Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geschenk van den jager (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geschenk van den jager
Afbeelding van Het geschenk van den jagerToon afbeelding van titelpagina van Het geschenk van den jager

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (129.15 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geschenk van den jager

(1864)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

V.

‘Maar Regina toch! waarmede bekommert gij u,’ sprak de grootvader een paar dagen later. ‘Moet gij zoo nadenkend wezen, omdat gij de bruid zijt?’

‘Nadenkend, grootvader, ben ik nadenkend?’ glimlachte het meisje, dat inderdaad hare gedachten in dien oogenblik liet voortvlotten op den helderen oceaan der liefde.

‘Ja, dat zijt gij,’ sprak Ambrosius, ‘en dat is zekerlijk niet noodig, kind. Petrus is een brave jongen, en voor wie werken wil, bakt men overal brood.’

‘O daaraan dacht ik niet,’ antwoordde het meisje; ‘werken en zorgen moet men overal. Wel ben ik een beetje bevreesd voor de stad, doch ik zal het daar wel gewoon worden.’

‘Bevreesd voor de stad, ja, daar heeft zij wel redens toe;’ zuchtte de grijsaard in zich zelven. ‘Ware Petrus zulke goede jongen niet geweest, dan

[pagina 77]
[p. 77]

had hij haar niet gekregen.’ En nu was het de grootvader die in gedachten verzonk.

Regina had dikwijls van Gent hooren spreken, maar was er nooit geweest. Ida had haar veel van de groote prachtige huizen die zij in de stad gezien had, gesproken; van de schoone damen, van de jonge en ook zeer oude heeren, die de boerenmeisjes zoo strak en stout in de oogen kijken, dat deze beschaamd het gelaat afwenden; en ook van de brave burgervrouwen uit de winkels, waar zij hare bezems leverde.

De opmerkingen van Ida voorspelden de zuster niet veel goeds. Zij deden haar gevoelen, dat het leven in het woud onder de boomen veel aangenamer was. In hare verbeelding scheen de stad haar eene sombere massa huizen, waarover een zwart bewolkte hemel hing; maar in dien hemel tintelde een licht, eene enkele sterre. De ster van hare hoop, van haar geluk was Petrus, het licht van hare liefde, de glans van haar leven.

‘Overal waar hij zich bevindt, moet het mij goed zijn,’ dacht zij, en zij schoof alle sombere gedachten uit hare ziel. ‘Waarom zou ik de stad vreezen, wanneer hij daar is om mij te beschermen.’

En toch, had het goede eenvoudige buitenmeisje geweten wat haar in de stad verbeidde! Had zij slechts geweten wat afkeer de moeder van haren bruidegom, een gewezen fabriekmeisje, voor haar gevoelde, en dat alleen omdat zij een buitenmeisje

[pagina 78]
[p. 78]

was, zij hadde gepoogd hare liefde op te offeren aan hare rust. Maar Petrus had haar, vermits zijne moeder toch in het Godshuis ging, niets van de stadsgezinde vrouw gezegd, dan dat zij in het oude vrouwengesticht ging, en haar schoon en volledig huisgerief aan haren Petrus liet. Neen, hij had niet gezegd, dat hij de toestemming voor zijn huwelijk op de knieën had moeten afsmeeken, en dat zijne moeder daarenboven gezegd had: dat zij het bezemmeisje nooit voor hare dochter zou aanzien.

De dagen hadden vleugelen. Nauwelijks waren zy verschenen, of zij waren voor de meisjes in arbeid voorbijgesneld. De bezemmakerij moest immer voortgaan; er moest veel genaaid, gewasschen en gestreken worden, vooral voor Regina; en dan, de toebereidselen voor de bruiloft! Men moest witten en schuren, krentenbrood en taarten bakken, en meer andere dingen verrigten, die veel beslommering bijbrengen.

Zoo verscheen de dag der bruiloft. Vroeg in den morgend kwam Petrus aan. Noch Karel noch Nelleken, die veertien dagen vroeger waren getrouwd, waren medegekomen. Moeder de Bie had hun de reis afgeraden.

Die onverschilligheid van broeder en schoonzuster bedroefde Regina; doch zij liet hierover niets blijken, en ook Petrus sprak er geen woord over:

[pagina 79]
[p. 79]

beiden leden en zwegen. Lijden op den schoonen bruiloftsdag!

Wardje en Ida leden niet; hunne oogen gloeiden van liefde, hunne wangen bloosden van geluk; als twee schoone woudplanten die hunne ranken zoo vast in elkander hadden gestrengeld, dat geen sterveling die kon onttrensen, stonden zij vast op den bodem des geluks.

Vóór den middag, ja, zelfs tot na het noenmaal was de blijgeestige grootvader vrolijk; maar daarna werd zijne vreugde gestuit door de gedachte, dat de stond der scheiding nabij was. Om vier uren moest Regina zich verwijderen om met de diligencie naar de stad te kunnen vertrekken. De grijsaard moest zijn kind, gelijk hij zijne kleindochter noemde, nog eens alleen spreken; want hij die haar tot vader en tevens tot moeder had verstrekt, had haar nog veel te zeggen.

De goede man die aan geenen der beide bruidegoms had gevraagd: ‘Wat brengt gij ten huwelijk?’ die slechts op hunne werkzaamheid, op hunne krachtdadigheid en deugd had gerekend, om zijne kleindochters gelukkig te maken, wilde nogthans zijne Regina niet met ijdele handen naar de stad laten vertrekken: en daarom wenkte hij baar, terwijl het gezelschap luidruchtig onder de boomen zat te lachen en te praten, in de kleine kamer, waar zijn koffer melde spaarpenningen stond.

[pagina 80]
[p. 80]

‘Regina, mijn kind,’ zegde hij, nadat hij de bruid vast aan zijne borst had gesloten, ‘Regina, ik wist niet dat de scheiding zoo zwaar zou vallen; en toch, kind, had ik uit al de jongelingen der aarde niemand kunnen uitkiezen, die mij beter zou bevallen dan Petrus.’

‘Maar waarom weent gij dan?’ zuchtte het meisje, ook in tranen losbrekend. ‘Ach! grootvader, indien ik geweten had u te bedroeven...’

‘Gij bedriegt u in mijne gevoelens,’ stamelde de grijsaard, en hy streek zijne tranen weg. ‘lk moest immers uwe toekomst verzekeren, want grootvader wordt oud. En zie, nu gij beide getrouwd zijt, kan de goede God naar welgevallen over mijne dagen beschikken.’

‘Grootvader! lieve grootvader!’ kreet Regina, en zy kon niet verder; want een tranenstroom verstikte hare stem.

De oude man had zijne aandoening overwonnen.

‘Hoor, kind,’ zegde hij, ‘ik moet u waarschuwen tegen zaken, die gij welligt in de stad ontmoeten zult. Er zijn zeer weinig werkmansgezinnen in de stad, die geene schulden te betalen hebben; en ik twijfel er geenszins aan, of dit zal ook het geval zijn bij moeder de Bie. Indien dit zoo wezen moest, kind, wijt dat niet aan Petrus. Ik zal u geld bezorgen om te betalen, opdat gij van dien kant in rust zijt en uw huishouden kunt inrigten gelijk gij

[pagina 81]
[p. 81]

het van jongs af hebt gezien.’ En de oude man ontsloot het eenvoudig ouderwetsch koffer, en haalde er vijftien stukken van twintig franken uit.

‘Maar dat is eene al te groote som,’ sprak Regina; ‘neen, neen, zoo veel geld kan ik niet aannemen.’

‘Misschien komt gij nog te kort om alles te vereffenen,’ zei de bezembinder, tegen wien de vader van Petrus zich dikwijls had beklaagd dat zijne vrouw schulden maakte. ‘Neem aan, kind, en zeg mij later hoe gy de zaken hebt bevonden. En nu moetik u nog een geschenk doen. Ida behoudt den privilegiebrief voor het bezemrijssnijden, en gij krijgt den ring; die moet toch in de familie de Bie blijven, waartoe gy en Petrus behoort.’

Regina weigerde, maar dat weigeren hielp niet; en toen zij de schoone voorouderlijke gedenkenis en de vijftien goudstukjes had weggeborgen, drukte hij de van aandoening blozende bruid nog eens aan den hijgenden boezem en sprak:

‘Regina, wanneer er u in de stad iets mogt overkomen, gedenk steeds, dat hier in de kleine hut onder de boomen een grootvader woont, wiens armen altoos openslaan om u te ontvangen.’

En toen zegende de grijze Ambrosius, de gevoelvolle grootvader, de bevende kleindochter, en bragt haar terug bij haren echtgenoot onder de boomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken