Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roza van den boschkant (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roza van den boschkant
Afbeelding van Roza van den boschkantToon afbeelding van titelpagina van Roza van den boschkant

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roza van den boschkant

(1888)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

XXVII.

Op een schoonen dag in het begin der Meimaand had Roza den ganschen namiddag voor den notaris zitten schrijven, en om zich te ontspannen begaf zij zich, toen het duister begon te worden, in den tuin bij hare lievelingen, die haar nooit ontrouw zouden worden, de bloemen.

Nadat zij eenige malen den hof doorwandeld had, zette zij zich op de tuinbank in de nabijheid van het bloemperk, waar zij de eerste maal Frederik had ontmoet, en zij begon te mijmeren. Het waren geene droeve gedachten die haar brein doorwoelden, want op haar gelaat lag eene uitdrukking van kalmte, van zielerust. O, wat was het daar aangenaam! De geur der lentebloesems stroomde haar tegen; in de boomen achter de tuinhaag zong de nachtegaal en de maan hing in het blauwe luchtgewelf. Was 't over de schoonheid der natuur dat zij mijmerde?

Nadat zij daar een geruimen tijd vertoefd had, deed een geritsel in de heesters tusschen de bloemperken en den boomgaard haar opkijken, en zij ontstelde zichtbaar. Daar verscheen Frederik; hij naderde haar en er was iets statigs in zijne houding. Hij zette zich op de bank aan hare zijde, vatte hare hand en met trillende stem sprak hij:

‘Heugt het u nog, Roza, hoe vreemd wij elkander bekeken toen wij elkander hier voor de eerste maal hebben ontmoet?’

Of het haar heugde!

‘Van toen af hebben wij elkander bemind,’ ging Frederik voort, ‘sinds heeft uwe beeltenis in mijn hart geleefd en van daar heeft zij mij aangemoedigd tot de studie, tot het

[pagina 198]
[p. 198]

werk, als het eenige middel om u eenmaal de mijne te mogen noemen.’

Deze woorden drongen in de ziel van het gevoelige meisje als hemelsche tonen, doch hare lippen bewogen zich niet.

‘Roza, wilt gij mijne vrouw worden?’

Roza waande zich van de aarde ten hemel gevoerd, doch hare zaligheid duurde slechts een oogenblik.

‘Uwe familie!’ stamelde zij, en zij ontrukte hem hare hand.

‘Die stemt toe,’ sprak Frederik juichend en hij sloeg zijn arm om Roza's hals, doch zij onttrok zich aan zijne omhelzing. Alles wat hij verklaard had, geloofde zij, uitgenomen dit laatste gezegde.

‘Toen ik er de eerste maal tegen oom en tante Goedbloet van sprak,’ hernam Frederik, ‘stak de goede tante mij hare hand toe. Ik bewonder u, neef, sprak zij; gij zijt de eerste man dien ik op mijn levensweg ontmoet, die den zedelijken rijkdom hooger schat dan den stoffelijken. Wees gelukkig!

Oom knikte en gaf mij de hand, maar ik meende zijne gedachte te raden. Hij peinsde: ‘Maar Roza bezit niets,’ doch eensklaps verdwenen de rimpels van zijn voorhoofd en zijne oogen tintelden.

‘Frederik, gij hebt gelijk,’ zeide hij, door werken kunt gij geld verdienen, en zelfs een fortuin verzamelen, doch een schat gelijk Roza zoudt gij te vergeefs pogen op te delven.’

‘En hij zal onze eenige erfgenaam zijn,’ zeide tante.

Ik stond daar als verpletterd door overmaat van geluk, want van uwe liefde was ik zeker. Tante viel mij om den

[pagina 199]
[p. 199]

hals en kuste mij. Oom gaf mij ook een zoen, iets wat bij hem slechts in plechtige oogenblikken het geval is.’

‘Maar de dokter?’ stamelde Roza.

‘Dat ging niet gemakkelijk, doch nu schijnt hij de gelukkigste van allen. De goede man vreesde het oordeel der wereld. De menschen zouden hem beschuldigen; zij zouden beweren dat hij zijn neef verlokt had, Roza tot hoogeren stand te brengen. Ik heb moeite gehad om hem dit uit het hoofd te praten, doch het is gelukt.’

‘En juffer Celia?’

‘Die heeft dadelijk verzekerd dat uw en mijn geluk het hare was.’

Den volgenden dag gingen Frederik en Roza plechtig hun huwelijk aan den heer en mevrouw Goedbloet aankondigen, en daar werden zij zoo gul en hartelijk ontvangen, als ware Roza het kind van een edelman geweest. Het was wel geen gebruik dat de verloofden een dergelijken stap deden, voordat zij hunne verklaring in het gemeentehuis hadden gedaan, maar de jonge notaris wilde dat zijne aanstaande, voordat zij zich in het gemeentehuis en in de pastorie vertoonden, de verzekering kreeg dat hun huwelijk door oom en tante Goedbloet werd goedgekeurd.

Was het te verwonderen dat de ambtenaar van den burgerlijken stand roerloos stond van verbazing, toen Frederik en Roza zich voor hem vertoonden? Hoe was het mogelijk, de jonge, door de fortuin begunstigde notaris wilde een huwelijk aangaan met de wees van den Boschkant. En wie kon het afkeuren dat de eerwaarde pastoor na hen aangehoord te hebben, eene preek hield waarin hij op het verschil der standen zinspeelde? doch aan alle onaangename

[pagina 200]
[p. 200]

toestanden komt een einde. Van de pastorie gingen de verloofden gearmd naar de woning van oom en tante Goedbloet, waar zij uitgenoodigd waren tot het middagmaal.

Ondertusschen waren de vrouwtjes van het dorp de huizen in- en uitgeloopen om het nieuws te verspreiden. De bakkerin was den ganschen voormiddag niet van achter haar toonbank geweest en zij had veel verkocht ook. De nieuwsaanbrengsters droegen allen iets mee; maar 't was der wakkere vrouw onmogelijk den maaltijd tegen het middaguur klaar te krijgen. Men moet vooraf de menschen taal en antwoord geven.

Eerst als de middagklok luidde verscheen mevrouw Blokhout in de bakkerij en zij zag er zeer opgewonden uit.

‘Wat zegt ge nu?’ zoo begon zij, ‘Is 't geen schande dat de notaris met gekke Roza trouwt? niet dat het mij kan schelen! Regina heeft hem niet gewild, en ge weet waarom. Is 't geen schande dat hij die feeks in de voorname familiën zal pogen binnen te leiden, en dat wij haar de deur voor den neus niet mogen toeslaan, als er de notaris bij is?’

Mevrouw Blokhout was een der beste klanten van de bakkerij. Nog nooit had de bakkerin de trotsche vrouw, die zij beter kende dan iemand anders, durven tegenspreken; doch nu waagde zij het toch hare meening te zeggen.

‘Gij noemt haar een feeks,’ weersprak zij, ‘maar hierin kan ik u geen gelijk geven; ik heb nooit kwaad in het meisje ontdekt en alle voorname juffers zoeken haar gezelschap.’

‘Gij moest er juffer Cadia Sloover over hooren spreken,’ zei de burgemeestersvrouw, ‘zoodra zij het schandaal ver-

[pagina 201]
[p. 201]

nomen had, kwam ze naar mij geloopen; zij heeft hare verontwaardiging lucht gegeven in tamelijk grove woorden, maar zij zeide toch de waarheid. Zulke huwelijken zijn een schandaal. ‘Wat zal er van de samenleving worden?’ zeide zij, ‘als zulke verachtelijke schepsels mannen krijgen gelijk de notaris; wij zijn eene maatschappelijke omwenteling nabij.’

‘Ik ben niet geleerd genoeg om de redeneering van juffer Sloover te begrijpen,’ zeide de bakkerin, ‘maar ik heb ook spijt voor juffer Regina, die moest de notaris niet afgewezen hebben omdat hij zich niet wilde losmaken van die oude meubelen. Ik weet van den beeldhouwer die ze bijwerkte, dat hunne weerga niet te vinden is dan in de museums; ik meen toch dat hij museums gezegd heeft, maar ik ken dat ding niet.’

Mevrouw Blokhout voelde dat de bakkerin haar een steek onder water gaf, de woorden der onbeschaafde vrouw zeiden duidelijk: ‘uwe Regina heeft den notaris niet gekregen,’ doch zij hield zich alsof zij haar niet begreep.

‘Een burgemeestersvrouw moet veel kunnen verduren: de bakker is kiezer en hij heeft nog al invloed,’ dacht zij.

‘Ik wil u niet langer ophouden,’ sprak zij ten slotte, ‘zeg tegen uw man dat hij mij tegen zondag een lekkere taart bakt, wij krijgen bezoek.’

In den namiddag moesten de verloofden volgens gebruik hun huwelijk bij de beste vrienden gaan aankondigen. Mevrouw Goedbloet had Roza twee glazen wijn doen drinken om haar moed te geven, iets wat het jonge meisje niet gewoon was, en er was wel moed noodig; want zij mochten de Blokhout's niet vergeten en Roza had nog nooit den

[pagina 202]
[p. 202]

voet in het huis des burgemeesters gezet. Haar hart klopte bijna hoorbaar als zij aan dit bezoek dacht, zij vreesde dat men zoowel Frederik als haar zou afwijzen.

Achtereen bezochten zij mijnheer en mevrouw Debus, de familie van den vrederechter en van den rijksontvanger en overal werden zij met hartelijke gelukwenschen ontvangen; maar als 't er op aan kwam naar de Blokhout's te gaan, zakte Roza's moed.

‘Ach Frederik!’ zeide zij, ‘indien men u beleedigde om mij.’

Frederik lachte om hare bezorgdheid.

‘Ik zal in aanmerking nemen vanwaar het komt,’ verzekerde hij, ‘doch zij zullen zich daar wel voor wachten; de dokter staat hen in den weg; van hem hangt Blokhout's burgemeesterschap af.’

Roza voelde hare knieën knikken toen Frederik aan de huisbel van den burgemeester trok. De tweede meid kwam opendoen, zij glimlachte vriendelijk, knipoogde tegen Roza en bracht de bezoekers in de zaal.

‘Is mijnheer en mevrouw tehuis?’ vroeg Frederik.

Het meisje knikte toestemmend. Een oogenblik later verschenen Hugo en Alida, en eer Frederik de oorzaak van hun bezoek had kunnen verklaren, was Alida Roza om den hals gevlogen en onder het zoenen had zij gefluisterd:

‘Nu zijt gij voor altijd van de onze.’ Zij wilde zeggen: ‘nu behoort gij tot onzen stand.’

Terwijl Alida hare vreugd in eene omhelzing lucht gaf, had Hugo zich tot Frederik gewend.

‘Dierbare vriend, 't is er eindelijk van gekomen,’ zeide hij, ‘'k wensch u duizendmaal geluk. Hoeveel angst gij

[pagina 203]
[p. 203]

hebt doorstaan eer het zoo ver was, weet ik alleen, gelijk ik de eenige ben aan wien gij het geheim uws harten hebt toevertrouwd.’

‘Een geheim dat gij getrouw hebt bewaard,’ zei Frederik, en tranen van ontroering blonken in zijne oogen. ‘Gij alleen hebt geweten dat ik Roza bemind heb, eer wij wisten wat het woord liefde beteekent.’

‘Of ik het bewaard heb!’ juichte Hugo. ‘Mama heeft mij dikwijls willen polsen, maar....’

De komst van de meid met een flesch wijn en roemers brak het gesprek af, en daarna verscheen de burgemeester.

‘Mijnheer de burgemeester, ik heb de eer u Roza Janssens als mijne bruid voor te stellen,’ zei de jonge notaris.

‘Ik wensch u geluk,’ stotterde de oude man, ‘mocht gij beiden zoo gelukkig zijn als ik het u toewensch.’

Hugo vulde de glazen en men dronk op het heil van den bruidegom en de bruid, maar noch mevrouw Blokhout, noch Regina vertoonden zich.

De jonge lieden lachten en babbelden nog wat, de burgemeester sprak bijna niet, maar hij lachte toch ook. En zoo liep het bezoek af waarover Roza zich zoo angstig had gemaakt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken