Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verliefde ezel (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verliefde ezel
Afbeelding van De verliefde ezelToon afbeelding van titelpagina van De verliefde ezel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Fontijn

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verliefde ezel

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

X

En werkelijk, trots de ontsteltenis, die ik zag op de gelaatstrekken van die aanzienlijke mannen - Charis' vader, hare broeders en neven - werden bevelen gegeven de hekken te openen en leidde Charis, die haar sluier om mijn zieke oog had gewikkeld en tusschen mijn ooren door, mij de bloembespikkelde weide binnen! Mijn geluk was even groot als mijn verwondering en ik liet met mij doen als Charis wenschte en bevolen had; het was of een sprookje zich om mij weefde, of ik dubbel betooverd was, of ik droomde; ik kon niet gelooven aan wat mij geschiedde. Maar toen Charis, juichend, terwijl hare maagden rondom ons dansten, voorbij haar vader, broeders en neven trad, die, steeds in ontsteld gefluister, elkander raadpleegden, hoorde ik Menedemus roepen: - Bij alle barmhartige goden!! Wat moèten wij nu met dien schurftigen ezel! Terwijl wij bevolen hadden, dat geen drie mijlen in den omtrek van dit lustverblijf een ezel mocht worden gehouden, zendt ons Toeval of Noodlot een schurftigen ezel toe, juist op het oogenblik, dat wij Charis op hare morgenwandeling begeleiden en verlieft mijn dochter op dien schurftigen ezel!! Ondoorgrondelijk zijn der goden raadsbesluiten! Zegt mij, gij zonen van Hermes en Aesculapius, wondermeesters, geneesheeren, zegt mij, wat nu te doen!!

En in wanhoop wenkte Menedemus drie Frygiesch gemutste heeren nader en stond, in radeloosheid voor hen, de armen wijd.

- Heer, zeide een van hen, een grijze, waardige in langen tabbaard. Wij kunnen niet anders dan Charis laten in den waan, dat zij haar bruidegom heeft gevonden.

- Zoo wij haar overreden wilden, zoû zij ons nooit gelooven! viel de tweede geleerde in.

- Zij is betooverd door Chersonezus! riep de derde. Pas op, o Menedemus, dat gij uw dochter niet doodt, door haar te willen overreden, dat deze ezel haar bruidegom niet is!

En de neven om Menedemus klaagden tot Charis' broeders:

- Ach, onze Charis! Ach, onze liève Charis! Had zij slechts een

[pagina 67]
[p. 67]

onzer gekozen, in plaats van na Chersonezus' vervloeking, op een schurftigen ezel te verlieven, dien zij dadelijk Charmides noemt!

Ik hoorde dit alles, terwijl mij Charis langs de mannen geleidde. En ik hoorde ook Menedemus, die verder vroeg aan de geleerden:

- Dus, wondermeesters, wat raadt ge mij?

De eerste zoon Aesculapius' antwoordde:

- Het beste lijkt mij dien ezel te verzorgen...

De tweede viel in:

- En Charis te zeggen, dat haar bruidegom, die verwond uit den strijd is gekomen, met toewijding door ons verpleegd zal worden...

En de derde zeide:

- Om, als hij genezen is, de plechtige verloving te vieren...

Menedemus sloeg de handen in wanhoop op en de broeders en neven, in wanhoop, wrongen de hunne...

- En al dit ongeluk, riep Menedemus; omdat Chersonezus, wien ik mijn eenige dochter had toegedacht, een slechte man is, een vervloekte toovenaar, die Charis betooverde, toen ik eindelijk de waarheid omtrent hem wist en weigerde mijn kind op te offeren!

Meer hoorde ik niet; tusschen reidans en bloemenkrans geleidde Charis mij - en gewillig volgde ik - naar het zuilenrijke buitenverblijf...

Maar de geneesheeren kwamen ons achterop en zij zeiden:

- Edele Charis, uw bruidegom, die zoo juist uit den strijd is gekeerd...

- Is gewond en ziek, edele Charis!

- Uw edele Charmides, o Charis...!

- Is ziek en gewond en verpleegd moet hij worden...!

- In der daad! zeide Charis, de betooverde maagd, en hare stem klonk als de klank van een Lydische fluit, als Ionische melodie. Hij is gewond, mijn Charmides, na den vijand verslagen te hebben, o mijn liefde, o mijn held, o mijn heerlijkheid!!

En eerst zoet meêwarig, juichte haar stem op en hare armen omhelsden mij en zij kuste mij op mijn ezeleneus, terwijl ik mij

[pagina 68]
[p. 68]

verwonderde, dat zij mijn naam wist.

De drie geneesheeren maakten gebaren van weêrzin en afkeer.

- Charis! riepen zij alle drie. Staat ons toe, dat wij uw bruidegom verplegen!

- Is hij genezen, zoo wordt uwe verloving gevierd!

- Duld, o Charis, dat wij Charmides voeren waar hij de liefdevolste zorgen zal ondervinden!

- Ja, riep Charis. Ja, wondermeesters! Geneest mij Charmides' wonden! Huwen zal ik hem, zoodra hij weêr krachtig is, o mijn liefde, o mijn held, o mijn heerlijkheid!!

En wederom wilde zij mij omhelzen, maar de wondermeesters hadden zich reeds meester van mij gemaakt en Charis, juichende van geluk, al scheidde zij van mij, dànste te midden van hare maagden.

De drie mannen geleidden mij verder. Hunne slaven liepen toe.

- Vuile ezel!! scholden mij de wijze mannen nu. Moeten wij onze kunst nu werkelijk verspillen aan een dergelijken vuilen ezel!

Maar zij verboden de slaven mij te slaan.

- Wij moeten hem verplegen!

- Ons leven staat op het spel...

- Als wij Charis niet genezen...

- Zal Menedemus ons doen vermoorden!

- Als wij Charis genezen...!

- Overstelpt hij ons met goud!

- Zij is betooverd: wij kunnen voor het oogenblik haar niet anders laten dan in den waan...

- En dàn haar onttooveren...

- Langzamerhand... Langzamerhand...

Zij waren het met elkander eens. Zij zouden mij verplegen, niet uit liefde voor mij, schurftigen ezel, maar uit hoop rijk beloond te worden, eenmaal, als zij Charis onttooverd hadden,..!

En zij voerden mij naar een ruimen stal. Ik was daar zonder andere beesten. De slaven brachten versch stroo, dat zij spreidden tot legerstede; zij vulden de ruif vol hooi, vol haver en doorgeurden mijn maal met de eerste klaverblaadjes. Ik at en de ge-

[pagina 69]
[p. 69]

neesheeren onderzochten mijn wonden en zagen mijn tanden malen.

- Hij is jong! zeide de een.

- Maar hij is afgebeuld, zeide de ander.

- Hij heeft hout getorst, zei de derde en wees. Kijk, zijn hoeven

breed zijn.

- Hij heeft een molensteen rond gedraaid, zei de eerste weêr.

Kijk. de sporen van het lamoen...

- En van den draaiboom...

En zij onderzochten mij met aandacht. Ik vond hen drie knappe wondermeesters, die dadelijk veel hadden geraden, al rieden zij niet, dat ik een mensch was, betooverd door een harpij. Gewillig gaf ik mij aan hun zorgen en wetenschap over.

- Het is wel een gewillige ezel, dien onze jonkvrouw heeft uitverkoren! moesten zij alle drie erkennen.

En, met behulp van hunne slaven wieschen zij mij en verbonden zij mij mijne wonden, na die gebalsemd te hebben. Ik stribbelde geen oogenblik tegen en zij lachten er om, de drie wijze mannen, omdat ik zoo geduldig mij behandelen liet. Zwijgend en deftig zat ik nu, genietende van mijn nieuw welbehagen, op mijn achterdeel in het stroo, gesteund op de twee voorpooten en omwikkeld oog en pooten en rug in windsels, terwijl de oudste wondermeester bezig was mijn voorpoot, waarop ik hinkte, bij de knie te masseeren met zorgzaam drukkende en strijkende vingers. En met scharen knipten zij mij de vieze klitten en vlokken weg aan mijn pooten en aan mijn staart.

Juist op dit oogenblik kwam Charis voorbij tusschen hare meisjes.

- Ik zocht mijn bruidegom! riep zij. Ik zocht Charmides! O, daar zie ik mijn held! Wat!! Meesters, wordt mijn edele geliefde in een stal gehuisvest? Wat moet dit beduiden! Waarom verleent mijn vader hem geen gastvrijheid in het vreemdelingenpavillioen??

- Charis, o Charis! riepen de wondermeesters. Trek u terug met uw maagden! Wij verplegen uw bruidegom en het is niet voegzaam, dat gij daarbij tegenwoordig zijt!

[pagina 70]
[p. 70]

Zij waren opgestaan en weêrhielden mijn liefde binnen te treden en pruilende moest zij wijken.

- Tot spoedig dan, Charmides, mijn held, mijn prins!

Ik werd hevig ontroerd in mijn hart. Iets sterkers dan mijn verstand dwong mij mijn ezelebek te openen; ik wilde ‘Charis!’ roepen en riep:

- Ha...hi!!

De drie wondermeesters barstten uit in onbedaarlijk gelach.

- Hij roept mij! Hij roept mij! riep Charis opgetogen. O, wreede wondermeesters, die mij verhinderen mijn held en bruidegom te omhelzen! O wreede scheiding! Tot ziens, tot spoedigen ziens, tot spoedige beterschap, o mijn Liefde!

Zoo riep Charis en de maagden voerden haar weg en de wondermeesters schudden steeds van het lachen terwijl hunne ronde mutsen als schelpen en hoornen tegen elkander bonsden en bogen. En ik, die mij belachelijk wist in hun oogen, ook al had Charis mijn gebalk aan gehoord voor haar naam, beloofde mijzelven nooit meer te balken.

Deftig en stil, verbonden met tal van banden, zat ik in het stroo en de nog lachende drie hadden pleizier in hun ezel, dien zij verpleegden.

- Hij zit er net als een mensch! zei de oudste.

Een gedachte flitste in mij op... Zoo ik nu knikte met mijn kop...! Zoo ik nu schreef met mijn poot in het zand...! En om zilverasters vroeg...!! Maar een nagedachte weêrhield mij... Wat zoo zij mij vroegen wie ik was en ik verried, dat ik een koopmanszoon was? Onttooverd zoû mij Menedemus misschien purper en parels koopen maar mij dan weg zenden, verder Thessalië in! Ik knikte niet met mijn kop! Ik schreef nièt met mijn poot in het zand! Ik vroeg niet om zilverasters!

- Ja, hij zit er net als een mensch! beaâmden de twee andere wondermeesters. Wat zoo wij poogden...!

- Ik dacht dat juist ook! ried de tweede.

- Dat is een uitnemend denkbeeld! riep de derde.

Wat hadden zij met mij voor? Maar spoedig begreep ik. Zij

[pagina 71]
[p. 71]

zonden hun slaven naar de keukens om een schaal pastei en een wijden beker vol Chios-wijn en zij zetten mij beiden voor. En zij wilden mij leeren, zij wilden mij een geleerden ezel maken, een ezel met goede manieren, een ezel, die pastei at uit een schotel en Chios-wijn dronk uit een drinkschaal! Ik had nu evenveel schik in hen als zij hadden in mij en opzettelijk deed ik eerst of ik niet hun noodiging begreep.

- Kom Charmides, schertsten de drie wondermeesters. Eet de pastei! Drink den wijn!

En, met hun slaven, schudden zij steeds van het lachen, om mij, ezel Charmides!

Ik speelde mijn rol van ezel, die geleerd, die gedresseerd werd. Ik rook eerst, bescheidenlijk onderzoekende, aan de pastei, toen aan den wijn. Beide geurden naar lang niet gekend geneucht; ik moest in mij houden om beiden niet gulzig naar binnen te slokken. Maar ik hield mij in, speelde mijn rol. Eindelijk tastte ik met mijn tong naar den wijn en slurpte even,..

- Hij drinkt! Hij drinkt! riepen de wondermeesters en hielden de buiken zich vast en de slaven krompen van het schaterlachen.

Toen tastte ik met mijn groote ezeltanden voorzichtig naar de pastei, knabbelde er een stukje van, kwam weêr terug naar mijn beker...

- Hij eet! Hij drinkt! Hij eet en drinkt als een mensch! riepen de wondermeesters en slaven.

- Als hij maar niet... fluisterde plotseling de oudste.

- Wàt?? vroegen geheimzinnig de twee anderen.

- ...Een betooverde ezel is... Een mensch...

- ...In een ezel betooverd?

- ...Het zoû kunnen... hier in Thessalië!

Zij fluisterden samen, de drie.

- Neen, besloten zij alle drie. Als hij een betooverde ezel was...

- Een betooverde mensch...

- Dan zoû hij zich ànders gedragen hebben...

- Bij voorbeeld, met zijn poot in het zand geschreven...

- En gevraagd om...

[pagina 72]
[p. 72]

Ik hoorde niet meer wat zij fluisterden... Om zilverasters, fluisterden denkelijk de drie. Deftig, verbonden, zittende, twee voorpooten gestrekt, at ik de pastei en dronk den wijn.

- Dàt hebben wij hem al heel vlug geleerd! riepen zij door elkaâr, schaterlachend.

De nacht was gevallen. Lachende lieten zij mij en sloten den stal.

Ik zag om mij rond. Het was een ruime stal en breed was mij het versche stroo gespreid. Voor een ezel, die hout had getorst en een molensteen rond gedraaid, was deze stal, na mijn menschemaal van pastei en wijn, vorstelijke weelde. De balsem werkte weldadig op mijn wonden. Ik strekte mij uit als een mensch had gedaan op zijn bed. En doodmoede maar zalig sliep ik in mijn verbindselen en windselen in, denkende meer dan balkend ditmaal:

- Charis! O mijn Liefde, o Charis!!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken