Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De hut van tante Klara (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De hut van tante Klara
Afbeelding van De hut van tante KlaraToon afbeelding van titelpagina van De hut van tante Klara

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De hut van tante Klara

(1865)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

XIV.

Mijnheer Hardies was in het gezellig kamerken der schooljufvrouwen bezig met den prijs der kanten op de stukken te teekenen, die gereed lagen voor de verzending. Ludgarda was nog aan het oprollen en Rosanna schreef de rekening.

Plots staakte mijnheer Hardies zijne bezigheid.

‘Weet gij wat ik daar denk, allerliefste?’ sprak hij. ‘Ik denk dat er iemand van u naar Tante Klara's zou moeten gaan, om Mieken te bezoeken; de menschen zouden wel kunnen denken dat wij al te onverschillig zijn.’

‘Er is geweldig klap in het dorp over Roza's naar het klooster gaan. Wij hebben het tijdstip voor haar vertrekken zeer slecht gekozen.’

‘Hoe kunt gij zoo spreken, allerliefste,’ antwoordde mijnheer Hardies; ‘indien zij nu niet vertrekt, vertrekt zij nooit. Nu denken de menschen nog dat Mieken zal genezen, zoo dat er toch iemand overblijft om voor de oude te zorgen.’

‘De menschen zijn zoo gek niet als ge denkt. Ik verzeker u dat er geklapt wordt en veel geklapt.’

‘Men spreekt immers van onze medewerking niet?’

‘Er wordt van alles verteld; en dat niet alleen in de winkels en in het scheerhuis, maar ook in de herbergen. Geloof mij, vriendje lief, wij worden deerlijk door de goot getrokken.’

‘Dan moeten er maatregelen genomen worden,’ zeî mijnheer Hardies. ‘Wij zullen Mieken eenen korf met van alles wat dragen. Ik heb fijne peeren. Ik zal ook een paar potjes gelei geven en een groot stuk kriektaart, dat ik dezen middag heb overgelaten. Indien eene der jufvrouwen zoo goed wilde zijn dit zelve te dragen, zij zou ook in den winkel wat chocolade kunnen koopen, en daar eens in den korf laten kijken, gij verstaat mij wel,’ zeî de oude heer. ‘Dan zoudt gij ook een zoetekoeksken kunnen koopen in de bakkerij, en alweêr uwen korf wijd open stellen, en zeggen dat gij naar Tante Klara's hut gaat. Zoo zouden wij alle kwade vermoedens van ons af-

[pagina 84]
[p. 84]

keeren, en de menschen doen zeggen dat wij de weldoeners van Klara's huisgezin zijn.’

‘De menschen zouden ook wel kunnen zeggen, dat wij de arme lieden smeeren met hun eigen vet.’

‘Neen, neen, zoo verre is het nog niet gekomen, allerliefste; en zoo verre zal het niet komen zoo lang ik leven zal.’

‘Heere! toch, daar is Tante Klara,’ zeî Ludgarda, die toevallig door het venster blikte. En zij werd bleek.

‘Tante Klara,’ stotterde mijnheer Hardies, ‘laat mij weg, zeg dat gij mij niet gezien hebt.’

‘Dat geloof ik,’ bemerkte Rosanna, die nog bleeker geworden was dan hare zuster. ‘Wij alleen staan altoos de slechtgezinde menschen te woord. Het is nu toch uwen keer te spreken.’ En zij plaatste zich voor de deur.

De bondgenooten moesten zich wel pligtig gevoelen om zich over het bezoek van eene zoo arme zachtzinnige vrouw als Tante Klara was, aldus te ontstellen. Mijnheer Hardies zette zich terug in zijnen zetel, en Ludgarda bracht Tante Klara binnen.

Ook de oude vrouw was bleek van aandoening, en hare bleekheid kwam nog akeliger voor, omdat zij eene platte witte muts droeg, die zoo verre was uitgesneden, dat zij onmogelijk hare sneeuwwitte hairen verbergen kon.

Afgeschrikt door de zes oogen die zij op haar gevestigd voelde, begon Klara zoodanig te stotteren, dat haar niemand verstond; zoodat zij tot driemaal toe herhaalde, dat zij gekomen was om eenen dienst te vragen.

‘Daartoe zijn de jufvrouwen altoos bereid,’ antwoordde mijnheer Hardies, juist als of het niet hem, maar de jufvrouwen alleen aanging.

‘Wij doen gaarne iemand plezier, als het in onze magt is,’ antwoordde Rosanna.

‘Ik kom u verzoeken om het vertrek van Rozeken te willen uitstellen,’ zei Tante Klara, ‘tot dat..... tot dat.....’ En de droefheid smeed hare stem af. Maar die droefheid was zoo verheven, zoo grootsch, dat zij de lijdende grootmoeder belette tranen te storten, in het bijzijn van hare vijanden. Na eene

[pagina 85]
[p. 85]

groote inspanning kwam er eindelijk uit: ‘Tot dat Mieken bij den Heer is.’

‘Daar kunnen de jufvrouwen niet tusschen komen,’ sprak mijnheer Hardies. ‘Dat is eene zaak die Rozeken en de zusterkens van Zwijbeke aangaat.’

‘Maar gij kunt er tusschen komen, mijnheer,’ waagde Tante Klara te zeggen. ‘Gij zijt het die den dag voor de afreis bepaald hebt.’

‘Vrouw, uwe ondankbaarheid gaat te verre,’ riep mijnheer Hardies. ‘Gij hebt zeker vergeten wat goed ik u gedaan heb.’

‘Ja, ik zal het vergeten hebben, ik herinner het mij in dezen oogenblik niet,’ zoo verontschuldigde zich de oude vrouw, in hare verslagenheid op eene ongunstige wijze; ‘doch wees er zeker van, ik ben hier niet gekomen om u onaangename dingen te zeggen, maar wel om u te bidden en te smeeken, dat gij Rozeken nog wat te huis zoudt laten. Mieken zal de scheiding van hare zuster niet kunnen doorstaan. Het is noch voor mij noch voor Leo dat ik u deze genade vraagt maar hebt toch medelijden met het stervend meisje.’

‘Sterven!’ zeî mijnheer Hardies, ‘zij heeft niets anders dan eenen langdurigen maaghoest.’

‘Mijnheer toch!’ zeî Tante Klara, ‘hoeveel meisjes zijn er hier sinds een jaar met een dergelijken hoest op het kerkhof gelegd. Alle menschen spreken er van.’

‘De menschen spreken,’ herhaalde Hardies, die ongaarne op de tong der menschen rondreed. ‘Wat weten de menschen te zeggen?’

‘Klara, wat gij verzoekt is onmogelijk,’ zegde Rosanna met gemaakte vriendelijkheid. ‘De zaak is te verre gekomen. Rozeken moet donderdag vertrekken. Hare kleederen zijn gereed, het feest voor den inkom is gekommandeerd, er kan nu niets meer aan veranderd worden. Mieken zal genezen, en dan werkt zij voor ons gelijk voor en na. Toe, Ludgarda, doe eens iets gereed om Mieken te verkwikken. Wat gelei en chocolade en.....’

‘Ik dank u, jufvrouw,’ zuchtte Tante Klara. ‘Mieken neemt niets anders dan wat versche melk. Maar meent gij het waarlijk

[pagina 86]
[p. 86]

goed met haar, sta mij dan de gunst toe die ik u nog eens afsmeek.’

‘Rosanna, lees mij de lijst der leerlingen eens af; wij kunnen ons niet langer met die vrouw bezig houden,’ zeî mijnheer Hardies.

Klara deed eene uiterste pooging.

‘Herinner u toch,’ zegde zij, ‘met welk een schoon oogmerk mevrouw Van Dooren de school heeft ingerigt. Hoe er dan op tijd en stond gezorgd werd voor geleerdheid en lichaamsoefeningen tot behoud der gezondheid van de kinderen; en denkt daarbij hoe gij alles hebt omgewerkt.’

En door de levendigheid van hare eigene herinneringen opgewekt, verdween hare zachtzinnigheid, om plaats te maken voor eene verontweerdiging, die hare zaak geenszins verbeterde.

‘Hoe gij de gezondheid der kinderen hebt opgeofferd,’ ging zij voort. ‘Hoe gij.....’

‘Steekt die vrouw buiten, zij is zinneloos,’ riep Hardies.

‘Laat mij uitspreken,’ riep Tante Klara nu, met vlammend oog en sidderende lippen. ‘Al wat ik u nog te zeggen heb, is dat God u strenge rekening zal vragen van hetgeen gij met de arme kinderen hebt verrigt. Bij ons is het offer volbracht, mijne twee kleinkinderen zijn reeds uwe slagtoffers.’

Weêr was alle gramschap geweken, bij het nijpend smartgevoel; weêr was Tante Klara de zachtzinnige vrouw van voorheen, en hoewel diepbedroefd over hare mislukte pooging, verliet zij het prachtig schoolhuis, zonder een traan te storten, maar de woorden die zij tot zich zelven sprak, terwijl zij op de afgevallen bladeren die de najaarswind in de dreef had neêrgestrooid, huiswaarts stapte, getuigden van een lijden dat men moeijelijk zou kunnen beschrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken