Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Korte arabesken (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Korte arabesken
Afbeelding van Korte arabeskenToon afbeelding van titelpagina van Korte arabesken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Karel Reijnders

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Korte arabesken

(1990)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

Boomen van weemoed en smart

Een bladzijde over Nice van een vriendin; bladzijde, die ik steel en uit het Fransch vertaal, omdat ze mij zoo héel goed Nice weêr geeft: ‘De stad schijnt van zelve geboren... Op de toppen der heuvelen, langs de boorden der zee, spreiden de villa's zich uit als zware, witte vogels, de wieken gespreid. Gisteren dwaaldet ge door een verlaten olijvenbosch; heden verrijzen er de zuilen, gracelijk en fijn, van een viletta en weêr een viletta...

Op het eerste aanzicht schijnt de stad te nieuw en te jong, opdringerig en onbeschaamd, een dolle en dol makende stad, die gedurende den geheelen winter lacht, danst en soupeert, die heure haren van groene palmen als een bacchante schudt, en den voorbijganger kussen en bloemen toe werpt. Zonder historische gebouwen, gelijkt zij eerst een schel geschilderd décor als van paleizen voor een opera, en schijnt de stad zonder verleden. Maar als men in Nice geleefd heeft, lange heeft omme gedwaald langs hare zwaarmoedige en stilzwijgende buitenwegen, voelt men de ziel dezer stad, die niet in de donkere steenen van oude gebouwen schuilt, maar siddert in de cypressen, trilt in de citroenboomgaarden, zingt tusschen de oranjeboomen, en zich uitademt in de aromen der bloemen.

De Grieksche oorsprong van Nice wordt niet door een tempel geopenbaard, maar de pijnboomen van den Mont-Boron roepen op het vizioen der heilige bosschen van Hellas. En wij verbeelden ons de schimmen van Tanagra, schuivende tusschen de stralen, die langs de boomen glijden en verglijden... Somwijlen baden de zonsondergangen den keten van den Esterel in de mauve en roze tinten van den Hymettos...’

[pagina 117]
[p. 117]

Brava, chère Amie! Ik vind, dat ge Nice heel mooi en heel waar hebt gevoeld in deze bladzijde, en dat ik haar steel en vertaal, kan ik alleen verontschuldigen met mijn bewondering.

In der daad trilt de ziel van dit Zuiden misschien meer in de natuur dan in de stad, misschien meer in de boomen dan in de huizen, en treft het mij, dat mijn vriendin bij de boomen, die zij opnoemde, vergat den olijf te noemen. Naast den cypres, waarmeê ik dweep, is de olijveboom mij zeer lief, en zijn mij zeer dierbaar de landschappen der olijveboomen, heuvelig, de stammen der oude boomen soms heel krachtig en verwrongen gespierd, met titanische gebaren, de looverenmassa's der jongere boomen zoo alleraandoenlijkst grijs-groen zilver, met het spel van zon en wind in hun opschijningen en verschaduwing. Het zijn heusch boomen, die mij lief zijn, die mij een stemming geven van zachte gevoelens, bijna van den weemoed, die in het Zuiden zoo zelden is - en het is daarom, dat ik vaak met droefnis hoor, dat de olijveboom in het Zuiden aan het verkwijnen is, en misschien éenmaal heelemaal zal verdwijnen... Wat zal het zijn als over de landschappen onzer heuvelen en hellingen de fijne grisaille dier beminde boomen van zuidelijken weemoed haar tint van teederheid niet meer spreidt, en rotsachtig de dellingen zullen weg golven naar de naakte horizonnen, die als getroffen zullen schijnen door vreeslijke cataclysmen! Nu schijnen die gespierde stammen nog zoo vitaal en herinneren wij ons, dat Plinius gezegd heeft: firmissimae ad vivendum oleae, maar geheimzinnige ziekten, waartegen de mensch niets schijnt te kunnen doen, knagen aan de eens zoo krachtige wortels, en de moderne landbouwer geeft den voorkeur aan de nieuwe zaden, die hem de vreemdeling bracht, boven de cultuur der boomen, wier vruchten hem eeuwen lang de zalvende, gouden olieën schonken.

Zijn de olijveboomen niet meer daar, dan is het ook gedaan met die levende schilderijtjes, die zijn als lichtende aquarellen, van de plukkers en pluksters, het witte laken uit gespreid over den grond, die ruig is van gras en stug is van steenen; de mannen, met zwaren stok woelende in de takken en looveren, zoo dat de donkere

[pagina 118]
[p. 118]

vruchten neêr hagelen over het laken, waar de vrouwen ze zamelen in hare manden: zwartige vruchten, die als zwellen van een robijnen bloed en den wijnblos der moerbeziën hebben - terwijl nu en dan een dorstige plukker zich lescht aan den ‘cougourdon’: den pompoen, uitgehold tot dikbuikige amfoor en met wijn van het land gevuld... Gedaan zijn dan ook de schilderachtige optochten der ezeltjes, met tonnen beladen, die naar de stad de blonde olie torsten, gevloeid uit de landlijke pers. Verlaten zullen dan zijn die oude molens, opgericht aan den zoom der olijvetuinen, en wier wanden zachtkens ruizelden van olie, terwijl aan de deur, met valletje bij valletje, de glimmende, bruine wateren een roestkleur gaven aan hare beddingen en de steenen der naburige delling...

De olijfboomen sterven uit. Zij zijn noodlottig getroffen door de rivaliteit der moderne oliefabrikatie, en zij worden al verwaarloosd en geminacht door den zoon van den landbouwer, die nog een tiental jaren geleden ze verzorgde en kweekte, als zijn plaatslijke weldoeners. En geen boom vergeeft den mensch ooit zijn minachting; onder die minachting kwijnt de boom en verdwijnt... tot de mensch plotseling ziet, dat daar waar schaduw, lommer en rijkdom heerschten, Helios heerscht, met den mensch al te oppermachtige heerschappij -, en armelijke, barre steenvalleien zich breiden. Eertijds hadden de stervelingen godsdienstigen eerbied voor den olijveboom. Zij wisten, dat Pallas Athene hem bewaakte met hare zorgende liefde, en de minste van zijne twijgen was hun een symbool van de vredelievende wijsheid der machtige godin. Trotschelijk torsten Hellas' heuvelen uitgebreide olijvewouden, en zij waren heilig en bewoond door geheimzinnige, godlijke wezens. De gelukkige tijden der mythologie zijn voorbij... De goden treden niet meer tusschen de stervelingen en veranderen nóoit meer, als vroeger, met hunne heftige beweging en aandoening, de vast gestelde orde der wereld. Sedert versmachtte de olijveboom, begon hij te kwijnen, werd hij de boom van den Weemoed en zelfs van de Smart. Hij overschaduwde de sterflijke angsten van een God, die zich vermenschelijkte en onder

[pagina 119]
[p. 119]

zijn huiverig grauwen schemer heeft Judas verraad kunnen plegen. En als of hij sedert gedoemd en vervloekt is geworden, is hij langzamerhand de prooi geworden van gulzige insekten en woekerende parazieten. Legioenen zijn hem opgekropen: de cochenille, de Spaansche vlieg, de olijfluis, en schimmel en lepra hebben zijn knoestige stammen overwoekerd: de dematofora necatrix knaagt aan zijn wortels, de cycloconium oleaginum aan zijn bladen; de polyporus fulvus aan zijn hout...

Geknaagd, gestoken, bedekt met zweer en gezwel, overvuild met hardnekkige mos en glibberige paddestoel, vond de olijveboom in zijn machtige ziel en nerven de kracht weêrstand te bieden aan allen aanval, en niettegenstaande de mensch hem niet meer zocht te redden, hield hij niet op over den ondankbare mild de zwarte vruchten te schudden, die, onder de pers, hem de vette, geurige olieën gaven. Hoe lange zal dit nog duren? De moderne landbouwer minacht de antieke manier zijner vaderen, en bereidt de olieën op àndere wijze thans... Is het wonder, dat er weemoed zinkt van de zilvergrijzige en grauwige looveringen?

Zal de wijze Pallas Athene haar boom laten sterven? Zullen wij eenmaal deze teêrtintige landschappen naakt en bar zien, en stug van rotsen golven tot aan den horizon toe? Helaas, in vróegere eeuwen hadden wij de godin gesmeekt haar vader Zeus te vermurwen, opdat zijn hoogere Orde de wereld-orde zoû wijzigen en wij hadden zout, meel en wierook gemengd op het altaar van een verren tempel en in de vlammen van een boetebrandstapel ons offer gewijd in den vorm eener zwarte geit, of van een jeugdigen stier, blank en met horens verguld...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken