Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXXVII

Toen zeide Herakles, den voet op de wagentreê:

- Deianeira, wreed was de godin, wreed zijn de goden, zelfs de gunstige, ons, den menschelijk sterfelijken. Maar beter dan oproerig zich te betoonen jegens de goddelijke machten, dunkt het mij nederig zich te voegen naar hunne wenschen en daarom o Deianeira, maak ik mij op voor de laatste male naar Mykenae, dat mij melde Eurystheus het Tiende Werk, het eindelijke Einde mijner Boete! O Deianeira, zoû het dan oóit gebeuren, dat mijn Boete eindige? Dat ik hier, te Thrachis, bij vrouw en zoon, tusschen mijn herders, veehoeders, landbouwers, ten laatste rustiglijk leve, in vreedzamen rijkdom en vriendelijk geluk? Nauwlijks lijkt mij die droom geloofbaar! En toch... en toch, ik zie uit naar het zoete vooruitzicht! De moede zwerver... dàn zal hij diep ademend zitten op de eiken bank voor zijn huis, terwijl de beurtzangen der herders en hoeders af wisselen met de reien der spinsters en weefsters, dàn zal hij de beheerster zijner bezittingen, zijn trouwe vrouwe, omhelzen mogen als een recht hebbend man en niet meer als de misdadiger, die naar huis sloop tusschen het zware strafwerk door; dan zal hij Hyllos leeren te spannen de koorde des kleinen boogs of den lichten werpspies te drillen; dan zal hij gelùkkig eindelijk zijn, berustigd rustig gelukkig, als een rijk

[pagina 185]
[p. 185]

man, als een door de goden gezegend vader en echtgenoot... zonder meer te denken aan verlorene godezoonrechten en onrecht des Noodlots! En daarom o Deianeira, nu Herakles de laatste male, nederig en gewillig, zich op maakt naar Mykenae, smeek de gunstige goden, hoe wreed zij ook zijn, hem bij te staan, dat het Laatste Werk, wàt het ook zij, hij volbrenge naar Eurystheus' behagen!

Voor het laatst omhelsde de Held Deianeira en kleinen Hyllos, die kraaide, en beklom hij den wagen, die - Iolaos mennende de wilde, witte twee - voort raderde tusschen den dichten drom der dienaren. Durende den langen rit naar Mykenae stond Herakles droef te moede. Nu verlangde hij niet meer naar de Liefde, als hij zoo vaak had gedaan, zich op makende naar Mykenae. Nu was uit het Huis van Afschuw, dat voor zoo korte stond een Huis des Heils was geworden, de Charis, helaas, verdwenen. Nu was Admete niet meer... En Herakles werd zich gewaar, in zijne droefheid, dat hij oud, heel oud was geworden, daar hij niet meer naar Liefde verlangde. Daar hij alleenlijk nog slechts verlangde naar het Einde zijner Boete... om dan, berustigd en rustig gelukkig, te leven te Thrachis, met vrouw en kind en trouwe dienaren, en tusschen zijne tallooze kudden, die hij zoû tellen.

Het was pikdonkere nacht, toen de Held te Mykenae aan kwam en gesloten bevond der stede dubbele poort. En hij wachtte geheel die nacht op den weg tot de dag zoû ontwaken en de poorten werden geopend. Maar de torenwachter, die bij het krieken des dags, uit tuurde op de hoogste tin, in stede van Herakles binnen te laten toen hij den Held aanschouwde, stak de helle bazuin en waarschuwde de krijgers en wachten met schetterend bronzenen klank. En zij schaarden zich op de muren en hunne speren en helmen schitterden met schelle vonken en het scheen of zij wachtten den vijand af in stede van een, dien zij beminden als de weldoener van hun land. Ernstig stonden zij daar geschaard en Herakles, met Iolaos, verbaasde.

- Krijgers van Mykenae! riep Herakles. Zoo gij den vijand verwacht, laat Alkaïos dan snel binnen de stede, opdat hij zich stelle aan uw zijde!

[pagina 186]
[p. 186]

Maar tusschen de helm- en speerschitterende mannen, trad, hoog gekamd, hun aanvoerder door en kondde tot Herakles:

- Herakles, Held der Helden, koester Mykenae en den Mykenaeërs geen wrok, zoo der stede dubbele poort u blijve gesloten. Eurystheus beval mij u te melden, dat, sedert gij te laat den gordel der Amazonenvorstin aan Admete bracht, u het vorstelijk bevel uit de stad verbant, tot het Tiende Werk zij volbracht...

- Mykenae is mijn vaderland! antwoordde smartelijk de Held; en mij smart des vorsten bevel maar het is noch aan mij, noch aan u, o helden Mykenae's, het te weêrstreven en Alkaïos voegt zich gewillig en nederig naar den koninklijken wil. Maar wie zal melden dit maal het Tiende Bevel van den koning aan den banneling, die staat voor de poorten? Wie, na Poseidoons priesters, na de grijsaards Mykenae's en helaas, o helaas! na de jonkvrouw Admete... meldt Alkaïos, wat zijn laatste Boetewerk zij??

- Zoo de Held in Mykenae geëerd werd, o Herakles, en de koning hem, na der priesters en wijzen drang, op droeg den drievoudigen, eervollen Opdracht, is het dit maal niet met òneere, dat de Opdracht geschieden zal, al geschiedt zij ook uit mijn eigen nederigen mond! Aanhoor mij dus o Held, o Herakles, dien wij beminnen. Verre in het Verre Westen, aan het Westelijke Einde der Wereld, weidt de monsterreus, Geryones, de reuzekudde der roodhuidige Runderen en Eurystheus wenscht, dat gij o Held, rooft dien kostbaren buit!

Beneden, staand bij den wagen, slaakte de Held een kreet van woede en van razernij, maar Iolaos, af gestegen, omketende hem in zijne armen en smeekte:

- Herakles! Herakles!! Wil niet woeden, maar blijf bij zinnen! Dit is het Láatste Werk en Geryones zùlt gij overwinnen, want de gunstige goden behoeden u!!

- De gunstige goden? lachte Herakles schamper. De gunstige goden? Weet Eurystheus niet, dat zij niet heerschen aan het Westelijkste einde der wereld? Weet Eurystheus niet, dat waar aan spoelt de wereldzee bij het eiland Eurythia, waar nimmer zich menschenvoet zette, de warrelende kolken zich tot Hades' duis-

[pagina 187]
[p. 187]

ter verdiepen als monsterlijke trechters vol zuigend schuim, de krochten der grondlooze zeeën, die gruwbaar de aardschijf omgolven! Mykenaeërs, Mykenaeërs, deze Opdracht kondt Herakles' Einde! Nu weet hij, dat hem steeds het Noodlot dreef naar het eindelijke Einde toe; nu weet hij, dat hij nooit meer Mykenae terug zal zien, nooit meer zal treden de gronden, die dierbaar hem waren als vaderland, nooit meer te Thrachis terug zal keeren met trouwen Iolaos bij vrouwe en bij kind...! O verre vrouw, o vriend, vèrre vondt gij het reeds toen Herakles tot Thrakië voer, angstiglijk verre scheen u toe het van vrouwen weerbare Skythië en niet vermoeddet gij toèn de verre Veerte, die thans u scheiden zal van wien gij lief hebt; verre Veerte, van waar nimmer, o nimmer Herakles terug zal keeren! Neen, Iolaos, aan het Westelijk Wereldeind heerschen niet meer de gunstige goden, want dáar zijn de goddelooze zeeën en godloos Eurythia, waar Geryones de goudroode runderen hoedt, die niet de weldadige kudden zijn, die lief heeft de landman, maar het onoverwinbare toovervee, dat verijlt in de lucht als het eerst den onvoorzichtigen vaarder gelokt heeft in de woedend stormende wereldzee!!

Verslagen, boven op de tinnen der stad, stonden de droevige Mykenaeërs, die lief hadden Herakles; verslagen stond hun aanvoerder, die den Held gekond had den Opdracht; verslagen stortte in weeklacht uit Iolaos en wierp zich aan Herakles' borst, maar somber zeide de Held thans, zich herwinnende na de eerste wanhoop:

- Ween, o Iolaos, niet! Nooit wordt het stervelingen gegund te weêrstreven godenwil en Noodlot en niet laat Herakles zich overmeesteren door onmannelijke moedeloosheid, moet hij ook weg van hier naar der wereld einde en eigen eind. Maken wij, makker ons op; men mij, waar de maan rijzen zal aan den Westelijken einder der zee, die ik eenzaam zal oversteken met alleenlijk den sterken knots, goed als een jonge vriend en gij, o makker, ga naar Thrachis terug en meld Deianeira, dat Herakles geen hoop, helaas, heeft ooit haar en Hyllos meer tusschen have en in huis te omhelzen!

[pagina 188]
[p. 188]

En Iolaos, gehoorzaam trots hevige smart, steeg op en Herakles steeg op en de menner wendde de rossen, de wilde, witte twee en de Held wuifde weemoedig de hand tot de droevige Mykenaeërs, die lief hem hadden en hem banneling, voor de geslotene poorten der stad melden moesten den laatsten Opdracht, den vreeslijken Opdracht, den Opdracht van het eindelijke Einde...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken