Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwarte hoeve (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwarte hoeve
Afbeelding van De zwarte hoeveToon afbeelding van titelpagina van De zwarte hoeve

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (138.50 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwarte hoeve

(1863)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 128]
[p. 128]

XVII.

Een kreet van verontwaardiging ging op in al de boerenhuizen der gemeente, bij het vernemen dat Bernard Waterlant zijn broeder den Zuiderpolder had onderhuurd, en men gaf Bernard en Renilde de leelijkste en onteerendste namen. Is het niet zonderling? Al die boeren, zoo gebelgd, zoo ontsticht over de onderpachting, al die beminnaars van recht, die menschenvrienden, repten geen enkel woord toen de bewoners der Zwarte Hoeve hunnen werklieden den kost hadden ontzegd, met eenen huuropslag van drie stuivers daags. Scheen deze handeling hun misschien minder wraakroepend? of klasseerden zij daglooners niet onder de menschen? Hadden zij misschien eene andere, verborgen gedachte? Dit zou in den beginne moeielijk te verklaren zijn geweest, en toch verdiende deze handeling wel eenige opspraak.

Keeren wij terug tot den avond op welken de werkboden der Zwarte Hoeve de laatste aardappelen in de keuken van Renilde hadden gegeten.

Volgen wij de stappen eens kloeken, blozenden arbeiders, die, na zijne kameraden verlaten te hebben, traag naar zijne hut stapte, als huiverde hij om de rampzalige tijding aan zijne huisgenooten mede tedeelen.

Vroeger keerde Jan Leys, de moedige werkman, elken zaturdagavond welgemoed met zijne twee en veertig stuivers huiswaarts, en thans strompelt hij voort, als knelden hem de boeien eens gevangenen.

[pagina 129]
[p. 129]

Hij opent de huisdeur en trekt zijn gelaat in vriendelijke plooien, om zijne vrouw, die hem glimlachend aankijkt, goeden avond te wenschen.

De hut is zindelijk opgeredderd. Schotels en potten staan op hunne plaats en de geschuurde vloer is met wit zand bestrooid. De vrouw legde de vier oudste kinderen te slapen, om een uurtje ongestoord met vader te kouten: maar naast haar staat de wieg waarin hun jongste kind, een engeltje van acht maanden, rustig sluimert. In den haard flikkert het rijshout, en te midden der dansende vlammen hangt de vroolijk zingende koffieketel, want den man, die sinds Bernard met Renilde trouwde, op de hoeve nog geen enkel kopje koffij dronk, onthaalde de vrouw elken zaturdagavond op een kommetje van dien verkwikkenden drank.

Ja, het was daar goed in het huisje van den eerlijken werkman, die fier was op vrouw en kind; van wien niemand een cent te vorderen had, en die met opgeheven hoofde door al de straten van het dorp mocht gaan, even vrij en vrank als de rijkste boer.

De vrouw had de koffie bereid, de kommen ter tafel gezet en ingeschonken. Naast de kommen lag het daggeld der week: drie en een halven frank in zilvergeld, en twee en dertig centimen in koper.

De echtgenoote keek het geld zoo welgemoed aan, dat haar man zei:

‘Gij ziet er zoo blij uit, Trien?’

Ja, ik ben blij,’ antwoordde de jonge moeder. ‘Heden maakte ik onze rekening. Onze aardappelen

[pagina 130]
[p. 130]

zullen met goed overleg toereikend zijn tot aan de nieuwe. Onze huishuur is betaald, en de geit geeft nog melk. Gij ziet dus, Jan, dat wij vooruit gaan, en daarom ben ik blij, ziet ge. Van die drie mooie franken leg ik er twee ter zijde, tegen dat ons Jantje zijne eerste communie doet, en zoo wekelijks uitsparende, zal ik er komen; want het ware immers groote schande, indien ons kind van den arme gekleed werd?’

Jan antwoordde niet, en dat deed de goede Trien opkijken.

‘Heere! wat is er gebeurd?’ vroeg de vrouw. ‘Jan, er rollen tranen uit uwe oogen.’

‘Trien, gij hebt u schrikkelijk misrekend,’ zei de man, ‘er over kwam ons iets waar wij nimmer aan dachten.’

‘Maar wat is er dan geschied?’ riep de arme Trien, die zoodanig ontstelde, dat hare volle roode wangen verbleekten.

‘Mijn daggeld is veranderd,’ stotterde de man: ‘voortaan win ik tien stuivers, maar op de Zwarte Hoeve geeft men geenen kost meer. Zoo zullen onze aardappelen gauw op zijn.’

‘En op de andere hofsteden zal men dat rampzalige voorbeeld volgen,’ zei de vrouw. ‘Ik weet hoe de boerenbestaan. En wij, die niets ter wereld bezitten dan uw daggeld en vijftien roeden hofland, welke wij duur betalen, staan binnen twee jaar op het armenboek.’

‘En ons Jantje zal zijne eerste communie moeten doen met gekregen kleederen,’ zei de vader.

[pagina 131]
[p. 131]

‘Maar Jan, moet ge daarom zoo schreien.’ snikte de moeder, die zelve weende.

Het rijshout had voor de laatste maal geflikkerd, zoodat het pikdonker werd in de hut, waar men niets meer vernam dan het gesnik der rampzalige echtgenooten, en de stem van den hollen wind, die door den schoorsteen huilde.

 

Ook de baron van Walcheren nam het onderhuren van den Zuiderpolder euvel op, maar wat hem nog meer verontwaardigde, was het gedrag van Bernard en Renilde jegens hunne werklieden.

‘Wat is dat nu voor eene handeling op de Zwarte Hoeve!’ riep hij verstoord uit bij het vernemen dezer nieuwmare. ‘Groeien er dan op het Zwarte Veld aardappelen noch graan meer voor hen die het met hun zweet besproeien? Zoo wil ik het niet hebben! Amanda, gij hebt die menschen wèl beoordeeld: wij moeten met hen afbreken. Tegen St. Andries nog een jaar krijgen zij de opzegging van het Zwarte Veld.’

De barones gevoelde, dat zij den gloed der gramschap bij den baron niet verder moest aanblazen. Haar doel was bereikt.

‘Ontstel u zoo niet, mijn vriend,’ zoo antwoordde zij den ouden man: ‘Zulke ellendige menschen verdienen zelfs uwe verontwaardiging niet!’

‘Ellendig! ja, dat zijn zij zeker, en Bernard Waterkant weet nochtans wel wat ik hem zoo dikwerf zegde: “De heeren van Walcheren gedoogen niet, dat de Waterlants hoo vaardig zijn, en zulks om goede reden”;

[pagina 132]
[p. 132]

en dat hunne pachters de werklieden martelen, willen zij nog minder. Meenen die dommerikken misschien, dat zij zich door het uithongeren hunner werklieden zullen verrijken? Denken zij dat de ontvleeschde armen van een levend geraamte even goed den grond bewerken als de krachtige handen van een welgevoeden man? Welke dolheid! Neen, Amanda, nu zal de wereld niet lang meer staan.’

De oude baron had wel recht om zoo tegen de bewoners der Zwarte Hoeve uit te varen: zij toch legden den grondsteen van de armoede der werklieden in die zoo vruchtbare streek.

 

‘Wij zijn reeds in 1846,’ had de grijze schaapherder tegen Willem Waterlant gezegd: driewerf ongelukkig jaar! rampzalige werklieden!

Liefelijk bloeiend spiegelden de aardappelstruiken zich nog in de dalende zon, maar toen de bleeke morgenster verrees, waren zij reeds allen dood en ontbladerd.

Arme arbeiders! Zwaar is de ramp die u treft. Niet alleen weigert het klein stukje gronds u aardappelen voor vrouw en kind; maar zie, de boeren staken de hoofden bijeen; de gevoellooze harten verstonden elkander; aller lippen spraken hetzelfde vonnis uit: Tien stuivers daags of de hongersnood der veldarbeiders.

De bazin der Zwarte Hoeve sprak waarheid, toen zij betrekkelijk het dagloon der arbeiders zegde: ‘Eer het twee jaar verder is, volgen alle landbouwers ons voor-

[pagina 133]
[p. 133]

beeld.’ Op het einde van 1846 was er nog slechts éene hofstede, in de schoone poldergemeente waar de Zwarte Hoeve stond, waar men de arbeiders des middags een schotel melksoep en boonen met varkensvleesch voorzette: het was de Hoeve van Willem Waterlant. En de werklieden der Nieuwe Hoeve alleen waren niet armer dan voorheen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken