Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iskander. De roman van Alexander den Groote (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote
Afbeelding van Iskander. De roman van Alexander den GrooteToon afbeelding van titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iskander. De roman van Alexander den Groote

(1995)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De roman van Alexander den Groote


Vorige Volgende

III

Wat Alexandros en Hefaistion in deze wondertuinen trof, was dat boomen, bloemen, vruchten, er rijker, grooter, machtiger waren gewassen, gebloeid, gerijpt dan in welke oorden zij zich herinnerden en dat in dezen vroegen herfst de seizoenen zich mengelden. Druiven woekerden in groote trossen fabelachtig, slingerende de ranken zich van marmeren stijlen met beeldhouwwerk van duivenmotief of, boven hunne hoofden, langs vergulde tralie-welvingen; de vijgeboomen stonden in een wijde weide als reuzen, overladen met hunne blondgele of paarspurperen vruchten weelde; telkens, zwaar, viel een groote vijg in het gras en, als kinderen verheugd, zochten zij, beiden toeloopend, het sap-druipende ooft, plukten zij de abrikozen, die groote perziken, de perziken, die ongekende rood fluweelen appelen geleken. Tot de tooverbongerds waren gedaan en de schaduw van het cederenbosch zich uitstrekte tusschen wijd van elkander staande stammen en breed over den grond spreidende takken, waartusschen de zon zich weg baande met schichtende stralen...

Geen geluid van de stad drong hier door; alleen uit de aquaducten, aangelegd ter besproeiïng, murmelden de regelmatige fonteinestralen; zacht klaterend vielen de watervallen ter zijde der terrastrappen af. En bloeiden de bloemen overal, de groote, de onbekende, de vreemd geurige; zij bloeiden in kleur op van vuur en vlam, van sneeuw en azuur en bij den minsten adem des winds, stoof het stuifmeel rondom met lucht gouden wolkjes. Duizendvoudig vogeltjilpen verdruischte telkens van hier naar daar, slechts even nu en dan zichtbaar, om zóó dicht gebladert, het juweelen uitgeschitter der vederen; duizendmaal duizendvoudig

[pagina 277]
[p. 277]

verzoemden, verglinsterden in zonstraal naar zonstraal de vliegende torren tusschen de warreling der breede lianelinten.

- Nooit, nooit...! stamelde Alexandros.

Nooit had hij dit gezien of droomen kunnen. Hij kon zich niet uiten. Een muziek van Medische harpen weêrklonk, bijna weemoedig...

Verrast zagen de vrienden elkander aan. Maar enkele stappen verder, op een wijd plein van hoog, pluimende gras, tusschen de ruïne's van Assyrische kolonnade, overwoekerd met rozen en clematis, zagen zij onder verhemelte, aan de antieke, albasten zuilen gespannen, Sisygambis met hare kleindochters zitten. De kleine Ochos liep de groote, verfladderende kapellen na en rondom wachtten eunuchen en hurkten slavinnen, wier instrument zoo week had weêrklonken, terwijl hare stemmen murmelden.

De vrouwen zagen niet dadelijk den Koning en zijn vriend, haar ter zijde der boomen bespiedend; van verre bewonderde Alexandros haar groep, als steeds. Hij zeide, week:

- Ik mis tusschen haar wie wij verloren vóór Arbela.

- Ik voel uw gemis mede, Alexandros, antwoordde Hefaistion. Nu moet gij Stateira's oudste dochterken en naamgenoote u ter zijde nemen, als Koningin.

Verbaasd zag Alexandros op.

- Waarom? vroeg hij. Omdat Dareios mij haar bood?

- Omdat gij goed zult doen de dochter der Achaimeniden te huwen.

- Ried Parmenion u mij dit te raden?

- Is het zijn wensch? Ik wist dit niet.

- Het is zijn wensch. Meermalen ried hij mij Dareios' aanbod, wat de jonge Stateira betreft, aan te nemen. Zoo, meende hij, houd ik vaster in mijn macht den schepter van Azië... Maar wat deert het of ik dat zoete kind huw of niet? Wat zal zoo broze band mij hechter binden aan deze volkeren!

- Ik weet het niet... Nauwlijks dacht ik aan staatkunde... Meer dacht ik aan teederder dingen... Gij hebt Barsina, trots haar zoon, vergeten...

[pagina 278]
[p. 278]

- Niet vergeten... Zij koesterde eerzuchten te hoog voor de weeûw van Memnon, al was ook zij eene Achaimenide. Sisygambis zelve waarschuwde mij... en in deze dingen verlaat ik mij op haar.

- Het zij zoo... Maar wie zult gij anders dan de jonge Stateira kiezen tot Koningin? Wat ried Sisygambis anders?

- Zij ried nooit anders, glimlachte droef Alexandros. Na het aanbod van haar zoon, ried zij nooit anders. Hoewel zij niet aandrong: het waren de tijden des oorlogs. Dezer dagen, in Babylon, zag ik haar nauwlijks, om zoo vele regeeringszaken... Gij dacht dus aan... teederder dingen?

- Ken ik u niet? Weet ik niet, dat uw ziel, die van een Koning, een veldheer en een soldaat, ook omkoestert... de teederder dingen?

- Vriend, de liefde is de fabel in der menschen ziel. En in die van een soldaat, veldheer en Koning is zij even ongrijpbaar als de schitterende vlinder, die ginds de kleine Ochos te grijpen tracht. Eén oogenblik schittert dat voor zijn verlangen... dan is het gedaan... voor altijd. En hij verwondert zichzelven over dat vervlogen gevoel. Neen, vriend, dit zijn geen gevoelens voor mij. Er is niets meer over in mijn koningsziel en godezoonziel dan hoogmoed en onmetelijke eerzucht. En wat er teeder in bleef is... u alleen gewijd.

Hefaistion greep Alexandros' hand.

- Gij zult aan een zoon uw erfenis willen laten, die ontzaglijk zal zijn. Maar uw zoon Herakles, die slechts Barsina u baarde, zult gij dat niet.

Alexandros lachte zacht ontroerd.

- Moet dat broze kindje daar ginds mij baren den erfgenaam?

- Waarom niet?

- De dochter der Achaimeniden... De prinses van den troon... De dochter van Dareios en... Stateira!!

- Waarom niet?

- Háre dochter? Welnu... het zij zoo. Maar teederder dingen...

- Zaagt gij nooit hoe hare oogen u volgden?

- Alle oogen volgden mij: neen, ik zag het niet...

[pagina 279]
[p. 279]

- Zoo gij uw besluit hebt genomen, Alexandros, sta mij dan toe den eenigen wensch, dien ik tot nog toe u deed.

- Het is waar, gij vraagt nooit. Ik verwijt het u zelfs. Moet ik alles raden, wat gij begeert? Gij maakt het mij moeilijk soms. Uit u dus nu.

- Vindt ge mij driest u te vragen... tot vrouw... de zuster uwer aanstaande Koningin?

Alexandros lachte zacht.

- Gij zijt reeds láng verliefd... Hoe oud zijn die meiskens... Ik geloof veertien, vijftien... Maar vrouwen zijn zij, die kleine peri's met hare abrikoze-gezichtjes en sierlijk beweeg als of zij steeds dansen en door briesadem worden gewiegeld op hare parelen muiltjes. Of ik u driest vind, Hefaistion? Zoo groót, grooter dan uw Alexandros; zoo sterk... sterker, wel... in maanden worstelden wij niet samen; zoo trouw steeds aan mijn zijde, in den krijg, minder lettende op het algemeen doel dan op het bizonderlijk levensgevaar van uw vriend en vorst... en dan zoo vreemd teeder in uw hart als ge zegt, dat ik ben... maar ik bèn het niet... en zoo verliefd... wel, als ik ook nimmer was... Neen, ik vind u niet driest. Ge ontroert mij en ik heb u nog liever er om. Zij zal uw vrouw zijn, de kleine Drypetis - gij zijt verliefd op beiden, meen ik, maar de eene of de andere... Gij zult mijn schoonbroeder zijn en die mijner jonge Koningin. Kom, naderen wij.

Zijne stem had wonderweek geklonken. Zij naderden nu. De eunuchen waarschuwden Sisygambis.

Zij rees op, de prinsessen volgden haar. Zij naderden alle drie met hofgroet; Alexandros en Hefaistion beantwoordden die naar Perzische zede.

- Wijs deedt gij, Moeder, prees Alexandros; zóo schoon oord tot verwijling te kiezen.

- Deze herfstdag is vol minnelijke zomerweelde, antwoordde Sisygambis.

- ...Noóit zal ik het zóo zeggen, dacht Alexandros; en niemand van ons!

Hij hernam, gezeten naast haar, de anderen dwalende daar:

[pagina 280]
[p. 280]

- Gij zult hier rust vinden, Moeder, in Babylon, na zoo lange omzwerving met ons mede, tusschen alle oorlogsverschrikking

- Ik verblijd mij, o mijn Zoon, over deze gelukkige pooze: moge zij door durende vrede worden gevolgd.

- Niets zoû mij dierbaarder zijn.

- Zoo gij wilt, zal ik boodschappers zenden naar mijn zoon. Men zegt, Dareios is te Ekbátana.

- Daar is hij. Zekerlijk, zend uw boodschappers. Ik weet hoe gij als ik, als wij allen, smacht naar een gelukkige vrede. Ik zoû Dareios mijn broeder willen noemen.

- Reeds twee jaren gingen voorbij, sedert gij kwaamt, Alexandros. Vele wreede dingen wijzigden hunne omtrekken en wie wijs is, waardeert wijzigingen, die verzachtten wat zoo wreed was. Hoe zoû het anders kunnen dan dat wij u hadden lief gekregen, niettegenstaande gij mijn zoon zijn rijk ontnaamt

- Ik zoû het willen beheerschen met hem.

- Vergeef het hem, zoo het moeilijk hem is dadelijk te beseffen uwe edelmoedigheid. Zijn trots is gefnuikt maar hij vergete daarbij nooit, dat hij een zwakke ziel is. Zoo gij hem duldt te heerschen met u, zij het ònder u: naast u niet.

Hij schrikte op van haar zeer vasten toon.

- Zoudt gij het zoo wenschen, Moeder?

- Zoû ik het anders wenschen? Ik heb hem lief maar...

Zij aarzelde. Hij zweeg. Toen hernam zij:

- Heb ik u niet meer lief, omdat ge sterk, groot van ziel en edelmoedig zijt zoo als slechts de zoon van een god zijn kan?

- O, ge gelooft in mij, Moeder! riep hij juichend. Niemand, niemand, zelfs Hefaistion niet, gelooft in mij: alleen gij!

- Zy zullen gelooven, zeide zij vast. Zij zijn verdwaasd niet, te gelooven. Zie terug op alles wat gebeurd is. Gij zijt gekomen. Gij hebt veroverd; heel dit ontzaglijke rijk is het uwe geworden. Hoe kan het anders dan dat goddelijke gunst u omzweeft! O, Alexandros, ik heb u lief als ik nooit lief heb gehad, geen gemaal en geen zoon en ik zoû u willen kussen de heerschersvoeten!

- Nooit, nooit, Moeder!

[pagina 281]
[p. 281]

- Ik zoû u willen verheffen boven alle onze eigene gloriën!

- Nooit, Moeder. Wil den Koning van Azië slechts aannemen als... uw kleinzoon.

Zij lachte, half snikkende van vreugde.

- Eindelijk! lachte zij. Hoe mij uw vraag gelukkig maakt!

- Is zij niet afkeerig van mij?

- Zij heeft u lief!!

- Arme kleine...! Wilt ge Hefaistion, Moeder, voor uw anderen kleinzoon? Hij is de vriend mijner kinderjaren en uit onze edelste geslachten geboortig.

- Zoo gij het wilt, wil ik het, Koning.

- Vraag het den vader.

- Ik zal het hem melden.

- Doe als gij denkt. Wij zijn vreemdelingen. Ik voeg mij naar uwe zede.

- Gij draagt de kleedij onzer vorsten en ik zegen er u om, mijn Zoon. Ik herhaal u, Stateira, de kleine, zal gelukkig zijn. Zij was ongelukkig, met hare zuster...

- Waarom?

- Om de wollen, Macedonische stoffen, die ge, met de weefsters, welke ze weefden, ons ten geschenke gaaft. Een Perzische prinses draagt geen wollen stoffen, mijn Zoon, en raakt ze zelfs niet aan.

Zij zag hem, glimlachend toegevend aan, vergoêlijkend en zoo temperend haar verwijt.

Alexandros lachte.

- Zoo vraag uwe kleindochteren vergeving voor mijne onwetendheid. Ons land is ruw en eenvoudig. Mijne zusters weven en dragen die stoffen. Wij zullen die arme weefsters terug zenden naar Macedonië, Moeder.

Hefaistion, met de prinsessen, naderde, de kleine Ochos, loopende hen vooruit, handje op met gegrepen kapel.

- Iskander! riep hij, bedorven knaap. Ik ving voor u deze kapel, kijk, deze heél groote! Met azuren lange punten aan de vleugels!! Stil zat hij op een bloem en ik greep hem, zoó, onverwachts bij zijn dichte wiekjes!

[pagina 282]
[p. 282]

- Ik dank u, mijn prinsje, zeide Alexandros. Maar uw vlinder zal sterven als ik hem met mijn vingers uit uw vingertjes overneem en het is beter hem te laten vliegen: dan tanen zijn mooie kleuren niet.

Het kind werd bleek van teleurstelling. Hij barstte in hysteriesch snikken uit.

- Dáar dan! riep hij, woedend.

En hij vermorzelde de kapel in zijn vuistjes en wierp verfrommeld zijn geschenk voor Alexandros' voet.

Toen berispte hem hoog Sisygambis. Maar Alexandros trok hem op zijn knie en troostte hem en vergaf hem zijne stoutheid tot hij droevig lachte tusschen zijn tranen.

- Vertel mij dan spoedig weêr eens een verhaal!? vleide de knaap, zijn arm om Alexandros' nek.

Alexandros beloofde.

Maar de jonge Stateira had den vlinder opgeraapt; de zusjes beklaagden hem zachtjes, een beetje bleek om het voorteeken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken