Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 204]
[p. 204]

XXXI

Edmond de Goncourt was zeventig jaar toen hij bekoord werd door het ‘Oeuvre innombrable’ van Utàmaro, den teekenaar en verheerlijker van de Yoshiwara, de Nachtlooze Stad in Tokio. De fijne, sympathieke kunstkenner had iets nieuws gevonden; wie zoû hem, op zijn leeftijd, misgund hebben met een geraffineerd pleizier te genieten van wat hij meende te hebben uitgevonden, van iets ‘nieuws’, dat hem belang inboezemde voor nog wat studie en werk?

Utàmaro gaf het geheele leven der Yoshiwara in zijne teekeningen weêr. Het was de aankomst der gasten in het theehuis, welks patroon de bemiddelaar is tusschen deze gasten en wie en wat zij komen zoeken. Zoo was het in Utàmaro's tijd (± 1800 bloeitijd van den schilder) en wij kunnen aannemen dat deze toestand er niet een was, gisteren geschapen en morgen niet meer bestaand. Utàmaro gaf weêr de daaraan volgende ontvangst der gasten - een of meerdere - in het Nachtlooze Huis zelve, en alles was altijd even elegant, beleefd, sierlijk en verlokkelijk op zijne platen, waarop men dol was in die jaren, zoodat hij zich overwerkte met de bestellingen uit te voeren, hem opgedragen. Hij idealiseerde alle deze vrouwen, alle hare toestanden. De vrouwen teekende hij steeds als koninginnen, in de prachtigste, sleepende kimono's en obi's (gordels) maar deze met de vierkante lus van voren, zooals de gewoonte was in tegenstelling met die der ‘fatsoenlijke’ vrouwen, die de obi-lus schikten beneden den rug.

Deze vrouwen teekende hij lang, geélanceerd - hoewel geene Japansche vrouw dit type vertoont; de sleepen, de plooien harer gewaden zwierde zijn teekenstift om haar als

[pagina 205]
[p. 205]

golven rond; heur haar, glimmend van camelia-olie, was gecompliceerd hoog gekapt met vele lussen; breed sieraad van koraal, stralenkrans van vele schildpadden of ivoren pennen maakten van deze koninginnen, om deze kronen, godinnen. En ieder geval was hem een gelegenheid tot idealisatie; bijvoorbeeld, die van den ‘gast’, die 's morgens laat er genoeg van heeft na een geheelen nacht Yoshiwara-gefuif en die weg wil, maar... die mistroostig door de papieren ruitjes heen ziet, dat het sneeuwstormt. Tal van dienaressen zijn echter bezig den bronzen houtskoolbak te doen gloeien in het ruime vertrek om den gast te overtuigen, dat de sneeuw zoo erg niet is, en dat hij nòg een dag kan blijven.

Het is mij niet mogelijk alle de schitterende tafereelen op te roepen, die Utàmaro hier maar meende voor het grijpen te hebben. Er is o.a. de Shinzo-optocht: ‘Shinzo’ is een nieuw schip te water gelaten, en in dit geval een meisje van dertien jaar, echter reeds van haar zesde jaar in dienst van den waard, als vrouwelijke page bij eene der voornaamste courtisanen. Nu heeft zij voor het eerst hare tanden gezwart - een antieke coquetterie, geheel uitgestorven - en gaat in optocht met vele andere vrouwen, op het rijkst gekapt met bijna Boeddhistische wrong en hoofdversiering, en in een weelde van brokaten kimono's, die schitteren en schuren tegen elkaâr, de Yoshiwara door, terwijl dienaren ronde korven of etensdragers torsen, om bezoek af te leggen bij alle groene-huizen en theehuizen van de wijk en geschenkjes te geven en snoeperij aan alle patroons, matronen en zusters-in-stilzwijgend-leed.

Laat één dergelijke, geidealizeerde optocht u genoeg zijn. Ik, voor mij, kan Utàmaro niet meer zien. Het zijn altijd dezelfde oppervlakkig-weg, naar een vast model geteekende uitdrukkinglooze gelaatjes; het zijn altijd dezelfde, onveranderlijke lange lijfvormen, omzwierd door den banalen rijkdom der geborduurde of doorweven stoffen, de figuren wel steeds in een handige compositie u voor oogen gezet - want deze schilder had groot talent, maar talent, dat in der jaren loop verwerd tot virtuose handigheid. Laten vele ‘prints’ van Utàmaro u door de handen gaan, hunne eentonigheid wordt u een wanhoop. En wat mij voor de Goncourt spijt, is dat hij, alleen

[pagina 206]
[p. 206]

bekoord door deze alleruiterlijkste gratie, en vervelende bekoorlijkheid, nooit gevoeld heeft, hoè groote ellende, hoè wereldomvattende vrouwenwanhoop deze luchtige, vluchtig uitgevoerde, allerliefste illustraties verborgen. Utàmaro wist haar wel, maar hij teekende haar niet. Dagen bleef hij soms, dagen en nachten in het Nachtlooze Huis en hij fuifde en idealizeerde maar voort. Heeft hij één keer geteekend dit telkens terugkomende geval: de dubbele zelfmoord van twee dezer vrouwen, die ontsnappen en zich verdrinken, om een einde te maken aan haar leven van martelaressen der Lust?

Indertijd traden de bezoekers der Yoshiwara de O-man (de groote poort van de wijk) niet anders binnen dan gedekt met een grooten rieten hoed, die hen maskeerde tot den neus. Een gewoonte, geheel verloren. Waren zij dan eerst in het theehuis gegaan, en was van daar boodschap gezonden naar een der Groene Huizen, dan begeleidde een dienaar van het eerste huis hen naar het andere. Het was alles zeer gecompliceerd. De ‘gast’ kleedde zich uit en trok een kimono aan van het huis, hetgeen beduidde: alle bezoekers, die hier te gast komen zijn gelijk in rang, stand en naam bestaan niet meer. Intusschen moesten rang, stand en naam wèl worden opgegeven, omdat de waarden en waardinnen liever niet te maken wilden hebben met een individu, dat de politie zocht. En zulk een ‘gast’ - wij zagen het reeds - bleef wel eens meerdere dagen... als het regende of sneeuwde. Zijn rekening, in het theehuis begonnen, slingerde de lange papierband neêr van je-jawelste. Hij bestelde geisha's, saké, en lekkernijen en iedereen moest fooien hebben, die de waard of waardin zelve voor het gemak maar opschreef. Had hij gekozen eene gezellin voor dien nacht - een ‘tayu’ of ‘oiran’ - deze vrouwen hadden naar haar rang verschillende namen en de algemeene naam was ‘joro’, dan risqueerde hij nog, dat een dergelijke beroemde schoonheid van het Groene Huis haar neus optrok en zeide: ‘ik heb geen zin dien meneer te ontvangen.’ Want was de waard een beul en een tyran voor de arme vrouwtjes, die haar carrière begonnen, die haar métier nog niet kenden, die gauw moê of ziek waren van het dierlijke fuif-leven met steeds brandewijn - arme kinderen van veertien, vijftien jaren! - hij zag op

[pagina 207]
[p. 207]

tegen de ‘oiran’ of ‘tayu’, die, al had zij ook een contract met hem, waarvan ze niets begreep, door bijzondere gezondheid en lichaams- en geesteskracht de eerste verschrikkelijke jaren had doorgemaakt, hare schoonheid had weten te ontwikkelen, en een beroemdheid was van zijn huis. Zij bewoog zich langs trappen en gangen als een koningin, koninklijk gedost, overdreven wijd uitgekapt, met haar gevolg: hare kleine pages, meisjes van acht en negen en soms een dienaar achter zich, en de gasten, die haar zagen dalen en stijgen hadden ontzag voor haar en vroegen den waard wat haar prijs was.

Zooveel, zeide de waard en dan zooveel kamerhuur: die was altijd apart. Hare ‘futons’ - matrassen - waren hoog gestapeld en van zijde en fluweel. Maar zij had immers gezegd: ‘ik heb geen zin dien meneer te ontvangen’, en zich daarna bekeken in haar spiegeltje en zich coquet bijgepoederd. Dan naderde haar de waard en pourparleerde - zonder boos te durven worden - want al was zij van hèm, zij had door hare reputatie een zekere macht over haar beul gekregen; zij had hare rijke beschermers, die haar misschien zouden willen vrij koopen, en dan zoû hij de glorie van zijn Groene Huis missen. Dus zeide hij haar aan het oor, dat deze gast, die haar gekozen had, toch werkelijk een man was van eer en deugd en gezondheid, maar zij antwoordde, dat zij hem bedenkelijk vond, dat hij vermoedelijk niet gezond was, dat zij niet wilde. En zwierde als een godin de trappen op, met hare ronde kimono-sleep, opgeheven door de twee meisjes-pages. En verdween. Dan wreekte zich de waard op zijn minder personeel en beukte het af, en was het dan verwonderlijk, als twee dier slachtoffertjes, ziek en verflensd, samen ontvluchtten en zich in de rivier verdronken?

Was een ‘oiran’ of ‘tayu’ ziek geworden, dan deed de waard haar vervoeren naar zijn eigen buitenverblijf, omringde haar met dokterszorgen, beloofde haar volstrekte rust, zoo lang zij wenschte. Werd een der mindere schepseltjes ziek, dan bleef zij op haar kamertje, rillen in koorts of erger, en de zusjes-in-leed alleen bezochten haar en hielpen haar en verzorgden haar.

Niet ver van de Yoshiwara was een kerkhof, waar wie bezweek even vlug begraven werd. Of zij werden vlug verbrand.

[pagina 208]
[p. 208]

In de achttiende eeuw was de dubbele zelfmoord dezer vrouwen zoo menigvuldig, ook de dubbele zelfmoord van een armen minnaar des harten met eene dezer arme wezens, die hij lief had leeren krijgen - dat hunne lijken, ter afschrikking, drie dagen werden tentoongesteld. Het waren de ‘eta's’, de paria's - een klasse, die nòg in Japan bestaat, soms arm, soms rijk, altijd geminacht en eenigszins te vergelijken met den Israëliet der vroegere Jodenbuurt - die haar eindelijk ter aarde bestelden, en in lange balladen, soms ironisch, soms sentimenteel, de geschiedenis der twee minnaars of der twee vrouwen op straat bezongen. Men hoopte door deze publiciteit anderen te weêrhouden van deze wanhoopsdaad.

Ik zoû nog kolommen kunnen schrijven vol van de ellende, die achter deze sierlijke façade der Groene Huizen schuilt - nog steeds sedert eeuwen - en die de meeste toeristen en schrijvers niet zien willen of kunnen, evenmin als de Goncourt haar niet zag achter de weêmakende idealizaties van Utàmaro. Maar iedereen met eenig gevoel en verbeelding kan haar zich voorstellen, als hij weet, dat deze sierlijk geblankette, altijd met treurige blikken starende kinderen - heden ten dage in stemmige kimono's - de slavinnen zijn harer waarden, met wie zij contracten hebben geteekend, die zij nooit lezen konden of die vervalscht zijn. Terwijl zij natuurlijk steeds alle initiatief missen om ooit naar een advokaat te gaan. Zoo verleppen hare treurige leventjes voort tot zij te oud, te leelijk en ziek zijn en zich kunnen neêrgooien in een hoek. En onderwijl gaan alle vreemdelingen de Yoshiwara zien, en vinden het er zoo keurig, zoo ordelijk, zoo correct, zoo elegant, zoo artistiek en zoo fatsoenlijk en zoo goed geregeld door municipaliteit en Rijk.

Ik ben in Japan en ‘geisha's’ heb ik u alleen nog maar getoond in het Kersebloesem-ballet te Kyoto; een weinig Japansch schouwspel, geheel en al gearrangeerd voor de vreemdelingen, en dat ge in Parijs of Londen op een revue ook zoû kunnen zien, als de manager veertig geisha's had laten overkomen. De geisha's hier zijn geen courtisanen maar zij leiden een niet minder afbeulend slavinne-leven dan de arme joro's.

De zoo zeer ook buiten Japan beroemde geisha's zijn geene

[pagina 209]
[p. 209]

courtisanen. De vreemdeling ziet haar meer gesierd, rijker gekapt en gedost, bloemachtiger geblanket dan de joro's. Wij zagen haar op een groot feest te Kyoto. Ge kunt het treffen haar ook wel eens intiemer te zien. Als een Japansch diner u wordt aangeboden, worden er geisha's besteld. De gasten zitten gehurkt of kruisbeens op kussens - een ons Westerlingen allermoeilijkste houding! - kleine verlakte tafeltjes staan voor u; geisha's brengen in optocht de gerechten binnen en plaatsen die met veel ceremonie op de tafeltjes. Ge zijt volstrekt niet gedwongen alle delicatessen, die men u voordient, op minuscule bordjes te eten; ge proeft slechts; kieskeurigheid is de ‘bon ton’, en uwe geisha, die u bedient zit over u. En staart u aan en glimlacht. Zij is daar om u te amuseeren. ‘Les amuseuses’ noemen de Franschen haar. Zij leert u met staafjes te eten en niet te veel van dit en niet te weinig van dat. Dan lacht zij en tokkelt op haar samisèn (luit) en zingt iets en ginds zingt een andere geisha voor een anderen gast. De verschillende muziek, om haar eenvoud, disharmonieert zoo weinig met elkaâr, dat ge denkt, dat het niet valsch is, dat het zoo hoort; onderwijl krijschen de geisha's als katten: een ‘katje’ is haar pet-name: een Japansche vrouw moet zijn als een poesje.

Zijn er dames meegekomen met de vreemde gasten, dan bekijken en bevoelen de geisha's alles van het Westersch toilet: hoedespelden, halskettingen, ringen... Den enkelen keer, dat ik een dergelijk dinertje mede maakte, verveelde het mij zoo opzichtelijk geamuseerd te worden. En dan was er nog wat anders. Ik was er achter gekomen, dat, al is de geisha dan geen courtisane, zij toch de slavin is van haar meester, in een slavernij door de wet geregeld. Kinderen worden door hunne ouders verkocht aan den ‘meester’ om te leeren dansen, zingen en poesachtig vroolijk te zijn. Zijn zij zoo ver, dan treden zij op, worden besteld voor diners en partijen. Haar leven is dood-vermoeiend. Rust hebben zij nauwelijks. Geld krijgen zij nauwelijks. Al het verdiende geld komt den ‘meester’ toe. Hoe dan? Hij heeft hare opvoeding toch betaald! Hij zorgt voor hare zeer rijke kleeding en die telkens gevariëerd moet worden. Hij zorgt voor haar kost en inwoning. Als zij een paar yen in haar zak krijgt, is dat genoeg. En iederen dag is

[pagina 210]
[p. 210]

het dansen, zingen en ‘vroolijk zijn’, 's middags, 's avonds, 's nachts.

Een geisha, hoewel geen courtisane heeft wel eens een liefdes-avontuur. Zij houdt dit voor haar ‘meester’ geheim. Is zij verstandig, dan zorgt zij er voor met een ernstigen man kennis te maken. Die haar wil trouwen. Maar dan moet hij koopsom plus opvoedgeld aan den eigenaar betalen, die in de rekening wel de puntjes op de i zal zetten. Andere geisha's, die den ouden dag vreezen, het vreeselijke schrikbeeld van armoede, ziekte en ellende, pogen een potje te maken, weten een paar rijke beschermers aan te houden, koopen zich vrij als zij afgedaan zijn, en leiden zelve eenige kinderen tot geisha's op.

Een diep treurige toestand van vrouwelijke ellende schuilt achter het vertoon dezer Japansche ‘amuseuses’. En ik kan het niet helpen, zij amuseeren mij niet, de arme kinderen, als eenmaal mijn blik die ellende heeft doorpeild. Achter hare inepte lachjes en kinderachtige gebaartjes en katachtige keelgeluidjes, die ik haar vergeef, maar die mij bijna somber stemmen, voel ik hare lijdende zieltjes. Zij zijn moê, moê van dit gezang en gedans, dat geen einde neemt; zij zijn bang, bang voor de Toekomst, die haar dreigt als een spook, en die vrees en die moeheid verbergen zij in de élégance harer verschijning, in het rijke brokaat, dat haar eigen niet is, achter het perzik-zachte blanketsel, dat tot beneden den nek, onder haar gestolden glimlach haar kopje maakt tot een vreemde bloem, die niet is wat zij schijnt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken