Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iskander. De roman van Alexander den Groote (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote
Afbeelding van Iskander. De roman van Alexander den GrooteToon afbeelding van titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iskander. De roman van Alexander den Groote

(1995)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De roman van Alexander den Groote


Vorige Volgende

XXV

Dien morgen, in Sidon, had hij verzocht om toegang bij Sisygambis. Zulk bezoek droeg hij steeds voor in allerhoogsten eerbied en hulde, die de Perzische vorstin zeer waardeerde. Zij ontving hem in statie, met alle hare eunuchen en vrouwen. Toen hij binnen trad, met enkel Hefaistion, rees zij op van den vierkanten divan, waarop zij troonde, steeg af en neeg zeer diep, met geheel haar gevolg, bijna tot aan den grond. Hij haastte zich haar te heffen en verweet haar heur groet. Maar zij zeide met groote liefde, dat zij niet te eerbiedig begroeten kon wie was de Zoon van Zeus. Hij gevoelde zich toen zeer blijde, zijn hart zwellende van hoogmoed en genegenheid en geleidde haar terug tot den divan.

[pagina 180]
[p. 180]

Zij besteeg dien, eerst tredende op een schabel, zoo als zij steeds gewoon was; hare eunuchen bereidden haar divan en schabel steeds zóo, dat zij hooger zetelde dan Alexandros, zoo hij zich zette. Hij was zich daarvan niet bewust. En hij bleef ook steeds voor haar staan, tot zij hem noodde te zitten. Omdat hij haar wenschte te spreken alleen, ging Hefaistion en zond zij haar gevolg weg, dat zich langzaam door de vele zijdeuren verspreidde. Het trof hem hoe prachtvol deze zaal van ontvangst in het eeuwoude paleis thans behangen was met kostbaar Babyloniesch tapijtwerk, fabelmonster-doorweven. Hij had, vóór hij het verhinderen kon, een blik omrond van bewondering. Deze verfijnde smaak in deze pracht was steeds iets, dat den Macedoniër in hem kinderlijk trof.

Zij waren alleen. Zij had hare eunuchen nog nooit willen zeggen niet dien schabel en den divan zoo hoog te stellen op een verhevenheid zoodat zij volgens Perzische hofzede troonde boven haar overweldiger. Nu zij alleen waren wees hare juweelzware hand hem te zitten. Toen hij zich zetten wilde op gereed staanden zetel, zeide zij glimlachend:

- Mijn zoon en Koning, zet u hier naast mij.

En zij wees hem den divan.

Hij begreep in eens. Het was de eerste maal, dat zij dit deed. Bijna onhandig zette hij zich op den rand van den divan, zijne voeten op de schabel, terwijl zij troonde in het midden. Maar zij zat niet meer hooger dan hij.

- Zoo zijt gij mij dichter, niet verder dan Dareios ware geweest.

En zij omhulde hem in haar glimlach van moederlijk verliefde liefde. Zeer bewonderde hij hoe zij zat, hiëratiesch, recht, rijk gedost, juweel-overschitterd, als een idool.

- Zet u voortaan steeds nàast mij, beleerde zij hem met haar glimlach. Ik ben trotsch op u. Gij zijt de Zoon van Zeus! Ik heb u innig lief. Gij zijt zoo jong, mijn kleinzoon kondet gij wezen. En gij zijt de Zoon van Zeus en heerscher der wereld zult gij zijn.

Zij was zich nauwelijks bewust, dat zij Dareios verried.

- Gij, die mijn overwinnaar zijt, ge weet niet hoe ik, die uw

[pagina 181]
[p. 181]

slavin ben, u bemin. Ik bemin u niet minder dan mijn eigenen zoon. Gij zijt zoo erbarmingsvol mij en alle de anderen geweest. Dankbaarheid kweekte in mijn ziel deze liefde, de liefde van een moeder, grootmoeder. Mijn hart verheugt, dat gij terug zijt.

- Ik verheug mij eveneens, Moeder en Koningin, dat ik terug ben en zetel aan uw zijde.

- Wij hebben u allen gemist. In gedachte volgden wij u deze maanden over zee en land, tijdens het beleg van Tyros, door de woestijn, tot in de palmrijke oaze. Uw boodschapper, die mij melden kwam, dat het Orakel uw goddelijken oorsprong verzekerd had, heb ik met geschenken overladen. Toen hebben wij op u gewacht. Van de torens zagen uit wie scherpe oogen hadden om u mij, oude vrouw, te konden, zoodra wij wisten, dat gij, op den terugkeer, Tyros verliet om te Sidon terug te keeren.

- Vaak gingen u mijne gedachten toe en hoopte ik, dat deze stad, dit paleis u en de uwen gerieflijk winterverblijf aan bood.

Hij deed zich moeite aan in haar sierlijken toon te spreken.

- De Africus woei soms koud, zeide zij. De rozen bloeien hier steeds maar het zijn niet de rozen van Persepolis. Helaas, wij hebben zorg gehad...

- Zeg mij: Stateira...? vroeg hij en hij beefde naast haar van geheime liefde.

- Zij was steeds lijdende. Haar kind baarde zij levenloos. Zij is nog immer lijdende...

- ...Ik zal haar nooit weder zien, dacht hij. Maar zij ging verder:

- Barsina, o mijn zoon, wacht wie zij baren zal.

- Zoo het een zoon is, zeide hij; zal ik hem noemen Herakles maar niet naar den Melkârth van Tyros. Ik noem hem naar mijn goddelijken stamvader van Hellas, zoon van Zeus hij ook.

- Wèl genaamd zal uw zoon zijn...

- Zoo haar spruit een dochter is, glimlachte hij; zoo noemt gij haar, o Moeder!

Zij glimlachte terug.

- Hoe teeder zijt gij, o mijn Overwinnaar! Zeker, zoo Barsina een dochter baart, zal ik haar Stateira noemen.

[pagina 182]
[p. 182]

Hij ontroerde zeer.

- Of Sisygambis... verbeterde hij, bijna verward.

- Zoo gij dit wilt, gaf zij toe, trotsch en gelukkig.

- Zeg mij van de jonge prinsessen? vroeg hij, hoffelijk.

- Zij bloeien in voorspoed en danken u uit mijn mond. En onze kleine Ochos...

- Wat met hem?

- Hij vraagt en dwingt en droomt... van Iskander. Weet ge, wij hebben u allen lief...

Zij sprak niet van haar zoon Oxathres. Hij dacht alleen aan Stateira, die hij minde.

- Mijn zoon Dareios Kodomannos, ging zij voort; bood u mijne oudste kleindochter aan... Waarom weigerdet gij?

Zijn voorhoofd betrok.

- Vergeef mij, zoo mijn vraag onwelkom is, hernam zij. Maar hoe blijde zoû ik zijn later ook door banden van bloed als door genegenheid aan u verbonden te zijn. Waarom huwt gij niet Barsina... of beter nog wellicht... Stateira, de oudste kleine? Zoû het geene verzoening zijn?

Zij had in hare handen zijn hand gegrepen, zij zag hem aan met geheel de overheerschende betoovering van Perzische vorstin, die zoo ook hare eigene zonen had overheerscht. Maar hij zeide, somber, omdat lijdende was die hij minde en hij háar immers nimmer terug zoû zien, en barsch bijna dreigde zijn stem:

- Het is geen tijd aan andere dingen te denken dan aan den oorlog. Vergeef mij, Koningin, maar uw zoon, die mij zijn dochter bood tot vrouw, is mijn vijand en hij bereidt zich mij te bestrijden. Zijn dochter is reeds de mijne, zoo ik het wensch.

- Wij zijn allen de uwen, sprak zij deemoedig. Ik, o mijn Heer, o mijn Zoon en Koning, ben uw slavin maar gij noemdet mij Moeder en zoo het mij Olympias gunt...

- Te gunnen heeft zij u niets, liet hij zich ontvallen, ontstemd en zij ried, als zij reeds vaker gedaan had, dat hij Olympias niet lief had, zijne moeder, die hij nooit tot regentesse in Macedonië wilde benoemen naast Antipatros, den regent.

[pagina 183]
[p. 183]

Vol beheersching zweeg zij, over de verre, vreemde vorstin, de Bacchante, de intrigante, de minnaresse tevens van der Hellenen god: eene vrouw als onwerkelijk, die zij moeite had zich voor te stellen.

- Ja, gij zijt mijn Moeder, zeide hij zachter. Ik dank u een gevoel, dat ik niet kende. Ik heb u ook lief, Moeder en Koningin. Zeg mij uw wensch en het zal zijn als ge wilt: waar wilt ge toeven als ik ten oorlog trek?

Zij zag hem diep, fel in de oogen. Zij zeide:

- Gij zult staan tegenover mijn zoon Dareios. Gij beiden, die ik lief heb, beiden mijn zonen, zult staan tegen over elkander. Als broeders, die elkander bestrijden, zult gij staan tegenover elkander. Zoo gij de jonge Stateira naamt, zoudt gij u over haar heen met uw broeder verzoenen. Het mag zoo niet zijn: vijanden blijft gij. Ergens, in Syrië, in Mezopotamië zult gij elkander bestrijden. En ge vraagt waar Sisygambis toeven wil? Zij wil toeven met u, als uw gevangene, maar ook als een moeder: zij wil zijn daar, waar gij beiden zult strijden. Zij wijkt niet van u en zoo gij Dareios verslaat, zal zij Dareios beweenen en zoo hij Alexandros verslaat, zal zij Alexandros beweenen!

Zij wierp in een plotse wanhoop hare armen op en slaakte een smartelijken snik.

- Moeder! riep hij.

Hare armen vielen neêr en hij bewonderde hare voorname gratie. Haar hoofd zonk neêr, nijgende naar zijn schouder. Daar rustte het even. Toen bekende zij:

- Ik heb u te veel lief... Iskander. O waart gij ons niet zóo erbarmingsvol slechts geweest!

Zij had zich hersteld. Ontroerd was hij gerezen. Zij ook rees, ontroerd. Zij herhaalde:

- Ik ga mèt u...

- Vermoeienis zal uw deel zijn, Moeder en wellicht bovenmenschelijke smart, om Dareios of... om mij.

- Het zij zoo.

- Stateira?

[pagina 184]
[p. 184]

- Zij blijve in Sidon, met de kinderen of zij verzelle mij, als zij wenscht.

Zij had geheel haar ouden trots herwonnen, hare onverzettelijkheid tevens. Maar omdat zij toch eene gevangene zich voelde, zeide zij nu, vleiende:

- Zoo gij het toè staat, mijn Zoon en Koning, vergezel ik u. En vergezellen zij ons.

- Het zij zoo, zeide hij. Ik heb u steeds toe gestaan te doen wat gij wildet.

- Zoo hij valt, vroeg zij allersmartelijkst; mag ik hem beweenen en eere doen?

- Ja, zeide hij ernstig, in hare oogen de zijne.

- Zoo gij valt, mag ik u beweenen en eere doen?

- Ja, zeide hij en het smolt in hem van zachtheid.

En hij boog voor haar de knie. Zij boog over hem heen en hare handen roerden zegenend zijn voorhoofd aan.

- Ik heb u te lief, herhaalde zij. Kniel niet voor mij, Koning.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken