mee gaen.
1686. III, IV nu dat de dinghen.

[tekstkritische noot]1689. III, IV ge-UYTERT.
1691. II, III, IV En niet te min moet ghy hem alles goeds.
1697. II, III, IV geen uur verleên.
1699. II, III, IV En doe 'k dat begon te mercken.
1700. II, III, IV Bestond ick.
1707. en 1708. II, III, IV. Vóór deze regels staan aanhalingsteekens.
1709. II, III, IV nocht met rêen, nocht met geweld.
1710. II, III, IV van Diana.
1712. II Vóór dezen regel staat Pal. - II, III, IV Waer dat oock niet seer wel besteld voor alle dingen.
1713. II, III, IV So was den aenslagh niet.
[tekstkritische noot]1720. II, III, IV schoon oft ick hier waer gekomen.
1724. II, III, IV Tot dit alleen niet.
1727. II, III, IV Die moord, mijn Dochter, sal u Moeder.
1730. II, III, IV door 't aenseggen heeft bedroeft.
1730 en 1731. II, III, IV Tusschen deze regels staat:
 
Van uwe sterrif-dagh. Men soud met sulcke woorden,
 
Iphigenia, Lief, u Moeder wel vermoorden;
 
Maar Calchas, die 't bedroch der Priesteren verstaed,
 
Heeft dien Eurypylus verhindert in sijn quaed.

[tekstkritische noot]1736. II, III, IV Vóór dezen regel staat Pal. - u harte wat te vrede.
1739. II, III, IV ick nu dit quaed voor 't kleenste dan verkiesen.
1740. II, III, IV Dat is 't oock, want ghy bloed en.
1741. II, III, IV by so verr' ghy.
1742. II U sporligh tegens 't volck en Papen. - III, IV U sporlingh tegens 't volck en Papen.
1743. II, III, IV Rey der Priesteren. Clytemnestra. Achilles. Eurypylus. Ulysses. Iphigenia. Agamemnon. Protesilaus. Tersites. Palamedes. Menelaus. Calchas. Nestor.
1744. II, III, IV Deze regel behoort tot het Derde Tooneel.
1744 en 1745 II, III, IV Tusschen deze regels staat het volgende:
 
R.D.P. Noyt en beleefden wy in Griecken beter dagh!
 
Cly. Ziet wat den yver in d'eenvoudigen vermagh.
 
In uwe dood, mijn Kind, waent 't volck haer heyl gelegen.
 
Ach. Wien soud' zy niet met haer onnoselheyd bewegen?
 
Cly. Achilles, ghy die sijt van Goddelijck geslaght,
 
Waer toe heeft afgoods-dienst en staet-sucht u gebracht?
 
Achilles! waerom moet Iphigenia lijden?
 
Ach. Om dat dat willen de gevaerelijcke tijden.
 
Evr. Om dat de Godheyd selfs ons dat also gebied.
 
Vly. Dat isser oorsaeck van alleen, en anders niet.
 
Iph. Ulijsses dan most ghy u met de saeck niet moeyen.
 
Cly. Ghy niet. Want wt uw' borst maer leugenen en vloeyen.
 
Aga. Ghy geeft dees' saecke by de wijsen minder schijns.
 
Pro. D'eenvoudigen bedrieght hy lijck'wel met sijn grijns.
 
Ter. Protesilaus siet wel voor u met u kaken.
 
Pal. Daer 't schort aen reên sal hy 't met onverstand volmaecken.
 
Men. Verwacht ghy, Vorsten, dan het wterste geweld?
 
Cal. Neen Menelaus. Neen. Hoe sijt ghy dus ontsteld?
 
Nes. Tot ware Godsdienst kreeghmen niemand oyt door dreygen.
 
Ghy Menelaus (die 's Lands voordeel, en u eygen
 
Noch al veel meerder in 't wt-voeren van dees' saeck
 
Soeckt als een yder weet, 't schijnt dat ghy met vermaeck
 
Dees' slachting aendrijft, daer ghy van natuure tegen
 
Behoord te sijn, en als een bloed-oom te bewegen.
 
Iph. Neen Nestor by so ver 't bewegen my den dood
 
Onthiel, heel Griecken bleef (dat weet ick) in de nood,
 
Daer om, op dat ghy meught der Goden zegen erven
 
Wil ick Goods-dienstigh tot u aller welstand sterven.

[tekstkritische noot]1746. II, III, IV Vóór dezen regel staat Ter. - I Ep. Ey, legt.
1746 en 1747. II, III, IV Tusschen deze regels staat het volgende:
 
Pro. Nocht ghy, nocht uw's gelijc en weet niet eens waer 't vast is.
 
Ter. Ick weet wel dat ons dit dus van de Goon belast is.
 
Pro. Ulijsses doet met sijn onwetentheyd sijn baet,
 
'T welck hy niet eens en merckt. Pal. Tersites sal te laet
 
Met al de slechten hoop, de guytery eerst mercken,
 
Die 'r [III, IV Die 't] nu noch statigh met 't mom-aengesicht der kercken
 
Vertoont. Maer als die [IV de grijns] grijns is van het backes of,
 
Dan sal hy uur en stond vervloecken daer hy Lof,
 
Ia daer hy deught of eer, in heeft van die gesproken,
 
Die nu op dit outaer haer vette Wieroock smoken.
 
Ter. Ick ben so slecht niet als my Palamedes acht:
 
Dat 's kinder-klap, die 'n man, als ick ben, niet en acht.
1747. II, III, IV Wat salmen, Dochter, u tot dese offer dwingen?
1748. II, III, IV Iph. Ick laet my dwingen niet tot Goddelijcke dingen.
1752. II, III, IV in wrake eender hinden.
1754. II, III, IV die misdaed.
1756 en 1757. II, III, IV Tusschen deze regels staat het volgende:
 
Verdichte Bruydegom, Achilles (wt den Stam
 
Der Goden, om wiens wil ick hier in Aulis quam)
 
Tot mijnder heugeniss' bewaerd dees' frisse Roosen,
 
Die my nu voegen niet, vermits ik ben verkoosen
 
Tot dese slachting', tot een Goddelijcke Bruyd,
 
Een kransjen van Cypres dat nimmer weder spruyt,
 
(Ghelijck de Menschen oock niet weêr te leve komen
 
Wanneer haer 't leven eens is van de dood benomen)
 
Schickt my nu beter, tot een teken van de dood,
 
Als 't geur'ge kranselijn van Roosen wit en rood.
 
Ach. 'K sal 't tot gedachtenis bewaren sorrigh-vuldigh,
 
Maer houd my doch, Vorstin, geheelelijck onschuldigh
 
Van uwe dood, daer in ick nimmer heb gestemt.
 
Iph. Dat ghy het niet en sijt die my het leven nemt,
 
Behoord oock so te sijn, om dat de groote Goden
 
(Gelijck de Priester seyd) dat hebben so geboden.
[tekstkritische noot]1757. II, III, IV Diana sterf ick, en geen and're, tot versoen.
1758. II, III, IV Hoe-wel onnoosel om.
1759. II, III, IV Bedochte misdaed, die, men seyd, beging mijn Vader.
1760. II, III, IV Dan toch ick sterve meest voor.
1761. Met dezen regel begint de eerste der vier in de Leidsche bibliotheek bewaard gebleven bladzijden van den druk van 1631 (V).
1762 en 1763 II, III, IV, V Tusschen deze regels staat het volgende:
 
Wie van de slechtsten hoop soud' so kleenhartigh wesen
 
Dat hy alsulck een dood in dienst van 't Land sou vresen?
 
Voorwaer ick ben een Vrou, maer van so grooten deughd
 
Dat ick die dood niet schroom, op dat ghy winnen meught.
1765. II, III, IV, V Dat ick u, Moeder, eens omhelse.
1767. II, III, IV, V Mis-gund my niet de eer, dat my met and're vromen.
[tekstkritische noot]1769. II, III, IV, V Diana. Met alle de Personen.
1772. II, III, IV, V de menschen.
1777. II, III, IV, V die my van nu ter tijd.
1778. II, III, IV, V sijn heyligh.
1781. II, III, IV, V Die ghy daer ginder in 't Bosschage sult sien staen.
1784 en 1785. II, III, IV, V Tusschen deze regels staat het volgende:
 
Gaet heen en slachtet my dit harte tot versoen,
 
Waer meed ghy voor dees tijd mijn Godheyd kent voldoen.
1785. II, III, IV, V Dan wild' ghy eeuwigh zijn bevrijd van alle smarten
1786. II, III, IV, V So knield voor Goden eer en slacht u eyghen harten. [III, IV, V herten].
1787. II Samuel Coster.
Over-al t'Huys 1626.
In III, IV, V komt nog voor het volgende:
Laetste tooneel.
 
Rey van Griecken.
 
Calchas. Protesilavs. Evrypylvs. Ulysses.
 
Cal. Heel Griecken singt den Lof der goedertieren Goon.
 
Gaet, gaet. Volbrengt dat u Diana heeft geboon.
 
Pro. Hoe staet Ulisses dus? Evr. 't Zyn Palamedes treken.
 
Ick merck het wel, en. Uly. Swyght. Want wy met teghenspreken
 
Bysonder hier ter plaets, in tyden van gevaer,
 
Het volck heel Goddeloos, de saken veel eer qua'er
 
Als bet'ren souden. Swyght. Eur. Swygh ick mijn hart sal breken.
 
Pro. Och of u 'therte waer van leugentael te spreken
 
Geborsten over langh. Eur. 'k Ben in myn siel bedroeft.
 
Pro. Bedroeft? En hy vol spyts. Ghy Hopman van 't gheboeft,
 
Beraed u. Wacht u Goon en Vorsten te bestryden.
 
Eurypylus, o ghy verleyder der ghewijden
 
Die 't Griecksche Priesterschap in twyfelinge brocht,
 
't Sou goet zyn dat ghy u ten lesten eens bedocht,
 
En eerden die, daer ghy hebt deughden van genooten,
 
Voor dat ghy word met schand ter Temp'len uytgestooten,
 
Ghelyk ghy eenmael zijt gebengelt (wel met reen)
 
Om guyteryen uyt de Schoolen der Hebreen.
 
Daer leydt het Outaer, daer ghy stanck op pleeght te smoken.
 
Eur. Het Outaer daer op wy der Goden Offer roken.
 
Protesilaus en de sijnen al te mael
 
Koom' Hemel wraec op 't lijf. Ick pas niet op u stael.
 
Pro. Ick draeg den Deghen niet om Papen me te dwingen.
 
Homerus sal dat wel verrichten met sijn singhen.
 
Gaet nu na Trojen toe daer sicht PultarcisGa naar voetnoot*) met
 
Ariadeps u vrient ter neder heeft gheset,
 
En word voor heyligh daer met haer-luy aengebeden,
 
Met u heeft oproer daer al sijn volkomen leden.
 
Wegh ghy verlopen Paep, wat quelt ons dese guyt.
 
Klaeght dit Ulisses vry, u guychel-spel is uyt.
eynde
Samuel Coster.
Over-al t'Huys.
Op nieuws door den Autheur oversien, vermeerdert ende verbetert.
voetnoot*)
V Pultaxis.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken