Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

X

De Held lag tegen de glooiïng van het eikenwoud, dat hellende af liep met zijne laatste, dunnere, ijlige tronken, loten, wortels toe naar de Aegeïsche wateren, die, wijd en bijna roereloos blauw, uit breidden onder den milden, gouden middag. De saffieren zee teekende ten einder haar cirkelenden horizon tegen de opalen luchtdom aan, de kimmewelving verbleekt in het overdadige zonnelicht. De hooge zon zeefde door de laatste takken der laatste boomen hare groote, gouden looveren neêr op het strand, op het zand, op de bijna schuimloos, zijde-achtig ruischende, verblauwende aanrimpeling; de zon zeefde de looveren over den Held, wiens groote lichaam zwaar gestapeld lag tegen den breeden voet eens eiks en wiens godenspieren edel forsch en brons uit zwollen tegen de grove, bruine spieren des booms, of goddelijke broeder rustende lag bij aardschen broeder, die stond.

Herakles, in wellust van ruste, leunde het hoofd in de palm, den vierkanten elboog gesteund in het geurige, groene mos.

Uit gras en kruid, uit blad en bloem, uit aardschen grond en hemellucht, uit zon-doorgloeide zand, zon-overgoten zee, stegen de goede aromen, de weldadige geuren en wolkten, trillende zichtbaar, in wierook op naar de goden; krekelen trillerden en torren zoemden en vogelen orgelden, terwijl uit de diepte des wouds, gedempt, de droppeling af tinkelde van de verteederde fluiten der faunen...

De Held lag in zaligheid. Rondom hem zong de eenzaamheid en wiegde hem zijn droom, die uit zag naar de blauwende, vochte verschieten. Zijn lichaam voelde licht hem aan, gezalfd met den zilten balsem, gewreven met het weldadige zout, gewasschen in de heilige wateren, geheeld de wonden, het krachtige vleesch

[pagina 41]
[p. 41]

gekneed, ontspannen de machtige spieren, en, als de spieren, ontspannen de ziel. Zij woog niet in den rustenden Held, want zij wikte nog niet de Toekomst; zij bemijmerde meer wat geweest was, zij bepeinsde wat was gedaan, in bijna verwonderde dankbaarheid. Zoo hij den Leeuw had gedood, schrik van Nemea, zoo hij de Hydra, Lerna's ontzetting, op wat onsterfelijk aan haar was na, had kunnen vermorzelen onder den goeden knots, die, jeugdige broeder, ter zijde hem lag, broeder van boom en Held beide - was zijn werk gewrocht onder het oog van zijn grooten Vader, en zoû wellicht het Noodlot toch eenmaal het einde der boete en de verlossing uit knechtschap beslissen... Om deze overdenking doordreef bijna weldadige droefgeestigheid des droomers brein... En hij voelde zich eenzaam te moede. Die hem lief waren geweest, had hij vermoord of verlaten, Megara en hare dierbare kinderen en de dochteren Thespios', met het vijftigtal dappere zonen; wie later zijn troost was geworden, Hylas, werd hem ontroofd... Thans was hij de eenzame slaaf, die slechts deed naar den wil eens onwaardigen meesters, hij, de zoon van Zeus, de voedsterling van vorstelijke Hera, die hem toornen bleef trots den drop melk, haar ontzogen aan den moederlijken boezem... Wel waren hem lief en trouw de brave knots, de luchthartige Iolàos, zijn beide goede helpers in het overweldigend gevaar; wel gevoelde hij blijde tot zich komen de liefde van Argiviërs en Mykenaeërs, maar toch, toch voelde hij eenzaam zich, hoe de eenzaamheid ook heden met zachten, zachten zang hem wiegde den weemoedigen droom... Hij verlangde naar de liefde. Voor zijne starende, grauwblauwe oogen rezen, als zwevende schimmen over de zee, de vrouwen, die hij bezeten had... Zij zweefden, zich ontsluierende doorzichtigheden, nevels van licht, ijlblanke schoonheden, over het zonverzadigd opaal van de zee en het was of de zee hare schimmen weêr spiegelde... Zij zweefden aan en trokken voorbij en de eenzaamheid breidde zich wijder en in het brandende middaguur zongen zachter hare stemmen en zwegen... of zij gevoelden, dat zij de Liefde niet waren geweest... Met een zwaren zucht van verlangen uit deinende, breede borsten,

[pagina 42]
[p. 42]

zeeg Herakles' hoofd neêr over den wortelvoet van den eik...

Hij sliep in. De adem rees en daalde regelmatig. Over het enge voorhoofd, onder het koperblonde gekroes des hoofdhaars trokken reeds de rimpelen der smart over de effenheid der rijpere jeugd. De baard kroesde kort om het gebruinde gelaat, dat, in mannelijke trekken gebootst, het vleesch brons rozigen deed met een donkeren blos van bloed. Aan de geschuinde slapen zwollen de aderen, aan den korten kolom van den nek de spieren. De breede schouders heuvelden op en verglooiden naar de spiermassa's der bovenarmen. De sterke koorden lagen als ontvlochtene kabelen over de onderarmen en verliepen naar de machtige, goede handen. De reuzige tors stapelde over den boom voet, in de overgave aan weemoedige sluimering; de dijen welfden uit het gras en, trots de rust, spanden nòg de kuiten...

Tegen zijn lichaam aan, als een vriend, lag de knots en sliep, Herakles' eene hand gespreid over zijn knoesten... Er duurde een lange stilte, terwijl de zon zonk en door het woud heen de schuinere stralen flitsten in pijlen van rossiger goud. Toen, van der faunen verteederde fluiten, tinkelde, gedempt, de droppeling af uit de diepte des wouds. Voór de nachtrust orgelden weder de vogelen; in de rosse stralen zoemden de torren en trillerden de laatste krotalen der krekelen... En door de roodgoud verlichte verschieten der looverendiepten, tusschen de zwartende boomestammen, verzichtbaarden de hamadryaden. Zij dansten, hand aan hand, en zij zongen:

- Heil, heil! Waar de vallei van de vale rotsen àf daalde en somber op doemde in de donkere wolken de verschrikkelijkheid van den Leeuw... waar bleekend de geknaagde beenderen en geknauwde koppen wijd lagen over het barre gerotste... heeft Hij gezegevierd! Heil, heil! De dankbare offers hebben gewalmd, uit de heilige vlammen der stapels zijn de gelouterde asschen gezameld; de dooden ge-eerd, is het leven herbloeid! O, Herakles, heil! Na Hem, zijn de lieve goden terug gekeerd in de landouwen van Nemea! Demeters teedere tred vervruchtbaarde de krakende, dorre gronden, Dionyzos' heilige hand hing de zwellende trossen

[pagina 43]
[p. 43]

de rotsen langs, in Afrodite's zaligen glimlach zijn de duizende rozen ontloken tusschen spleet bij spleet! Het hooge gras groent de heuvelen over, de jonge kudden blaten de zonne weêr toe, de herders zingen blij bij den schal der schalmeien! Om der landbouwers herbouwde woningen dartelen de blonde kinderen, want tusschen arbeid en spel schakelt de liefde zich! Heil, heil, Herakles heil: Nemea is herleefd!

De nacht zonk tusschen het woud en over de zee duisterde zacht de vaal paarsche schemering. En uit de nauw bewogene golven, langs de nog blanke schuimkammen, die zijde-ritselend zich uit spreidden over de zanden, hieven zich de parelwitte naïaden. Zij dansten hand aan hand, en zij zongen:

- Heil, heil! Waar de vunze plassen doorkronkeld lagen met de schubbekronkels der Slang... waar de negen koppen het moeras ontrezen en verderfelijken gloed onthijgden... waar in woude en weide, over de helling der heuvelen, in den schoot van het dal, hare blakende adem schroeide verzengend... heeft Hij gezegevierd! Heil, heil! Tot kristalleklaar meer is gelouterd de modderpoel, en de heldere wateren weêrspiegelen der weldadige reigeren vluchten, die aan brengen het nieuwe geluk van de liefde en welvaart der blijde bewoners van Lerna... Heil, heil, Herakles heil: tot in Argos toe, tot over ònze zee jubelt het: Herakles heil!

Stille vonkelden de sterren over de zee: in zijn durende ruste had de Held zwaar gezucht uit verlangende borst en in zijn doorzongen droom zag hij de nymfen van woud en van water... Maar zij waren de Liefde niet...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken