Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roza van den boschkant (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roza van den boschkant
Afbeelding van Roza van den boschkantToon afbeelding van titelpagina van Roza van den boschkant

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roza van den boschkant

(1888)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

IV.

's Anderendaags ging dokter Lucas den burgemeester bezoeken om over den toestand der arme wees te spreken. Burgemeester Blokhout was zijn boezemvriend en hij hield zich verzekerd, dat de man, even als hij, belang zou stellen in het zonderlinge kind.

Als voorzitter van het weldadigheidsbureel had Blokhout veel invloed op zijne medeleden, en hierdoor hoopte de dokter dat zijn plan, om het meisje in een gesticht te doen opvoeden, zou gelukken. En toch was er een maar aan, hij vreesde dat de vrouw van den burgemeester zijn plan zou verijdelen.

Blokhout zat eenigszins onder den pantoffel zijner wederhelft; zij bemoeide zich meer dan noodig was met de gemeentezaken, vooral als het zekere uitgaven betrof. Haar stelregel was:

‘Geef zoo weinig geld voor de gemeente uit als mogelijk is, toon dat gij spaarzaam zijt: zelfs als die spaarzaamheid overdreven en schadelijk is, zult gij herkozen worden.’

Naar haar inzien was de grootste grief die men tegen eenen burgemeester kon inbrengen, te kunnen zeggen:

‘Hij heeft de gemeentepenningen verkwist.’

O! de dokter gevoelde maar al te wel dat deze vrouw hem zou tegenwerken. Was het niet jammer dat haar echtgenoot zich zoo liet beheerschen? Mijnheer Blokhout was een goedaardig maar zwak man. Op vijfenveertig-jarigen leeftijd, toen hij reeds burgemeester was, had hij een meisje van twintig jaar getrouwd, die hem nam om zijn fortuin. 't Was een schoon, hoogmoedig schepsel, dat eenige opvoe-

[pagina 24]
[p. 24]

ding genoten had, eene vrouw die meende geboren te zijn om te gebieden en te heerschen.

Mijnheer Blokhout was, toen de geneesheer binnenkwam, bezig met het dagblad, dat hij 's morgens reeds had gelezen, te doorloopen, terwijl zijne echtgenoote zat te breien.

De burgemeester stond op om zijnen vriend de hand te drukken, mevrouw Blokhout bood den dokter een stoel aan, en na eene vriendelijke begroeting begon mijnheer Lucas de reden van zijn bezoek mede te deelen. Zich als het ware tot beide wendend, begon hij:

‘Mijnheer de burgemeester, er is eenige dagen geleden eene vrouw aan den Boschkant overleden die eene arme wees nalaat, een meisje van acht jaar.’

‘Een nieuwe last voor het armbestuur,’ viel de burgemeester in, ‘'t is de kleindochter van zwarte Triene. Wij hebben er reeds in de armenvergadering over gesproken; het meisje zal besteed worden.’

‘Dat kan niet onmiddellijk gebeuren,’ merkte de dokter op, ‘ik wil mij eerst overtuigen of zij in het bezit is van hare verstandelijke vermogens en of dat van dien aard is dat men het kind in eene wereld kan sturen waar het niets van begrijpt. Het kind is als het ware in het bosch opgevoed, zonder andere leiding dan die harer grootmoeder; ik moet bekennen dat het meisje in hooge mate mijn medelijden heeft opgewekt; het spreekt over het bosch en over kruiden en bloemen in dichterlijken zin.’

‘Alweêr een wonderkind!’ merkte de burgemeestersvrouw spottend aan.

‘Ja, een wonderkind,’ herhaalde de geneesheer, zonder zich aan hare spotternij te storen, ‘een schoon, tenger,

[pagina 25]
[p. 25]

gevoelig schepseltje, dat onze belangstelling ten volle verdient. Indien ik geene blijken van krankzinnigheid opmerk, zal ik aan het armbestuur voorstellen het voor een paar jaren naar het weezengesticht van L. te zenden; daar zou het eenig onderricht bekomen, leeren werken en kennis verkrijgen van dingen, die nu buiten haar bereik zijn.’

‘Dat zou honderd vijfenzeventig francs 's jaars kosten,’ sprak de burgemeester, ‘en gij kent den geldelijken toestand van het bestuur van weldadigheid. Jaarlijks moet er eene toelage van meer dan drie duizend francs uit de gemeentefondsen in de armenkas worden gestort. Zie eens voor hoeveel vagebonden aan den Boschkant wij sinds eenige jaren aan de bedelaarsgestichten hebben moeten betalen; en de som die wij jaarlijks voor onze zwervers aan vreemde ziekenhuizen moeten storten is aanzienlijk.’

‘Reeds jaren geleden heb ik dien toestand voorspeld, maar gij waart toen pas in den gemeenteraad gekozen,’ zei de dokte. ‘Heb ik u toen niet gezegd dat er aan den Boschkant een school moest gebouwd worden en dat men de meer dan honderd huisgezinnen, die op het armenboek ingeschreven zijn, van allen onderstand moest berooven indien zij hunne kinderen niet regelmatig naar de school zonden, tot zij oud genoeg zouden zijn om te leeren werken. Maar het bestuur heeft mijnen raad in den wind geslagen. 't Was beter vagebonden te kweeken,’ voegde hij er wrevelig bij.

‘Ja,’ sprak de burgemeester vriendelijk, ‘wij hadden uwen wenk moeten volgen; toen kwam de meerderheid van den gemeenteraad er tegen op. Nu echter zal het er van komen; het bouwen dier school is om zoo te zeggen be-

[pagina 26]
[p. 26]

slist. En wat uwe gunstelinge, die arme kleindochter van zwarte Triene, betreft, ik zal mijn uiterste best doen om de heeren van het armbestuur over te halen tot het aannemen van uw voorstel.’

‘Het kind komt aanstaanden Dinsdag naar mijn huis,’ zeide de geneesheer, ‘het zal er eenige dagen blijven om te onderzoeken of mijne vermoedens gegrond zijn; doch ik kan verzekeren, dat het kind in geen roekelooze handen zal gesteld worden, gelijk het met vele weerlooze weezen vroeger het het geval is geweest.’

Mevrouw Blokhout beet op haren onderlip; het gesprek beviel haar niet, doch dit mocht zij niet laten blijken. Zij keek op, lachte vriendelijk tegen den dokter en zei:

‘Is die wees waarlijk een mooi kind?’

‘Het schoonste meisje dat ik ooit gezien heb,’ zei de geneesheer.

Die bewering beviel de hoogmoedige vrouw nog minder dan het vorige gesprek. Wat! het schoonste kind dat hij ooit gezien had! Zou die meid van den Boschkant schooner zijn dan hare blonde dochter Alida? zelfs schooner dan hare Regina, die het evenbeeld harer moeder was? En was zij, mevrouw Blokhout, niet heinde en ver bekend als de schoonste vrouw van Vlaanderen?

Niettegenstaande deze opmerkingen poogde de slimme spreekster bevallig te zijn. Van dat oogenblik af koesterde zij, die altoos afkeerig was geweest van kinderen uit de lage volksklasse, eenen wrok tegen de arme onbekende wees.

‘Dokter, gij zijt altoos de voorspraak der Boschkanters geweest,’ zei ze lachend. ‘Hoe komt dat?’

[pagina 27]
[p. 27]

‘Omdat zij slecht zijn buiten hunne schuld,’ was het antwoord; ‘bij gebrek aan onderwijs is er de boosheid meer en meer ingekankerd. Dat volk verdient ons medelijden en onze hulp.’

‘Wij zullen pogingen ter redding aanwenden,’ zeide de burgemeester, ‘'t is beter laat dan nooit. En wat het lot van Triene's kleindochter aangaat, wees daar gerust over.’

Zoo was 't dan afgesproken en bij het afscheid deden mijnheer en mevrouw Blokhout den huisvriend uitgeleide tot buiten de poort.

Zoodra zij alleen waren, zeide de vrouw:

‘Dat is een valstrik!’

‘Een valstrik?’ vroeg de burgemeester.

‘Begrijpt ge mij niet? In de maand October moet gij herkozen worden en gij weet dat men u nuttelooze uitgaven ten laste legt. Indien dat kind in een gesticht gedaan wordt, ten koste van het armbestuur, zullen onze tegenstanders er eene nieuwe grief van maken. Zij zullen beweren dat het meisje oud genoeg is om kindermeid te worden en zoo in haar eigen onderhoud te voorzien. Indien gij u daarmeê bemoeit laat men u glippen. De gansche gemeente zal u beknibbelen en van de kiezers van den Boschkant zult gij geene enkele stem krijgen, om die meid. Triene was daar zoodanig gehaat, dat men haar heeft doodgesmeten.’

‘Een valstrik!’ riep haar echtgenoot, ‘acht gij den dokter instaat mij een valstrik te leggen?’

‘Om zijn zin door te drijven, ja!’

‘Hoe zoo!’ hernam de burgemeester, ‘toen ik mij de

[pagina 28]
[p. 28]

eerste maal candidaat voor den gemeenteraad stelde, heeft Lucas mijne candidatuur ondersteund. Ik werd gekozen; door zijn toedoed werd ik later tot burgemeester benoemd en sinds heeft hij mij altijd bijgestaan met raad en daad. Gij spreekt van de kiezers van den Boschkant! zonder den den invloed van den dokter had ik daar nooit eene enkele stem gekregen. En gij durft hem verdenken!’

‘Ik verdenk hem niet, maar ik toon u het struikelblok dat men voor uwe voeten werpt. De dokter is zoodanig met dat meisje ingenomen, dat hij, ten koste van u, zijn plan zal willen doordrijven.’

‘Uit plichtbesef,’ zei de burgemeester, ‘en ik ben ook vast besloten, evenals hij, om mijnen plicht te vervullen.’

Mevrouw wilde voor dit oogenblik het gesprek niet verder voortzetten; zij hield zich verzekerd dat zij later haren man zou kunnen overhalen. De schoone vrouw kende hare macht op den zwakken echtgenoot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken