Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iskander. De roman van Alexander den Groote (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote
Afbeelding van Iskander. De roman van Alexander den GrooteToon afbeelding van titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iskander. De roman van Alexander den Groote

(1995)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De roman van Alexander den Groote


Vorige Volgende

XXXIX

In het kleine zomerpaleis bij de vijvers lag Alexandros stervende. De vreemde ziekte, die hem ondermijnde, met de koortsen, die stegen en daalden, stegen en daalden als vurige golven, die hem hieven op vlammen en zinken deden in klamme kilte, was den geneesheeren onbekend. Toen Krateros eenmaal Bagoas dreigde:

- Is de Koning vergiftigd?

antwoordde de eunuch, vast zijn oogen in des boozen Krateros' oogen:

- Zoû dan de giftmenger negen jaren hebben gewacht??

Nu lag Alexandros stervende. Omdat haren en baard hem hinderden, had hij zich knippen en scheren laten. Groote zorgen om staat en leger, om Azië en Macedonië, om de Vrouwen en den kleinen Ochos, doorwoelden hem in zijn heldere uren, als de stormende ijling van koortsen stil lag. Dan zonk, na te vergeefsche uiting, die nog als na-koortsende bezorgdheid, en lag hij mat, bedenkende, dat nutteloos alles was, dat alles niets was, en de wereld te veroveren niet de moeite waard en zag hij voor zich als groote, duistere spinnewebben, als spinnewebben, die groote, duistere spinnen geweven hadden in het Graf van den grooten Kyros... En lag dan moê, te wachten.

In de stad was nu de groote ontroering. Maar het grootst woelde die in de kazernen, binnen en buiten de stad, aan des Eufrates' boord, in het leger. En die ontroering woelde zoowel in der

[pagina 498]
[p. 498]

Macedoniërs harten als in die der Perzen. De eersten bedachten, dat zij Azië nu zouden veroverd hebben om, na des overwinnaars dood, het wederom te moeten veroveren, voor wien...? De laatste bedachten, dat, waar zij altijd door Koningen waren geregeerd geworden, Alexandros hun een groot, rechtvaardig Koning geweest was, dien zij hevig hadden leeren beminnen, en zij angstigden nu voor de toekomst, die verwarring zoû zijn, nieuwe strijd...

Om het paleis, om de Tuinen zwermden de Babyloniërs en de soldaten des legers, tuk op nieuws, de laatste tijding van den zieken Koning, die, als zij wisten, lag in het kleine zomerpaleis bij de vijvers. Tot niet de soldaten zich houden konden. Aan de groote poort, oprijzende massief monumentaal met zijn steenen dorpelwachters, gewiekte kolossen, drongen zij samen, ongewapend, in hunne lederen tunieken, drongen zij de breede trapvluchten op, drongen zij binnen, drongen zij, ruischende als een stormzee, binnen de zalen, zochten, verloren zich over de terrassen, verspreidden zich zoekende door de Tuinen. In vuur blaakte de zomer; zwanen en duiven waren weg gescholen in schroeiend riet en dorrend loover; dood lagen de hagedissen aan den kiezelweg, die verzengde de schoenzolen. De spiralende lucht weêrtrilde zichtbaar als van ziedende atmosfeer. Toen zij achter het granaatboomenbosch, waarvan de roode bloemen zwart vielen in verschroeide verlepping, het kleine zomerpaleis hadden gevonden, snikten zij op, radeloos en wenschten toegang om hun stervenden vorst te zien, hem, die hen geleid had door een epos van overwinningen. Toegang werd hun gegund. Nu traden zij binnen, angstig smartelijk de oogen, dempend den krakenden tred hunner drooge soldatenzolen, dempend de smartelijke stemmen ook, dan zwijgend, ongeloovig nog, zich niets meer herinnerend dan Alexandros' milde of roemvolle daden, dan de bekorende beheersching, die steeds van hem was uitgegaan, als van een betooveraar. Strengheid, onverzetlijkheid, onrechtvaardigheid, tyrannie, zij heugden zich die niet meer. Luchtiger gebouwd dan het groote paleis en dagteekenend uit latere eeuw, was toch nog

[pagina 499]
[p. 499]

van galerijen en zalen uitgebreid dit tuinpaleis, dat uit zag met zijn hooge ramen naar de verre einders der Mezopotamische vlakte.

Als in licht vertrild en versidderd, wemelden ginds de in glans verbleekte palmbosschages met de strepen der nauwlijks zilverblanke kanalen. De soldaten schreden voort. Toen zij naderden het vestibulum van de vertrekken des Konings, woelde even de ontroering op, dadelijk onderdrukt. De Vrienden ontvingen hen, heetten hen zich te bedwingen. Zij traden binnen de wijde slaapzaal. Zij zagen Alexandros. Zij zagen hem vagelijk maar. Hij lag, op een verhevenheid, in schaduw van bronszware gordijnen. Het trof hen dadelijk, dat hij zijn haren had doen knippen, dat de baard niet meer zijn gelaat omkranste. Hij zat op in zijn bedde, door kussens gestut, bleek, vergroot de oogen, in die vergrooting, die de staâge koorts veroorzaakte. Hij groette hen, met nauw weemoedige waardigheid; hij reikte de hand, die zij, de treden opgaand, drukten en kusten. Zij traden neêr; dan snikten zij op, verlieten door verdere opene deur de zaal. Zij gingen in honderdtallen, in duizendtallen voorbij, durende uren; hij wilde, dat zij allen komen zouden; eindeloos scheen dat komen en gaan. Toen de laatsten waren gegaan, viel Alexandros doodmoede, uitgeput in een, of hem slechts zijn allerlaatste krachten hadden kunnen doen richten in waardigheid ten aanzien van het, langs zijn sterfbed voorbij trekkende, leger.

- Goden! riep hij, radeloos. Wie zal na mij hen leiden??

Langzaam, langzaam viel de wazende avond na den blakenden dag. De lucht koelde niet; de nastooming van dien gloed, of de hitte alle sappen had getrokken uit boom en plant, alle vocht zelfs uit vijver en rivier, zwoelde benauwend binnen en buiten. Van uit het bed, in de diepe donkerte der gordijnen, zwaar als bronzen zuilen beeldende hunne plooien nu, zag Alexandros over de dwarste der zaal, door de open steenen ramen in den mist der niet meer te onderscheidene vlakte. Hij meende, dat zijn blik brak.

De Vrienden waren daar. Hij wenkte ze nader.

- Waar, vroeg hij; is Sisygambis, de Moeder en Koningin?

- Zij is verwittigd, zeide hem Perdikkas, die nader trad.

[pagina 500]
[p. 500]

Hooge kandelaberen werden ontstoken: een gloor van lichtschijn breidde.

- Waar is Stateira? vroeg Alexandros. Waar is mijn kleine Koningin van Azië?

- Zij is verwittigd mede, zeide Perdikkas, sidderend.

- Waar zijn de Vrouwen? drong Alexandros: hij zag ze voor zich in vizioen, in peri-schoone, oververfijnde, bloembroze bevalligheid en voornaamheid.

- Hier is Ròxane, wees Perdikkas.

Ròxane trad uit schemer te voorschijn in den lichtglans der luchters.

- Heer! snikte zij. Hier kniel ik naast uw bedde, ik, die draag in mijn schoot uw zoon, want een zoon zal zijn uw kind!!

Zij wachtte begeerig op wat hij zoû zeggen, in aanzicht en gehoor der omringende Vrienden: Krateros, Ptolomaïos, Meleagros, Koinos: er was daar ook Seleukos, er was Antigonos...

Alexandros scheen haar niet te herkennen. Of hij haar niet zàg, overblikten haar zijn weifelende oogen, of hij niet zich haar heugde.

- Perdikkas! stamelde hij, en het was of een haastend denkbeeld hem drong, dat al overheerschte.

Perdikkas naderde. Alexandros schoof zich talmend zijn koningsring van den vinger af.

- Perdikkas, herhaalde hij, reikend den ring. Zie hier... mijn ring. Dat men... na mijn verscheiden...

Zijn stem verhief zich.

- ...mijn lichaam brenge... in Libyë... in den tempel... van Ammon-Râ... Jupiter-Zeus...!!

- Heer! smeekte, begeerig, Perdikkas. Aan wien, na u, de heerschappij??

Alexandros' blik brak. Zijn stem zonk. Hij kreunde in smart, of hij de toekomst zag:

- Aan wie... onder u... het krachtigst... zal blijken!!

Ròxane kon een luiden kerm van teleurstelling nauw onderdrukken. Zij lag met haar zwaren schoot over de trede en snikte

[pagina 501]
[p. 501]

op, wringende de armen, witter nog in luchterschijn.

- ...Bereid mij dàn... grijnsstamelde Alexandros, bijna ironiesch; feesten van rouw... in nooit geziene grootschheid...

Was het de laatste opflakkering van al zijn meê-stervenden hoogmoed?

- Heer! riep naderend Krateros plots, in een opkomend bijgeloof. In naam der grootste goden, zeg mij, zèg mij nog: wannèer... wilt ge, dat wij u de goddelijke eer zullen bewijzen...??

- Wàt?? vroeg Alexandros, zich stervend richtende: er scheen een vreemde lach in zijn stem te trillen.

- Wanneer, o Heer,... ik sméek het u!... zeg het mij... wilt ge, dat wij u, o Zoon van Zeus, de goddelijke eere bewijzen in hoogste wijding, in hoógste wijding! Want heiligschennis, zoo wij dit niet weten, kunnen wij, rampzaligen, bedrijven, onbewust!!!

De Vrienden luisterden angstig uit naar 's Konings antwoord, dat zoû zijn van groot godsdienstig gewicht. Hij was neêr gezonken; uit de diepere schaduw der zuilzwaar plooiende gordijnen klonk, om nu reeds wetenden weemoed, zacht ironiesch, nauw bitter, en of hij met zich en heel de menschheid meêlijdend spotte, dit raadselvolle woord:

- Wanneer gij allen... gelukkig... zult zijn...!

Over de trede stortte Ròxane neêr, in wanhoop om haar wellicht nutteloos zwangeren schoot.

Toen was het héel vreemd. De zware, stoomende mist der avondlijke nazwoelte was buiten, over de vlakte, opgeklaard. De diepe blauwte der wijde hemelen straalde van starren... de palmen lijnden zich uit in duidelijkheid; de kanalestreepen zilverden op: er breidde zich de wijde wijdte... in wijd verklarend verschiet...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken