Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Williswinde (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Williswinde
Afbeelding van WilliswindeToon afbeelding van titelpagina van Williswinde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.33 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Williswinde

(1990)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Viviane

 
Stil onder 't klaar en roereloos lazuur
 
Van 't blauwend meer, dat, vloeiende saffier,
 
Door 't loof van tooverwouden overschaûwd,
 
Het land van Logres ciert, rees uit kristal
 
Geslepen, Vivianes flonkerblauw paleis.
 
Als in azuren stilte reide zich
 
Er zaal aan zaal; 't doorzichtig koepeldak
 
Verhieven duizend zuilen, diamant
 
Gelijk, en helle, blauwe toovergloed,
 
Zich als in vuur van millioenen stralen
 
Weêrkaatsend, viel op die facetten neêr
 
Met eindeloos gespiegel...
 
En de grond
 
Was glanzend van een gulden zand, waarin
 
Zoo reuzenschulp als rozig parelmoêr
 
Gezonken waren, en, een wonderplant,
 
Het roodgetakt koraal geworteld was...
 
Daar leefde, droomende op het lokgezang
 
Der groenig-goudgelokten, der sirenen,
 
De vrouw des meers, zij, blanke Viviane,
 
Die 't wonderschoone kind van koning Ban
 
Der gade had ontroofd, en daarmeê dook
 
Diep in heur meer, dat een bedroefde moeder
 
Sinds met de paarlen harer oogen had
 
Bedauwd...
 
Het kind wies krachtig op tot knaap,
[pagina 12]
[p. 12]
 
En Viviane schonk heur troeteling
 
Een rijken ridderwapendos, gesmeed
 
Naar zijn gespierde leden; zelve omgaf
 
Ze met een zilvren maliënhemd zijn borst
 
En schoudren, forsch en breed, en zelve sloot
 
Den gordel, zilver met saffieren slot,
 
Zij om zijn heupen, hing een vlijmend zwaard,
 
Zeer kort en breed, ook schittrend van saffier,
 
Hem nu ter zij en bood zoo lans als schild
 
Van kostbaar goud met purpren wederschijn;
 
De lans met diamanten punt, het schild
 
Met één karbonkel, reuzengroot en hel
 
Op spitsen navel flonkrend...
 
En de knaap
 
Oefende zich met schild en lans en zwaard,
 
Bestreed de monsters van het toovermeer,
 
En worstelde, in polypenarmen als
 
Tot zwijmens toe omzogen, maar zijn zwaard
 
Hieuw hun die kronkelende zuigers af,
 
Waarna de diamanten spits der lans
 
Den romp, die lilde, trof tot in het hart.
 
Daarna, met bloed bepurperd, toog hij weêr
 
Terug in 't glazen lustpaleis, alwaar
 
Een tal van nimfen, blanker dan het schuim,
 
Den jongen krijger wieschen, 't blauwe meer-
 
Kristal, uit urnen stortend in een schulp
 
Van parelmoêr...
 
En moede vlijde zich
 
De knaap met matten lach en luikend oog
 
Aan Vivianes voeten, waar zij zat
 
Op heuren troon van kristallijn, als in
 
Een heiligdom, een tempel, hof van zuilen,
 
Louter kristal... Zij wenkte, ontving een harp,
 
En harpen namen ook heur nimfen, alle,
 
En zilvrend klonk dan Vivianes stem,
[pagina 13]
[p. 13]
 
En ook heur nimfen, alle, zongen na,
 
En reiden zich in weeldrig-ronden dans,
 
Zich hullende en onthullende in een gaas,
 
Een enklen sluyer, eindeloos en licht...
 
De knaap look en ontlook zijn donker oog
 
En lachte... en sluimerde in, het blonde hoofd
 
Op Vivianes knie... En 't zwierend koor
 
Verzweefde in schemerglansen, violet,
 
Nu de avond boven over 't meer zich boog...
 
En Viviane nam heur wijle en zij
 
Omfloersde 't blonde hoofd in heuren schoot,
 
En peinzend zag zij op, en blikte door
 
Heur glazen dak, door 't klare watervlak,
 
De diamanten sterren, hoog, zeer hoog
 
Ginds aan den eeuwgen hemel stralend, toe...
 
Zoo vloot hun leven voort, zoo onberoerd
 
Gelijk de spiegel van het meer, dien nooit
 
De woede der orkanen siddren deed,
 
Dien nooit de vlaag der stormen in een zee
 
Van ziedend schuim en bergenhooge baar
 
Op baar herschiep... En forscher wies de knaap,
 
Den zwarten blik vol onbetoombren lust,
 
Vol levensgloed, en Viviane zag
 
Bewondrend, hoe het kind een knaap, een man,
 
Een held geworden was, wien 't gulden dons
 
Den trotsch-gekrulden bovenlip omgaf.
 
Eens - zomerzonneschijn vloot van omhoog
 
Door 't meerkristal en straalde fonkelfel
 
In 't oogverblindend-hel facettenspel
 
Der zuilen - Lancelot had niet dien dag
 
't Koralenwoud doorkruist, had ook niet één
 
Gedrocht, blauw-groen geschubd, met stekelstaart
 
En scherpe vin, bekampt door zwaard of lans...
 
Daar lag hij loom in 't gulden zand ter neêr,
 
Den naakten arm gebogen, in de palm
[pagina 14]
[p. 14]
 
Der hand de kin, de flonkerzwarte blik
 
Verlangens vol omhoog gericht... driemaal
 
Was aan zijn borst een zware zucht ontslaakt
 
In onbedwingbaar smachten... zij, de nimf,
 
De blanke Viviane vond aldus
 
Heur troeteling en zachtkens riep ze:
 
‘Zoon!
 
Mijn zoete Lancelot!’
 
Hij wendde zich
 
En zag haar, schittrend in den glimlach, om
 
Ambrozisch-purpren lippen stralend, en
 
Zeer blank in 't wemelfijne waas, dat zee-
 
Groen om heur leden wolkte, een diadeem
 
Van paarlen op heur gouden lokkenpracht,
 
Die kronklend golfde tot heur elpen voet,
 
En paarlen op heur boezem, paarlen ook
 
Rondom heur leest...
 
‘Mijn zoon, mijn Lancelot!
 
Waarom u te vermijmren in de zon?
 
Waarom niet om te dwalen op den bodem
 
Des meers, in eedlen kamp, met monsters, blauw
 
En groen geschubd, met stekelstaart en -vin?
 
Rijs op, mijn zoon, mijn forsche lieveling!
 
Strijdlustig zwaard en lans met krachtgen vuist
 
Gegrepen... Op, de zeedraak tart u uit
 
Verscholen in zijn paarlen reuzenschulp...’
 
Maar Lancelot, onwillig bij heur woord,
 
Zag lusteloos omhoog en zuchtte:
 
‘Laas!
 
Waartoe in ridderlijk vermaak mijn arm
 
Te sterken, zoo ik steeds hier toeven moet,
 
Hier in uw glazen lustpaleis, waar mij
 
Uw groenig-goudgelokten, uw sirenen
 
Omwaren met nooit murmlensmatten mond!
 
Ik wil van hier, naar de aarde wil ik toe!
[pagina 15]
[p. 15]
 
Ik ben een menschenkind, geen nimfenzoon!
 
Ik smacht naar 't aardsche! Hier in al deez' pracht,
 
Azuur kristal, o, zie ik door uw dak,
 
Doorzichtig glas, het groen van Logres' woud,
 
De gouden zon, de blinkend-witte maan,
 
De diamanten sterren in 't heelal...
 
Ik hoor der visschers lied, der vrouwen zang,
 
En schoon ik niet begrijp, verrukken zij
 
Mijn oor, vermoeid van zacht sireengekweel!
 
Ik raad een leven, bruisend, hartstochtsvol,
 
Ginds boven ons, en heel mijn menschenhart
 
Smacht om te leven als zij leven, die
 
Daar leven, en na leven sterven...’
 
‘Maar
 
Zij lijden, zoon!’
 
zoo gilde zij, de nimf,
 
De blanke Viviane, ontzet van smart:
 
‘Zij lijden, zoon! Zij lijden duldloos leed!
 
Verstik dien wensch, ik smeek u, in uw ziel!
 
Laat niet mij u verliezen!’
 
‘Duldloos leed!
 
O, laat me lijden, zoo ik leef, slechts leef!
 
Het wordt me in uw paleis van zwaar kristal,
 
Of heel dit meer, dit water van saffier,
 
Of heel die hemel, reuzenkoepeldom
 
Eén enkele saffier, die me overwelft,
 
Neêr op mijn hoofd zal storten, en ik hier
 
Verbrijzeld word' door 't krakende heelal!’
 
Op rees hij uit het glinstrend zand, en hief
 
Zijn arm afwerend naar omhoog, maar zij,
 
In stervensangst, dat haar dit uur, helaas,
 
Zoû doen verliezen, die haar lief was:
 
‘Zoon!’
 
Zoo kreet ze, en wond, als lelieboeien, aan
 
Zijn hals heur blanke, omparelde armen vast:
[pagina 16]
[p. 16]
 
‘Zoon mijner ziele! Neen! Dat nimmer! Zwijg!
 
Vergaan zal nooit dit oord van weelde en lust!
 
O, zwelg dus steeds zijn wellust in! O wil
 
Den strijd met monsters, die uw sterke vuist
 
Verplet, maar ducht den kamp met booze list,
 
Die de aardsche menschen als een tooverstrik
 
Onbreekbaar, onontwindbaar, ach, rondom
 
Uwe argelooze ziele weven zullen!
 
Er zweeft een helsche wadem door het land
 
Van Logres, als de vuurzucht van een draak!
 
Maar hier... zoon mijner ziele! Zie, o zie
 
Rondom u heen! In hemelsblauwe stilte
 
Lonkt u mijn lustoord toe; alleen de klank
 
Van harpen, rein den gulden snaar ontlokt,
 
En tooverzoete paarlenval der stem
 
Weêrklinke...’
 
En eensklaps hoog heur zilvren staf
 
Verheffend, wenkte zij...
 
Daar golfde en vloot
 
Een zee van melodie de zuilen langs,
 
En elke klank ontlokte klater-hel
 
Aan 't klaar kristal een klaarder wederklank...
 
En 't scheen, of al heur vloeiend goud de zon,
 
Door 't sparklend water heen, omneder goot
 
In dier facetten diamantgegloei,
 
Tot alles gloorde en alles klonk, gelijk
 
Een enkle straal, gelijk een enkle toon!
 
Toen, reuzengroot in die verheerlijking,
 
Rees hooger nog 't doorzichtig koepeldak
 
En breidde ruimer zich de zuilen uit,
 
Of eensklaps heel het meer verdween en tot
 
Den hemeltrans zich 't ijle lustpaleis
 
Verhief... Ver, uit verschieten, louter gloed
 
En zangen, zweefden reien schittrend aan,
 
Den lichten atmosfeer met lichter voet
[pagina 17]
[p. 17]
 
Betredend, zacht gedragen door een zucht...
 
Sirenenkransen, saâmgestrengeld in
 
Omhelzingen, in sluiers, in een vloed
 
Van gouden kronkelhaar, ontsteeg der zee
 
Van glans en melodie, nèvelden op,
 
Ontboeiden, dansende op den etherstroom
 
Die kluisters, wonden zich weêr tot een snoer
 
Van nimfenketens saâm...
 
En Lancelot
 
Viel neêr aan Vivianes voet, waar zij
 
Hem naar dit lokkend vizioen verwees,
 
En aâmde nauw... Geen zware druk, gewicht
 
Van water en kristal, lag op zijn ziel,
 
Die lust des hemels in een paradijs,
 
Apotheoze louter lichts, genoot...
 
En half bezwijmeld hoorde aan 't suizend oor
 
Hij Vivianes teêr gemurmel:
 
‘Zie!
 
Gij, engel van mijn hart, schat mijner ziel!
 
Kleinood van minne, aangebeden kind!
 
Zie, wilt gij dit verlaten? 't Al is u!
 
Een zee van liefde en schoonheid golft u toe!
 
Verlang geen aardsche smarten, wees een god!
 
Of wilt gij meer? Spreek! Wilt gij meer? Ik schep
 
Het u! Voor u, mijn weelde en wellust, wil
 
Ik eens almachtig zijn, en tarte ik eens
 
Wat hooger heerscht dan ik!’
 
En hijgend zag
 
Zij op... maar plots...
 
De vlagen des orkaans
 
Doorstuiven 't paradijs van zang en glans,
 
En vagen 't blazend henen... Raatlend in
 
Milliarden scherven valt het reuzendak
 
Des koepels neêr, een woede van kristal...
 
Verbrijzeld stort het woud der zuilen, stof
[pagina 18]
[p. 18]
 
Van diamant hoog in de ruimte wolkend...
 
Daar plooit de duisternis zich uit, die hel
 
Des bliksems sulferslang doorschiet, en zwaar
 
De donderslag doordavert... 't meer verheft
 
Zich stormende als een oceaan, beschuimd
 
En hemelhoog...
 
En snerpensschel doorkrijt
 
Een gil die chaos...
 
‘Wee mij, dat ik dwaas
 
Mijn toovermacht verbreek, door hooger macht
 
Te tarten! O, ontzetting volle straf!
 
O, heiligschennend woord, waarmeê ik dacht
 
Mijn Lancelot te winnen! Wee mij, wee!
 
Verpletterd is mijn al!...’
 
Maar in 't geloei
 
Der stormen zwijmt heur bange wanhoopskreet...
 
Gekluisterd in elkanders armen zweept
 
Een vlaag zoo Viviane als Lancelot
 
Met geeselslagen op, terwijl er zuil
 
Bij zuil, in glinstrend, splintrend gruis en glas
 
Verbrokkelt... En de donder rommelt weg...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken