Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXXXII

Ter Zuidelijkste kuste van Hellas, wachtte Iolaos den terugkomst des Meesters af. Weken reeds wachtte Iolaos en weidden de wilde, witte twee over Lakonië's welige heuvelen en spiedde moedloos de menner uit over de wijde, wijde zee. En hooger dan waar hij spiedde, op een rotspunt, was komen zitten een jeugdig geitenhoedertje en hem dekte alleen een ronde, looveromrankte hoedje zijn lokkenomrankte hoofd. Nieuwsgieriglijk naar den menner en naar die twee prachtige paarden en naar den tweewieligen wagen, dien bijna bedolf het golvende gras, had het herdertje lui zich gerekt over den blakenden rots en tegen de blauwe lucht en zich van versche rietjes kunstiglijk gesneden het welluidende dub-

[pagina 216]
[p. 216]

bele fluitje, de twee doorboorde pijpjes met was bevestigd ten mondstuk. En peep er het luie herdertje, terwijl zijn hongerige geiten rondom hem zamelden en gretig graasden in de zonlicht-doorzengde halmen, waar uit òp rees de rots.

De hand voor de oogen, spiedde Iolaos ten horizon. En speurde het nieuwsgierige herdertje, dat de menner smartelijk uit zag over de zee, en zucht op zucht ontwelde aan zijn naar lucht hijgende borst. Zoo dat eindelijk dorst het kind guitig roepen van boven: - Menner der niet minder dan mijne geiten blanke twee! Wie wacht gij over de zee? Om wie zucht ge en aâmt ge naar lucht? Weet ge dan niet, o vreemde, dat deze zee is de Groote Zee? De Groote Zee, met de schuimende, diepe, vaak hemelhooge baren? De Groote Zee, over welke de stoutste schippers niet varen? Daar ginds, daar ginds, ver naar het Zuiden toe, woont Helios in een gouden paleis! Daar ginds, daar ginds, ver naar het Oosten toe, zweeft Eos uit de guldene hemelpoorten! Daar ginds, daar ginds, ver naar het gloeiende Westen toe, bloeien de Tuinen van het Geheim, die menschenvoet nooit betrad! Menner der blanke twee, wie wacht ge over de Zee?! Wie zal er varen over de diepe, schuimende baren uit het Zuid-Westen, waarheen ge staart? Wiè zal er komen van uit de koele Tuinen der Droomen, die aan uw hart zoo veel onrust baart! Nooit heb ik spanen door der Groote Zee golven zien banen, nooit heb ik af of aan zien varen door der Groote Zee schuimende baren! Menner, o menner, gij wacht te vergeefs!

- O, guitig hoedertje der niet minder dan mijne rossen blanke geiten! groette Iolaos het herdertje. Wien ik wacht over de Zee? Om wien ik zucht en mijn beklemde borst, ach, snakt naar lucht? Weet ge dan niet, o snaaksche knaap, dat mijn Meester toog over die Zee? Dat hij, de stoutste schipper, waagde te varen over de schuimende, diepe, vaak hemelhooge baren?? Daar ginds, daar ginds, waar gij zegt, dat Helios woont in een gouden paleis, landde mijn Meester ten tweeden male reeds; daar ginds, daar ginds, waar in het gloeiende Westen, loeiden de goudroode Runderen en bloeien de Tuinen van het Geheim, betrad hij reeds ten

[pagina 217]
[p. 217]

tweeden male den uitersten wereldboord en wie mijn harte de unrust baart, is Herakles, de Held! Want zoo lange reeds spie ik uit en nog immer niet zie ik aan hem varen door der Groote Zee schuimende baren! O herdertje, o herdertje, wacht ik dan te vergeefs?

- Is Herakles dan een gróote Held, dat hij de Groote Zee over voer?

- Grooter dan hij baarde Hellas niet! Wie telt de monsters, die hij verdolg, de roovers en reuzen, die hij verwon? Wie weet niet van Leeuw en Hydra en Ever, die zijne krachtige hand versloeg; van Hinde, die zijn snelle voeten in haalden; wie weet niet van Vogelen en Stal, van Rossen en Stier, van verren Gordel en roodgouden Runderen? Wie weet niet van Herakles' Werken?

- Is Herakles dan een goède Held, dat gij menner, hem mint en looft?

- Beter dan hij baarde Hellas nooit! De beste Zoon is hij der heilige Moeder, die is ons heilige land en zoû ik mijn Meester niet minnen en loven, die de liefste mij is aller mannen? Helaas, nog immer spie ik uit te vergeefs! Helaas, zal wederom deze dag vergaan in weder een nacht en Herakles nog niet terug zijn?

- De zon is nog hoog, o menner! De zon nijgt zich nauw naar het Westen! En zoo de Held heden vare uit de Westelijke kimme aan, is Poseidoon zeker gunstig zijn komst, want, zie, nauwlijks schuimen de kammen der meerkalme baren...

- En legt zich de wind...

- En wiegen zich de Nereïden, de witte...

- Over het nauwlijks bewogene blauw...

- O menner, ik zie, de enkelfluit hangt je ter zijde?

- Als ik reeds hoorde, o knaap, dat de dubbelfluit zong aan je lippen...

- Menner, zingen samen onze fluiten tot Poseidoon?

- Om hem te bidden goedgunstig te blijven, tot Herakles komt... Ja, knaap, zingen onze fluiten samen...

Samen zongen de fluiten op over de blauwende zee, in den nog blakenden zonneschijn. De blanke geiten hadden zich ter ruste

[pagina 218]
[p. 218]

gelegd rondom de blanke rossen. En beneden den rots zong Iolaos op zijne enkelfluit de biddende melodie. En begeleidde de parelende dubbelfluit het vrome lied, dat gleed over de zee op de roerelooze, windlooze lucht. En gluurden van verre de Nereïden. En zwol de zang van de enkelfluit met smachtend, smeekend verlangen. En trillerden de parelen der dubbelfluit onder dien zang met losse, telkens neder tinkelende droppelen...

Tot de bries uit het Zuid-Westen aan voer... De zon zonk naar het Westen... De Nereïden zwommen te zamen... De zee golfde met schuim op... Plots galmde Iolaos een kreet!

- O kleine herder, o kleine herder! galmde uit Iolaos. Zie, ginds, van uit het Zuid-Westen nadert, snel op Zefyros' adem... de bark mijns Meesters, Herakles' schip! Hij is het, hij is het! Hij volvoerde het Elfde Werk! Hij plukte Hera's goudene Appelen, drie! Hij nadert! Zie, de Nereïden omzwemmen zijn vaartuig! Zee, wind, Nereïden, geheel Poseidoons goedgunstigheid stuwt Herakles toe naar Hellas! Snel, herdertje, zingen te zamen onze fluiten het welkomstlied! Het blijde lied na het vrome lied! Het dankbare lied na het gebed! O, mijn Meester, o Herakles!!!

En over de blauwende zee, in den nog blakenden zonneschijn zongen samen de fluiten op, zong de enkelfluit de jubelende melodie, schallende, en begeleidde de parelende dubbelfluit scheller het juichende lied, dat klaterde over de schuimende zee tegen den aankletterenden Zefyros in. En wuifde de Held met de hand en wendde zijn scheepje om de rotsige kaap binnen de schuimwitte kreek en stapte hij uit en omhelsde hij Iolaos...

- O Held! juichte het herdertje. O Held van Hellas, dien ik aanschouw! O Herakles, dien ik nù weet! O stoutste Schipper der Groote Zee! Zeg mij... Wáart ge in den Tuin der Droomen en zaagt ge den Draak en de Drie Maagden??

Herakles hief op de hand.

- En ik plukte de Appelen drie! glimlachte hij zoo weemoedig, dat Iolaos ontroerde.

Maar het herdertje tuimelde af van den rots en gretig bezag hij in 's Helden hand het glanzende Ooft, dat den gloed ving der Westelijke zon.

[pagina 219]
[p. 219]

- O Herakles! juichte het herdertje, terwijl de Held van geluk weenende' Iolaos met de' anderen arm prangde aan zijn borst. Nimmer nog zag ik zóo wonderschoon stralend Ooft en zoo wel de Plukker wil deelen de geklonterde melk en den honingkoek in de herdershut, zal het vóordeel aanbrengen den nederigen gastheer als deze heilige Appelen van het Westen één nacht ter neder liggen onder zijn rieten dak!!

- Ga dan vooruit, o nederige gastheer! glimlachte de Held goedmoedig; en u vòlgen uwe twee gasten...

De knaap buitelde vroolijk vooruit, de geiten buitelden en blerrelden om hem rond en onder de reeds gezonkene nacht ging hij zijne gasten voor...

Terwijl Herakles de, tegen hem dringende, paarden omhelsde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken