Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XII

Over Arkadië heerschte de onbarmhartigheid eens barren seizoens als zij nooit in der eeuwen loop de blanke schepteren gebeurd had; de bergen rondom rezen verblindend van sneeuw, de bladerlooze wouden schenen wouden van marmer, door beeldhouwers, die toovenaars waren, gehouwen uit glinsterende groe-

[pagina 51]
[p. 51]

ven; de velden en weiden strekten als eindelooze lijklakens uit, de stroomen waren gestold tot grauwe, blauwblanke ijzen; aan de tintelende marmeren rotsen hingen de ranken van Dionyzos verwaaid en looverloos, trosloos verward; over de stallen der herders, waar in het angstige vee gesloten, lag de zware, blanke laag tot bezwijkens der rieten daken, als zij lag over de lage woningen der landbouwers, die te vergeefs tot Demeter baden, terwijl op hare outers de vuren doofden door de steeds vallende, vallende vlokken. Door het blanke dwarrelen, door het grauwe nevelen was Helios zelfs aan het middaguur niet te zien en duurden de dagen korter dan zij anders te duren plachten, want, trots de barre onbarmhartigheid, was het de maand van Adonis en Afrodite, was het de maand der anders niet sneeuwblanke maar bloesemblankende lente.

Waar Iolàos, de menner, met den zweepflits de bange, witte rossen twee gedwongen had de aarzelende hoeven te begraven in het knarsende dons van den zich verliezenden weg, was Herakles van den wagen gedaald en omhelsde hij zijn dienaar, die weende in troostlooze, snikkende wanhoop.

- Ga terug, o Iolàos, maande de Held; en dwing onze edele paarden niet meer! Ga terug, o vriend en zoo Zeus, mijn vader, het wil, zoo Athena het wil, zoo Apollo het wil, zullen wij elkander terug zien, als de heilige zon overwonnen heeft de onheilige sneeuwen, die het Spook eindeloos van zijn borstels schudt... Want niet Alkaïos zal den Ever verslaan, dien alleen de Vèrtreffende met de gouden pijlen verslaan kan en zoo hij, de groote god, onmàchtig is, zullen de blanke velden en weiden de waden spreiden over wie hier te vermetel een strijd aanvaardde... Ga terug, o trouwe Iolàos! Toef niet langer noodeloos en berg onze arme, bevende rossen... Ga terug, ga terug, Iolàos!

En de Held wrong zich uit de armen des menners en waadde met groote stappen weg door de sneeuw. Hij daalde in de sneeuw tot de dijen en iedere pas was een strijd met het weeke element, machtiger dan wie krachtig was. Rondom Herakles vielen de dichte, tallooze vlokken, duizende vallende op duizende. Zij stol-

[pagina 52]
[p. 52]

den als koude tranen aan des Helden leeuwenkophelm en vlokkige vacht, zij pegelden aan zijn pinkers en baard; zij dekten den knoestigen kruin van den knots en stapelden tot ijs om de pijlen des kokers. Herakles ging steeds voort, moeizaam en zonder hoop; in zijn hart wachtte hij den spoedigen dood; van zijn moedloozen mond, gesloten, klonk zelfs niet het vrome gebed, en zijn verblinde oogen zagen niet smeekend meer op naar den hemel, die onzichtbaar zich borg achter sneeuw...

Daar lagen de anders zalige landouwen, de anders gezegende beemden van Dionyzos, Demeter en van; de landen der liefde en vruchtbaarheid; de landen van het geluk. Daar lag Arkadië. Het was éene steppe, onafzienbaarheid van oversneeuwde dellingen, gezien door een sluier van vlokken, die zich, betooverd, weefde, weefde eindeloos voort uit de lage nevelenlucht. Maar omdat zij hem verwachtten, alle de droeve Arkadiërs, landbouwers, wijnbouwers en herders, stroomden zij hem nu te moet, een langzame, pas voor pas winnende, sombere, donkere stoet van ellendige mannen en vrouwen en kinderen met de grijsaards en zuigelingen, met het vee, dat de stallen verbroken had, de kophangende magere runderen, de uitgeputte schapen en geiten, met de smartelijk huilende schepershonden en het stroomde alles, langzaam, moeizaam, pas na gewonnen pas, den Held toe, die somber hijzelve, moedeloos, machteloos, hopeloos, hen tegen strompelde uit de alles overwinnende sneeuw. Rondomme hem nu klaagde heviger de jammerklacht op van dieren en menschen en het angstige blaten en loeien en huilen en smeeken stem de samen tot een doffe zee van ellende, die, het ruischen door sneeuw gedempt, om Herakles stuwde, golfde, klotste, tot hij verloren scheen in sneeuw en smart en niet wist waar heen de handen te reiken, en niet wist waar heen de oogen te richten... De woorden van hooploozen troost bevroren op zijne onovertuigde lippen; als een onmachtige, een onnoozele stond de Held, wiens kracht niet vergelijkbaar was met welke kracht ook van menschen, maar wiens geest niet wist welk woord thans te spreken, welk gebaar uit te zwaaien om troost te brengen en den toover te breken. Hij was

[pagina 53]
[p. 53]

gekomen als een wanhopige en zij dachten hem een redder, want zij heugden zich de lang vergeten orakels, ongeacht in de tijden van liefde, geluk en langdurige lente. Zij klemden zich aan zijne leden, aan zijn armen en beenen, zij omhelsden zijn knieën, zij weenden over zijn voeten, zij kusten zijne handen, zijn knots; wie te ver was, reikte wanhopig hem tegen, moeders hieven hare kinderen hem toe... en hij, hij ging, somber, droef, hopeloos, machteloos tusschen hen en hunne armelijke kudden door, moedeloos schuddend het goede hoofd, dat uit torende boven hen allen met den leeuwenkop, die een kop van sneeuw was verworden.

Hij ging, hij ging, achtervolgd door hun gesmeek en gejammer, door geheel de zee van hunne rampzaligheid; hij ging, hij ging in de vreeslijke richting der Erymantische bergen; hij ging, steunend als een oude man op zijn jongen, in de sneeuw verzinkenden knots en eindelijk hief hij de traan-omstolde oogen op; eindelijk waagde zijn mond uit zijn hopeloos hart te vragen:

- O vader, o mijn Zeus... hebt gij mij dan verlaten??


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken