Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ongepubliceerd werk (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ongepubliceerd werk
Afbeelding van Ongepubliceerd werkToon afbeelding van titelpagina van Ongepubliceerd werk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

XML (1.11 MB)

tekstbestand






Editeurs

Marco Goud

H.T.M. van Vliet



Genre

proza
drama

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ongepubliceerd werk

(1996)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 360]
[p. 360]

Theagenes
Een roman van antiek avontuur

I

Een honigblonde avondschijn na dalende zon overspreidde geheel den wijd effen hemel en de zee, tusschen de golvende zandheuvels zichtbaar als in schaal bij schaal, schakelde aan den horizon hare violetblauwe rondingen van bekers, nauwere en diepere. Een opwaaiende bries woei door de hooge stengels der papyrus, die weligde in de Bucolische plassen, in het moerassige meer tusschen de uitmondende wateren van den Nijl.

Overal lagen de rieten hutten, tusschen de duinen en verloren tusschen de hooge halmen. Overal op het water lagen de smalle booten en de slanke barken. De vrouwen, voor hare matten deuren, waren nog bezig te spinnen en hare wieletjes wielerden, terwijl de bronsbruine kinderen rondom haar kropen in het zand; sommige moeders hadden hun riem of koord om den enkel bevestigd en trokken de kinderen weêr dichter bij zich, als zij weg kropen, steeds aangetrokken door al het water rondom, waarbij zij zich telkens te dicht waagden.

Ook in de booten en barken huisden de gezinnen. Het was het warme seizoen; het waren de honigblonde en teêr blauw-roze avonden en het waren de starre-stralende nachten over de stille delta. Een ibis, rozig grijs, stond vaak te droomen tegen de lucht, waar een paar kraanvogels met vleugelenzwaai donkerden voor zij zich te ruste legden in het verdere, eenzamere riet. Overal, op

[pagina 361]
[p. 361]

het zand, aan den oever der plassen, lag de visch, bij de uitgespreide zwarte mazen der netten, te droogen, des daags in de zon, des nachts in den stadigen wind.

Hier woonden honderde zeeroovers. Geen gezag of legermacht uit de steden - Alexandrië, Memfis, Thebe - hinderde hen. Zij waren hier onbelegerbaar en onbereikbaar; de weg naar deze dorpen tusschen de plassen, de weg naar dit, tusschen riet en duin weg gedoken, Bucolië was ongeweten voor wie niet was ingewijd. De zee voor deze uitmonding van den Nijl was te onveilig voor den Egyptischen vloot, wier matrozen ook niet zouden willen vechten tegen de zeeroovers omdat zij broeders en neven waren. In tijden van oorlog wierven reeds de Ptolomaeën tusschen deze piraten veel van hun zeevolk; in tijden van vrede lieten zij hen met de hunnen ongestoord, en de zeeroovers beloonden nog steeds zoo wijze staatkunde met meestal alleen Grieksche en Klein-Aziatische koopvaardijschepen aan te vallen.

De mannen, nu, waren weg. Zij waren reeds twaalf dagen weg, driehonderd van hen, latende achter de ouden-van-dagen en de nog niet volwassen knapen. Zij waren gegaan met drie biremen, die waren geschilderd om niet dadelijk kenbaar te zijn op zee in zeegroen-blauwe tint. Ook de zeilen. Ook zelfs het touwwerk. Zoo waren de lange, slanke rooverschepen voor de andere zeevaarders, die hen ontmoetten op de gevaarvolle baren tusschen de Foenicische en Cypersche kusten niet dadelijk als werkelijkheid te onderscheiden. Meer als vizioen van een schip en oogbedrog, meer als azuren hersenschim en droom doemde de kaper op aan de Egyptische kimmen. Voor de turende oogen der zeelui doemt wel eens het blauwe schimmeschip hunner verbeelding, dat dadelijk weêr zwijmt...Maar plots roeiden de drie blauwzeilige zeeschuimers snel, snel zich verwerkelijkend aan in de richting van het Foenicische, het Cypersche koopmanschip en omringden zij de onweêrbare prooi...

Het werd reeds twaalf dagen, dat zij weg waren, rekenden de vrouwen uit, met elkaâr pratende voor hare rieten hutjes. De kinderen krioelden omrond, de moeders trokken hen aan de en-

[pagina 362]
[p. 362]

kelriemen terug, jonge stoute hondjes gelijk.

- Niet aan de visch komen! riepen zij, als de begeerige handjes grabbelden naar de visch, die te droogen lag.

Er waren oude vrouwen bij en jeugdige; er waren mooie bij en rimpelige. Hare slavinne-levens, eentonig, verliepen hier, in afwachting harer mannen en zonen, in altijd wisselende verwelkoming en afscheidneming dier ruwe gasten. In het seizoen der regens trokken de hutbewoners zich terug in de grotten, die daar natuurlijk of meer uitgehouwen verdiepten in het kalkachtig gerotste. Maar nu waren het de lange, blakende dagen en de zalige zilveren nachten. En veilig voor alle vijandelijkheid, mensch of element, woonden zij hier tusschen de halmen, zoo hoog, dat die wuifden met pluimekwasten over de lage stulpjes, van riet eveneens, geheel en al verloren tusschen het altijd ruischend geelgroen, waar de rozige avondschijn nu over verteederde.

Sommige vrouwen sleepten matten en groezelige kussens naar buiten. En bereidden zich voor, tot de rust. De nacht was wijd en zoel; in de hutjes was het eng en benauwd. De kinderen kropen reeds te gader, steeds als jonge honden, sliepen gauw tegen elkander met de zwart krullige kopjes, de bronzen leedjes sterk en hard. De spinnewielen bleven voor de deuren staan en het rood-en-zwarte aardewerk, waarin maal was bereid op uitsmeulende vuurtjes, slingerde met kruik en kan ter zij van de huisjes en overal.

- Hoor! riepen er vrouwen op eens.

- Daar komen zij! riepen er anderen.

Zij kwamen, zij hoorden ze. Twaalf dagen, niet langer, waren zij weg geweest, hadden zij de zee doorkruist...Dat zij zoo gauw terug kwamen, spelde dus winst. Soms bleven zij een maand weg, kwamen eindelijk terug, zonder buit...Hoe zouden zij dit maal terug komen?

De vrouwen luisterden uit. Tusschen de duinen, over de in het hooge riet verlorene, geheime wegen, smalle, nauw begaanbare meanders tusschen niets dan moeras en water klonken stappen aan en stemmen, klonk gelach...

[pagina 363]
[p. 363]

- Zij lachen! riepen de vrouwen onder elkaâr.

De kinderen werden wakker. Zij krioelden uit hun eersten slaap weêr op de been en hunne bende zich mengende met de menigte vrouwen, die van overal uit de hutten kwamen aangeloopen, drongen allen naar waar zij de mannen en zonen en vaders verwachtten: bij den weg, die slingerde langs het meer, waarop de grootste barken donkerden, bij den weg, die zich dan in de geheimzinnigheid der verborgene krinkelwegen verloor. Het was geheel nacht geworden maar zoo malveklaar, dat te zien nog was en te onderscheiden, als door een doorzichtigen amethyst en de vrouwen geen lamp of fakkel ontstaken.

De eerste mannen doken op uit het riet, verzichtbaarden aan den boord van het meer. De vrouwen riepen hen toe, herkenden hen, omhelsden haar mannen luidruchtig.

Het waren baardige, donker bronzen gelaten met puntmutsen of rond gewikkelde hoofddoeken om de donkere haren; het waren stoere, ruwe gestalten; gestreepte mantels vielen van hunne schouderen; breede beenwindsels omsnoerden de kuiten hen en de voeten staken in breede, zware schoenen, onder wier dikke zolen knerpte het zand. Zij waren gewapend, met korte zwaarden ter zijde en dolken in hunne gordels en de vrouwen mengden zich juichend met hen; de vaders tilden hunne kinderen op, zoenden ze en de bengels joelden rondom en verwarden zich struikelend tusschen de beenen der roovers.

- Is Dates er niet? riep zoekende een jonge vrouw.

- Dates? riepen de mannen terug. Dates? Neen, Dates is er nog niet...

En onverschillig liepen zij voort; zij verspreidden zich met hunne vrouwen en joelende kinderen naar de hutten en wie honger hadden, bevalen de vrouwen op nieuw, al naderde nacht, een schapebout te roosteren en dadelwijn te schenken. De versmeulde vuurtjes, her en der, ontvlamden op nieuw; er klonk lachen en blijheid; de mannen wierpen mantels en wapens af; behagelijk lui en moê strekten zij zich breed op de matten; er was luidruchtig geroep over en weêr en de vrouwen vroegen of er veel buit was gemaakt...

[pagina 364]
[p. 364]

- Is Dates er niet? zocht de jonge vrouw nog steeds tusschen de laatste mannen, die opdoken uit het hooge riet bij het meer, waarlangs zich de weg verloor. Thermutis, is mijn Dates niet meê gekomen?!

De handen gestrekt, wanhopig, had zij den rooverhoofdman - hij liep met een vreemdeling en de rooverofficieren waren om hen heen als een wacht - aangehouden. Maar hij antwoordde, barre Thermutis:

- Dates? Neen, hij is de eenige, die ons ontbreekt.

- Is hij dood?! kreet de vrouw uit, een radelooze figuur van wanhoop in haar vaal-blauwe hemd tegen de malvekleurige nacht, met de handen steeds uitgestrekt.

- Hij is dood! bekende de hoofdman, schouder ophalend en duwde de krijtende vrouw van zich. Zij slaakte haar smartkreten uit en er was geloop van andere vrouwen naar haar toe, die riepen mede en klaagden.

De voornaamste der vreemdelingen, die naast Thermutis ging, was als met een schok blijven staan.

- Dates? vroeg hij den hoofdman. Is dat de man, dien ik...?

- Ja, Thyamis, zei de hoofdman. Maar wat doet er dat toe? Hij viel u aan, ge verdedigdet u...

De ruwe stem van Thermutis klonk beleefd en verontschuldigend tegenover zijn gevangene.

- Komen wij niet meestal in ons dorp terug wel met buit aan goud en koopwaar maar ook met verlies aan mannen? Ditmaal verloren wij Dates alleen en brengen wij slechts u meê, maar geen buit nog.

En wederom haalde hij de schouders op en wees Thyamis voort te gaan.

- Is er geen buit behaald? Er is toch een gevangene van aanzien?

Zoo riepen tot de mannen de vrouwen. Maar Thermutis maakte zich baan met zijne officieren tusschen wie de vreemdeling mede schreed.

Zij gingen het dorp door. Meer ten Zuiden, waar de rotsen, kalksteen blank in de nacht, die op lichtte van starren, een lage,

[pagina 365]
[p. 365]

wijde wal schenen te strekken, lagen in het meer eilanden, steeds geheel en hoog overgroeid van riet. Op het meer bloeide de lotos in overvloed, geloken nu de duizende kelken.

Thermutis en de anderen waren gegaan tot den rotswand. Er was een poort en zij traden binnen.

II

Slaven - gevangenen, voor wie de zeeroovers geen losgeld wisten te krijgen - slaven, die ook voòr hun gevangenschap slaven waren geweest, ontstaken lampen in een grottige zaal, dakloos, en die den hemel zichtbaar liet. Thermutis beval wijn te brengen en spijs.

Er lagen over den grond matten en kussens. Er hingen aan den wand Romeinsche en Assyrische wapenen, schilden en zwaarden, en de panoplieën kaatsten de walmende vlammen der lampen met lange stralen terug.

- Zet u neêr, Thyamis, zeide Thermutis tot den vreemdeling.

Vreemdeling was hij tusschen de roovers, gevangene scheen hij ter nauwer nood; Egyptenaar was hij klaarblijkelijk. Mat bleek van gelaatskleur, slechts even geamberde geel, verduidelijkte hij, nu hij neêr zat op de mat, tegen de kussens als een man van ras en voornaamheid. Zijn trekken waren als gebeeldhouwd in barnsteen en de neus was recht en zuiver, de oogen schuinden in fijne spleten de slapen toe en nu de witte mantel, die ook zijn hoofd omhuifde, af viel langs zijne schouders, bleek het, dat zijn kruin met een ronde maan was geschoren. Zijne fijne handen hadden eene zenuwige trilling en ook zijne gitte pupillen blikkerden zenuwachtig tusschen de knipperende oogeleden. Hij droeg fijne witte laarzen aan zijn smalle voeten, die slipten te voorschijn, nu hij zat; hij droeg een lange, witte tuniek.

De officieren, ruwe roovertypen zij allen, hadden zich in het rond gezet om hun hoofdman en zijn gast.

- Wij kunnen hier rustig spreken, zei Thermutis. Dezen hier zijn

[pagina 366]
[p. 366]

mijn makkers en mijn vertrouwden. Zonder hen onderneem ik niets. Zeg mij, waarmede wij u kunnen dienen en waarom gij ons, toen onze drie kaperschepen reeds dagen nutteloos de zee doorkruisten, te gemoet zijt geroeid in uw sloep.

Thyamis streek zich over het enge voorhoofd. Zijne oogen staarden nadenkend. Toen zeide hij:

- Ik zal spreken. Hoor toe, Thermutis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken