Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christine van Oosterwey (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christine van Oosterwey
Afbeelding van Christine van OosterweyToon afbeelding van titelpagina van Christine van Oosterwey

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (266.55 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christine van Oosterwey

(1871)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

IV.

‘Annemie! Annemie!’ riep de oude Van der Maere van in de voorkamer zijne echtgenoote toe, die in de keuken bezig was, zoo haast hij het schrijven van mevrouw Brabander had ontvangen: ‘Annemie, een brief van onze Helena!’

Jufvrouw Van der Maere kwam, met den ajuin dien zij aan het pellen was in de hand, toegeloopen; want er lag een bijzondere toon in de stem van haren man, meende zij.

‘Is er nieuws?’ zeide de vrouw, ‘nieuws van onze Helena.’

‘Groot nieuws!’ antwoordde Van der Maere, ‘de trotsche Christine van Santbergen heeft haar geschreven.’

‘Wat zijt gij toch driftig, als er iets van die jonkvrouw te pas komt,’ bemerkte de vrouw. ‘Gij moest u die muizennesten uit het hoofd steken.’

‘Gij spreekt als of ik geen gelijk had,’ riep de man: ‘alsof ik niet wist wat er bij de van Santbergens is omgegaan. Ben ik geen hartsvriend geweest van jonker Bernard? Weet ik niet wat hij mij toevertrouwd heeft, nadat het testament, waardoor hij Christine als zijne algemeene erfgename aanstelde, reeds geschreven was. Maar ik weet wel wat gij weêr zult antwoorden: gij zult zeggen, dat alles wat ik weet in te brengen op gissingen rust.’

‘En dan zijn er nog andere dingen aan te merken,’

[pagina 25]
[p. 25]

zei jufvrouw Van der Maere, ‘nicht Helena was eenig kind. Hoe komt het dan dat jonkvrouw Christine en jonker Bernard rijk zijn, en nicht Helena niet?’

‘Dat weet gij zoo goed als ik’ antwoordde de oude olieslager: ‘dat komt omdat Helena's vader met zijne fortuin gespeeld heeft, gelijk de kat met de muis. Hij was een speculant, een waaghals, zou ik moeten zeggen. Hij kocht en verkocht schuldbrieven; mengde zich in ondernemingen van allen aard; en om zich comptante specie aan te schaffen, verkocht hij zijn patrimonieele goederen aan Bernard voor een spotprijs, De oude heer Germanes van het Krekelhof, die nog in leven is, zou u daar toeren van kunnen vertellen. Maar 't is om het even, wanneer Helena wees werd, bestond haar kapitaal, gelijk gij weet, slechts uit vijf en twintig duizend franken.’

Jufvrouw Van der Maere riep de meid, om haar te verwittigen dat zij alleen op de keuken moest passen, en ging toen nevens haar man aan het venster zitten, om den brief te hooren voorlezen. De brave vrouw begon na den dood van den doctor nog grooter belang in Helena's zaken te stellen; juist als in den tijd dat zij der wees eene tweede moeder was.

‘Wanneer het gegaan is gelijk gij zegt,’ sprak ze, ‘dan heeft jonker Bernard eene onrechtvaardigheid gepleegd, door alles aan zijne zuster Christine te maken; eene groote onrechtvaardigheid, vermits hij het goed van Helena's vader veel onder de waarde heeft gekocht.’

‘Dat heb ik hem ook gezegd, wanneer hij mij van zijn testament sprak, en wilt gij weten wat hij mij ant-

[pagina 26]
[p. 26]

woordde? “Gij weet vriend;” zeide hij, “dat ik Christine altoos eene groote genegenheid heb toegedragen. Zij is mijne jongste zuster en ik ben haar peter. Maar die liefde ging toch zoo ver niet, dat ik Helena voor haar woû berooven van hetgeen haar toekomt. Ik wilde haar in geenen deele het landgoed Oosterwei met de goederen van het Krekelhof tot aan het afwateringskanaal onttrekken. Toen haar vader, mijn broeder Alexander, zich in geldverlegenheid bevond, heb ik hem dien eigendom afgekocht voor twintig duizend brabandsche guldens, en thans is hij een half millioen waard. De goederen zijn in prijs gestegen en ik heb er verbeteringen aan gedaan,” hernam hij na een poos; want hij zag wel dat ik verwonderd was over de onrechtvaardigheid.

“Christina wist dat ik haar dien eigendom niet wilde legateeren,” zoo begon hij zijn eerste gezegde te verbeteren; “neen, dat wilde ik niet; en ik heb het nooit gewild,” ging hij voort, “maar toen ik erg ziek viel, wist Christine die nooit mijn bed verliet mij te overhalen; zij praatte mij gedurig voor dat Helena den aard had van haren vader, dat zij, even als hij, een liefdeshuwelijk had aangegaan en even als hij het goed zou verkwisten.”

“Het zal in vreemde handen overgaan, en zoo verdwijnt eenmaal de roem en de rijkdom van Santbergen van Oosterwei,” sprak ze.

“Gij hebt misdaan, vriend, sterk misdaan,” bemerkte ik en ik verlevendigde zoodanig zijn geheugen over hetgeen er tusschen hem en Helena's vader was omgegaan, dat hij zwoer van nieuwe schikkingen te maken.

[pagina 27]
[p. 27]

“En heeft hij het testament verbroken?” vroeg de vrouw.

Van der Maere schudde het hoofd. “Neen,” zeide hij, “maar dat heeft hij ook niet beloofd, daartoe zat hij te vast in de klauwen van Christine. Neen, dat heeft hij niet, herhaalde hij hoofdschuddend, doch hij beloofde van door denzelfden notaris een codicille te doen maken. waardoor Helena Oosterwei terugkreeg. Op die wijze, bemerkte hij, zal mijn broeders kind toch gered zijn, al moest het erfdeel van Christine haar ontgaan.”

“Maar Van der Maere toch!” riep devrouw, hoe kunt, gij u in het hoofd steken, dat er daar ooit nog iets van komt. Aan uw spreken had ik gemeend dat gij een geheim kendet, waar gij uw vermoeden op steundet, neen vriend, rechtzinnig gesproken, daar komt nooit iets van ten rechte.’

De oud-olieslager trok verbaasd zijne kleine doordrint gende oogen open.

‘Gij spreekt als een mensch zonder verstand,’ riep hij driftig, ‘kan er een beter steun voor mijn vermoeden zijn, dan het woord van mijnen vriend, het woord van eenen van Santbergen.’

Moeder Van der Maere schokschouderde.

‘Jonker Bernard is nu al zoo lang dood,’ zegde zij, ‘en de doctor zaliger heeft het testament doen nazien. Wees toch voorzichtig, vriend, in hetgene gij Helena over die zaak zegt, vooral nu jonkvrouw Christine haar als het ware te gemoet gaat. Mij dunkt dat gij de vriendschap dier twee in het belang der familie moest aanmoedigen, opdat het erfdeel der tante hun niet ontga.’

[pagina 28]
[p. 28]

‘Van die krijgen zij nooit een duit,’ zei de oudolieslager. ‘Ken ik haar niet? Ha! ha! zij zou haar geld aan Helena laten; aan Helena, waar zij zooveel jaren jaloers is van geweest, omdat onze nicht jong en frisch was, toen zij met al hare coquetterie toch aan geen man geraakte; jaloers, omdat Helena haar in al de gezelschappen in de schaduw stelde.’

Moeder van der Maere liet eenen diepen zucht.

‘Dan is de geheele fortuin der van Santbergen voor hunne eenige afstammelingen, voor de laatste van dien naam verloren,’ kloeg zij. ‘Vriend lief, wees toch geen slechte raadgever voor onze arme Helena. Mocht zij soms nog verblind zijn over haren toestand, open haar de oogen zeg haar dat zij hare kinderen een beroep tracht te bezorgen of een winkel opstelle. Ach! ik verlies er mij in, ik vrees dat zij zullen arm worden.’

‘Wat ge daar zegt, is zeer verstandig,’ antwoordde de man; ‘maar daar is nog tijd voor. Er moet op Christine gewerkt worden. Ik ben verzekerd dat ze weet wat Jonker Bernard mij voor onze nicht heloofd heeft; en die belofte wil ik haar herinneren door haar in Helena's huis met mijne tegenwoordigheid te verrassen.

Het moet zijn dat dit plan de oude vrouw beviel, want zij knikte vriendelijk en zei:

‘Dan zullen wij u eene nieuwe kazak laten maken. Wanneer denkt gij te vertrekken?’

Van der Maere hield van geene nieuwe kleederen, en zijne vrouw zocht sinds lang naar eene gelegenheid om hem bij den kleermaker te krijgen.

[pagina 29]
[p. 29]

De menschen dragen nog hunnen winterpaletot, bracht de eenvoudige man in: ‘ik zal mij wel behelpen.’

Het was inderdaad op dien tweeden paaschdag nog koud, en het volk dat uit de negenuremisse kwam was nog in winterkleedij. Maar de vrouw had haar plan; zulke schoone gelegenheid om haren man in 't nieuw te krijgen zou er zich voorzeker in langen tijd niet meer voordoen.

‘Van der Maere, vriend,’ zegde zij, ‘menschen gelijk jonkvrouw Christine letten doorgaans meer op de kleeding als op den man. Gij weet hoe ze bestaat. Gij wilt effect maken, en dat zal u beter gelukken, wanneer gij behoorlijk gekleed zijt.’

Het slot der zamenspraak was, dat de rentenier, tot groot genoegen zijner echtgenoote, eenen kleermaker liet roepen, om hem de maat te nemen voor een nieuw costuum van fijn zwart laken, en dat hij eenen nieuwen hoed en handschoenen kocht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken