Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Legende, mythe en fantazie (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Legende, mythe en fantazie
Afbeelding van Legende, mythe en fantazieToon afbeelding van titelpagina van Legende, mythe en fantazie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Legende, mythe en fantazie

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Over de eentonigheid

Dit is over de Eentonigheid der uren en dagen, der menschen en dingen, der zielen en hare gevoelens. Dit is over de gruwzame Eentonigheid, die zoo wel de goden, als de menschen na hen, hebben ingesteld en uit gevonden om ons leven ondragelijk te maken van regelmaat en natuur- en andere wet.

Dit is over de Eentonigheid der seizoenen, die elkaâr afwisselen met de meest onverbiddelijke eentonigheid. Nooit bloeit de lente in eens òp, als een wonder, in de maand December. Nooit verrast ons de schoonheid van het ijslandschap, terwijl wij zoo juist een perzik hebben gegeten. De seizoenen loopen elkander achterna op den voet, zoo als zij deden gedurende de eeuwen, dat de wereld draait om de zon. Nooit draait de zon eens om de wereld, ten minste men beweert van niet...

Geen wònder, zelfs geen verrassing brengen ons de seizoenen. Zij brengen ons de eentonige dagen, die zij stapelen op ons neêr. De dagen vangen steeds aan met de morgens en iederen morgen ben ik gedwongen mijn bad te nemen en mij te kleeden...

De Eentonigheid verlamt elke spontane vlucht van mijn ziel in den morgen. Hoe haar dan den verderen dag vlucht te geven? Slaafs heeft mijn lichamelijkheid, die toch al zoo vaak sterker is dan mijn ziel, zich gebaden en zich gekleed. Een ontbijt wacht mij iederen morgen, op het zelfde uur - ongeveer -. O, zoo het éens een souper ware, dat mij wachtte, met oesters, wild en champagne! Ach, het zoû mij vermoedelijk niet smaken...

Ik ben de slaaf der Eentonigheid. Zij is de grauw omhulde matrone, die vervelend-weg heel mijn leven regelt. Zij gunt mij,

[pagina 60]
[p. 60]

als ik mij gekleed heb - niet eerder - den straat op te gaan. De straat staat om mij op als gisteren. Nooit is die straat eens een tooverbosch geworden en waarom wordt die straat niet wel eens een tooverbosch?? De Hoogstraat blijft altijd de Hoogstraat en de Scheveningsche Weg geleidt nooit eens naar een andere verrassing dan die der zee. De zee is nooit éentintig - zij is àltijd anders - maar hoe eentonig is zij in die veranderlijkheid! Hare veranderlijkheid is eentonigheid: zij doet nóoit iets dan van tint en van toon veranderen. Om die altijd terug keerende grilligheid kan ik haar heden niet uit staan...

Mijne uren wentelen om met eentonige bezigheden, werkzaamheden en ontspanningen. Als mijn lunch niet klaar is om éen uur, ben ik ontevreden om dien inbreuk op de eentonigheid mijns levens en als het klaar is, ergert mij die onverstoorde regelmatige eentonigheid. Wij hebben den dag af gedeeld in rubrieken van morgens, middagen, avonden, nachten. De nachten zijn altijd donker. Het is om twaalf uur àltijd twaalf uur.

Ik ben altijd mijzelve. Het is een wanhopige eentonigheid, dat ik altijd mijzelve ben. Waarom leef ik niet honderd bestanen? O, zoo ik eens iederen dag een ander ware! O, zoo het morgen ochtend eens dadelijk een feestnacht ware, een nacht van orgie en ik ware morgen eens, zoo dra ik de oogen op sloeg, een Romeinsch Keizer, die aanbeden werd met walmen wierook of... een jongen geitenhoeder, die zijne geiten weidde aan de antieke kusten van Lakonië... Of een vogel in de lucht, een bloem, die bloeide, een waterdroppel... Lieve Hemel, ik wil ook wel eens zijn een krekel, een gewone krekel, die sjirpt in den tuin, òf, in de opgetooverde Renaissance, Lucrezia Borgia desnoods. Maar ik ben altijd mijzelve. De zelfde boeien binden mij: iederen dag, ieder uur. Ik heb nog al een vrij benijdenswaardig bestaan, maar ik vind het wanhopig eentonig. Ik kan wel eens wat vroeger op staan of wat later naar bed gaan, maar dat verandert niets aan de Eentonigheid, die mijn arm leven regelt en tyranniek beheerscht. Mijn naam draag ik ook al mijn geheele leven. Ik heb op reis wèl eens een anderen naam aan genomen, om mij te verzetten tegen de onverbiddelijke

[pagina 61]
[p. 61]

eentonigheid van mijn naam, maar... toen kon ik niet mijne brieven af halen aan de poste-restante. Dat was erg vervelend en ik vervloekte mijn inbreuk op de Eentonigheid...

Ik heb eigenlijk altijd mijn zelfde lichaam bezeten. Het is wat gegroeid sedert mijn kinderjaren en lichtelijk gewijzigd met de oudere jaren, maar, goed beschouwd, bleef het het zelfde. In dat lichaam sleepte ik altijd de zelfde ziel meê.

Ik zoû mijn lichaam-en-ziel niet willen ruilen voor wèlke andere fyziesch-psychische combinatie. Maar ik zoû wel willen wisselen in duizende andere schijnvormen en toch mijzelve blijven. Ik ben zoo gewend aan mijne lichaam-en-ziele-eentonigheid, dat ik de veelvuldigheid van bestaan-en-wezen enkel als een maskerade zoû aannemen. Ik ben de knecht, de slaaf mijner Eentonigheid.

Ik ben, eentonig-weg, onveranderlijk-weg, altijd een man, een Hollander, een auteur, iemand van goede familie en ik heb altijd mijne zelfde deugden en ondeugden. Zij vervelen mij soms zéer, om hunne eentonigheid. Zij klinken steeds in mij met hare zelfde tòon; zij veranderen nooit van tint. Nu zoû ik van daag eens willen zijn géen man, géen Hollander, géen auteur en niet van goede familie... Maar ik ben zóo knecht en slaaf mijner Eentonigheid, dat ik u niet kan vertellen wat ik wèl zoû willen zijn en hoe ik mijne ondeugden en deugden zoû willen doen veranderen van tint en van toon.

Ik geloof, het liefst, ware ik een toovenaar. O, zoo ik wist waar de magie ware te bestudeeren! Ik zoû mijne ziel er voor verkoopen aan duivel en demon om de magie machtig te worden. Onzichtbaar nu en dan te zijn, door te schuiven aan een ring... Een Moorsch paleis plotseling op te roepen in de wolken, alleen bewoonbaar voor mij en mijne liefde van dit oogenblik. De zuilen er van niet in eentonige rijen onbewegelijk te laten staan maar ze, op het gebaar van mijn staf, om ons een knakkende tango te laten dansen. Straffe zuilen in bewegelijke wellusten te doen buigen en draaien. De verstandelijke monotonie van wereld en leven te herscheppen, door éen tooverwoord, tot de zalige krankzinnigheid der onophoudelijke metamorfoze. Van de wolken de golven te

[pagina 62]
[p. 62]

maken en van de onuitstaanbare zee éen kristallen paleisvloer, waar over zouden zweven de werkelijke, wisselende reien der veelvuldigheden en duizendtonigheden. Mijn moede ziel van spleen, spleen, die om de Eéntonigheid is, te baden in het prisma-kleurige bad der eindelooze verwisselingen.

O, de moêheid, o de verveling te zijn wie men is, op den dag nà gisteren, te gaan den onverbiddelijken weg af en dànkbaar, zijn leven lang, te moeten zijn, aan de Eentonigheid, want zij eischt meestal dankbaarheid. Zij luidt de éentonige klok van onze kleine welvaart, ons miniem geluk; zij wil niet het wonder en de wisselende extazes en zoo wij het wagen niet dankbaar te zijn, breekt zij hare bakermelodie, haar onuitstaanbaar wiegelied, dat ons versuffen moet in onze hèlle verlangens, àf, met een valsche toon en laat ons staan in vertwijfeling en laf terug-wenschen naar haar en hare ons drukkende goedheden en geschenken! O, te breken met haar voor eeuwig!!

---------------------------------------

Kom met mij; ik bèn de toovenaar! Kom met mij, o gij moeden en verveelden! Ik hèb nu mijne ziel verkocht: ik wéet de magie, die voor u òp zal roepen de eeuwige wisseling, de wisseling van tint, de wisseling van toon, de weelde der eeuwige verrassingen. Wij zullen te zamen zijn wie wij willen zijn, wij zullen telkens bezitten wat wij willen bezitten; onze liefdes en wellusten zullen telkens veranderen, onze tooversloten zullen telkens verwemelen door en in elkander; wij zullen druiven plukken tusschen Noorderlichten aan ijsbergen, die zullen drijven in de Middellandsche Zee; wij zullen gèk zijn van wisselende stemmingen; de sterren zullen regenen door elkaar en de zee zal hare hemelvaart vieren en drijven waar de wolken drijven. De maan zal neêr liggen aan onze voeten, als een bleeke spiegel, die weêrspiegelen wil iedere metamorfoze van onszelve en van ons bestaan. Wij zullen bereikt hebben wat wij verlangden: wij zullen veelvuldig zijn en almachtig zijn om mijne magie: de morgens zullen fantastiesch strálen van dikke massa's wolken en de nachten zullen ondenkbare weelde zijn in de duisternis van duizende stralende zonnen; elke verande-

[pagina 63]
[p. 63]

ring, die gij wenscht, zal ik thans voor u op tooveren! Ik zal u maken van prins bedelaar en van bedelaar fakir, van man vrouw en van vrouw man, ik zal robijnen laten bloeien aan lotosstengels en gij zult in uwe eigene gevoelens, hartstochten en ontroeringen uw eigene ziel niet meer herkennen! Ik zal het heelal, de wereld, het leven doen veranderen, wisselen, wemelen en herscheppen voor u, tot de Eentonigheid zelve klinken zal van millioenen tonen en blinken van milliarden tinten.

---------------------------------------

Maar ik zal u niet kunnen geven déze afwisseling in uwe ziel, die toch steeds de uwe blijven zal:

Ik zal u niet kunnen geven de Voldoening en het Geluk. En ge zult steeds, met mij, die u toovenaar was, blijven verlangen naar die éene onbereikbare verandering - in de lucht, in het licht, in uzèlve, of in wie en wat óok - die u nièt de magische verblinding maar de werkelijke levenszaligheid en levensrust geven zoû...

Moeden en verveelden, ik heb u bedrogen: ik was een toovenaar, die niets vermocht. Morgen, met mij mede, zult gij op staan van uw bed, iets vroeger of later dan heden, zult gij ontbijten als steeds en u kleeden als steeds en uwe bezigheden en ontspanningen zullen u wachten als steeds en het zal zomer zijn zoo het zomer is en avond worden als het avond moet worden en de lucht en de zee zullen wel weer verwisselen van wolk en golf maar uwe ziel zal de zelfde voelen, die zij immer was en zij zal, na de verblinding, waarmede ik u bedroog, vroom laf dànkbaar zijn aan de Eentonigheid, dat zij terug is gekomen, de onverjaagbare matrone, in hare grauwe wade, en u bij de hand heeft genomen, meê naar het grauwe pad der dagen en uren, dat zich daar ginds voor u uit rolt - naar de vale, vage Ongewetenheid, die gij niet dóor ziet en niet weet, naar het Einde, naar het geheimzinnige Einde...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken