Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'De ornamentenversierde cither heraangeraakt'. De metapoëzie van Jacques Hamelink (2012)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'De ornamentenversierde cither heraangeraakt'. De metapoëzie van Jacques Hamelink
Afbeelding van 'De ornamentenversierde cither heraangeraakt'. De metapoëzie van Jacques HamelinkToon afbeelding van titelpagina van 'De ornamentenversierde cither heraangeraakt'. De metapoëzie van Jacques Hamelink

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.87 MB)

Scans (3.18 MB)

ebook (3.40 MB)

XML (1.86 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'De ornamentenversierde cither heraangeraakt'. De metapoëzie van Jacques Hamelink

(2012)–Anneleen De Coux–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

Hoofdstuk 6: Het leven

Een spookstem als een klok. Dat is Jacques Hamelink in het literaire wereldje van vandaag, waarbij meteen dient opgemerkt dat maar weinigen de klok horen luiden. Een spookstem: al liet hij in 2008, naar aanleiding van zijn nominatie voor de VSB-prijs, even wat meer toeschietelijkheid vermoeden, Hamelink heeft zich een paar decennia geleden teruggetrokken uit de spotlights van het literaire circus. Welk beeld mogen wij hebben van een man die lange tijd zelfs weigerde zich te laten fotograferen? Wat mogen wij weten over het leven van de mens achter de boeken? Alleen het hoogstnoodzakelijke, alleen wat belangrijk is in het werk.

Hamelink werd geboren op 12 januari 1939 in Zeeuws-Vlaanderen, het noordelijkste deel van Vlaanderen dat tot Nederland behoort. De spanning tussen Vlaanderen en Holland is weleens voelbaar in zijn oeuvre, maar belangrijker is het feit dat het Zeeuwse landschap er geregeld fungeert als decor. Dat is, bijvoorbeeld, zo in zijn vroege verhalen en in de dichtbundel Folklore Imaginaire de Flandre uit 1994. In een prozagedicht daaruit gaat het over ‘paardevijgen van gehuchten als Driewegen’ (1994:19). Dat onooglijke Driewegen, aanhangsel van de lokale lichtstad Terneuzen, is Hamelinks eigenlijke heimat.

Er zijn vruchtbaarder geboortegronden. Calvinisme en sociale controle: dat is Driewegen in een paar woorden. Het kan niet gemakkelijk geweest zijn daar als kunstzinnige jongeman op te groeien, in een relatief kansarm milieu bovendien. Het zal dan ook niemand verbazen dat Hamelink - de vreemde, de fantast - het gehucht in 1960 inruilde voor Terneuzen city en in 1963 naar Amsterdam verhuisde. In de loop der jaren woonde hij op verschillende plaatsen in Nederland en uiteindelijk vestigde hij zich in Ilpendam, maar een mens komt nooit helemaal los van zijn wortels. Die idee zit in het gedicht ‘Verzoendag’ uit Herinnering aan het verdwenen licht, een bundel die eigenlijk een grote Wiedergutmachung is, niet alleen met ‘dood kwarregat, ongetrooste weidierendrinkput, vlek / van herkomst Driewegen’, maar ook met de vader (1986b:21).

Jan Hamelink en Pieternella Oppeneer kregen hun enige kind, de zoon die ze Jacobus Marinus doopten, op latere leeftijd. Hamelinks moeder was katholiek, maar haar godsdienst beïnvloedde de auteur niet zo erg als het calvinisme van zijn vader. Ten huize Hamelink was de voorlezing uit de Schrift een ritueel, zoals het hoorde. Goede calvinisten stuurden hun kinderen ook naar de zondagschool, waarin de Statenbijbel - vaak moeilijk begrijpbaar door het poëtische en hermetische van de archaïsche taal - verhelderd werd. Vader Hamelink, die blijkbaar zelf oudtestamentisch streng kon zijn, ging nog een stapje verder. De kleine Jacobus

[pagina 65]
[p. 65]

moest Bijbelpassages uit het hoofd leren - het heilige boek letterlijk incorporeren - en wanneer hij haperde tijdens het reciteren, kreeg hij straf.

De dressuur had niet het verhoopte effect. ‘Het is bepaald onjuist te spreken van “geloofsverlies”. Ik heb nooit geloof als bedoeld bezeten’, liet Hamelink in 1965 optekenen in De kogel door de kerk. 14 interviews met gewezen gereformeerden (Hamelink in Koster, Van Bennekom, Van Halsema, Schouten en Sizoo 1965:198). Hij zei toen ook:

Bij mijn weten heb ik maar één keer gebeden. Ik zal toen ongeveer tien jaar zijn geweest. Op een keer toen ik's avonds thuis kwam, waren mijn ouders er niet. Ik ging ze zoeken, en toen ze onvindbaar bleken raakte ik in paniek. Maar terwijl ik bad dacht ik al: ‘het helpt niet, het helpt niet. Dàt luistert niet, want dàt is er niet’. Niet lang daarna haatte ik mijn milieu en geloof gelijkelijk en als de pest. Op mijn achttiende weigerde ik verder nog naar de kerk te gaan, mijn vader sloeg me toen wekenlang iedere zondagmorgen het nest uit. [...] Op mijn twintigste heb ik, nadat ik per stencil vernomen had dat men me wilde ‘afsnijden’ van de gemeenschap der heiligen, mezelf per briefkaart afgesneden (Hamelink in Koster, Van Bennekom, Van Halsema, Schouten en Sizoo 1965:198-199).

Hamelink is inmiddels de zeventig voorbij en een kwezel of pilaarbijter zal hij wel niet meer worden, maar door de jaren heen is hij duidelijk veel minder afkerig geworden van het geloof. De schrijver is er op z'n zachtst gezegd door gefascineerd. Zijn persoonlijke credo formuleerde hij misschien nog het duidelijkst in zijn essaybundel Vuurproeven; hij noemt zich daar een kathaar (1985a:65). Een ketter, dus, die niet zomaar alles slikt wat men hem wil inlepelen, maar die ook bepaalde premissen aanvaardt. Het ongeschreven dogma van de ontzielde maatschappij waarin geen wonder meer mogelijk is, verwerpt Hamelink in ieder geval.

Naast de geloofskwestie is er de literaire waarde van de Bijbel. Dat die immens is, heeft Hamelink nooit betwist. Zo zei de gewezen gereformeerde in 1965:

Wat wel een bestanddeel van mijn werk vormt is de bijbelse verbeeldingswereld. [...] Het Oude Testament bevat grandioze verhalen, gruesome stories en andere. En superieure poëzie, het boek Job bv. Die beeldenskala, die wortel geschoten heeft in het landschap van mijn jeugd, kan ik niet anders dan gebruiken. Mijn werk wordt er zelfs bepaald door verrijkt (Hamelink in Koster, Van Bennekom, Van Halsema, Schouten en Sizoo 1965:201).

Het boek dat het felst door Hamelinks kennis van de Bijbel is gekleurd, is ongetwijfeld Sacrale komedie. Die bundel uit 1987 is een selectieve en interpretatieve poëtische herverwoording van het Boek der boeken. Met behulp van de pen heeft Hamelink zich het

[pagina 66]
[p. 66]

livre de chevet van zijn vader pas echt eigen gemaakt: hij nam het op in zijn minst sterfelijke corpus.

Dat Hamelink Nederlandse taal- en letterkunde studeerde aan de Katholieke Leergangen te Tilburg en een tijdlang leraar was te Terneuzen, is niet zo interessant voor ons; dat hij in 1963 besloot zich helemaal toe te leggen op de schone letteren en hij zich in zijn werk vaak gedraagt als een schoolmeester veel meer. Schoolmeester is hier overigens geen scheldwoord. Hamel ink is een poeta doctus, een geleerd dichter die zijn lezer confronteert met werelden waar de meeste mensen niet in thuis zijn. Hij nodigt zijn lezer dus uit (of dwingt hem) tot het verkennen van die werelden. Die verplichte lectuur is een pedagogisch aspect van deze poëzie. Een tweede is de vaak gebiedende toon. De dichter lijkt de mensen te willen heropvoeden, zoals in de reeks ‘Contra-scholarch’ uit Kinksteen van Ch'in (2003). Daar richt de spreker zich tot een ‘efebe’ - vertegenwoordiger van de jeugd die de toekomst en de hoop is - en reikt hij hem een andere waarheid aan dan de twijfelachtige die hem voorgeschoteld wordt op de schoolbanken (2003:70). Hoewel het niet altijd zo duidelijk is wanneer men zijn cultuurkritische gedichten leest, is Hamelink een idealist. Hij droomt van een betere wereld en lijkt te geloven dat hij die met zijn poëzie kan helpen scheppen.

De dichter is drie keer getrouwd, en dat heeft invloed gehad op zijn werk. Hamelinks huidige echtgenote is een Tsjechische. Zijn interesse voor haar land en cultuur resulteerde onder andere in de bundel Boheems glas (1995). Misschien was de tweede mevrouw Hamelink een belangrijker muze. Niet alleen was zij een aanhangster van de antroposofie van Rudolf Steiner, die Hamelinks boksbal werd in Uit een nieuwe Akasha-kroniek (1983). Zij heeft de schrijver ook kinderen gegeven. In dit poëtische oeuvre treedt de dochter van de dichter geregeld voor het voetlicht, maar alleen zijn eerstgeborene is alomtegenwoordig. Asael Hamelink, geboren en gestorven op 19 augustus 1984, schittert door zijn afwezigheid als een ster - een beeld dat vaak terugkomt. Rond hem draait het leeuwendeel van Hamelinks (latere) werk en dus ook (tot op grote hoogte) dit proefschrift: van alles is hij de lege kern.

 

Hamelinks literaire carrière begon veelbelovend. Van 1961 af verschenen zijn teksten in tijdschriften als Nieuw Vlaams Tijdschrift, Kroniek van Kunst en Kultuur, De Gids, De Vlaamse Gids, Roeping en Podium. Het waren echter vooral de mensen van Merlyn die Hamelinks ster deden rijzen. Klaarblijkelijk was zijn werk een vette kluif voor Kees Fens, J.J. Oversteegen en H.U. Jessurun d' Oliveira, gefundenes Fressen voor de enthousiaste beoefenaars van close reading. Toen Merlyn in 1966 de boeken sloot, was Hamelink volgens Jaap Goedegebuure gepromoveerd tot een paradepaardje van het blad (Goedegebuure 1982).

[pagina 67]
[p. 67]

De schrijver zelf heeft zich echter nooit gedragen als een adept van de Merlynisten. Hij gaf zelfs scherpe kritiek op zijn ontdekkers, in het bijzonder op de ‘zich essayist noemende leraar nederlands m.o. a en b Kees Fens, ja precies, die dwergpoedel waar alle boekhandelaars in aanbidding voor met hun gezicht op de toonbank slaan, om vervolgens vliegensvlug in te kopen wat hij mooi vindt’ (Hamelink in Verdaasdonk 1975:3). Hamelink was en is his own man. Die autonomie sluit de totale overgave aan een of ander literair tijdschrift uit. Toch is het de moeite waard even in te zoomen op de tijdschriften en in fast-forward een beeld te geven van H ameli nks aanwezigheid erin door de jaren heen.

Merlyn werd opgevolgd door Raster. Daarover schreef Cyrille Offermans: ‘Tot de gezichtsbepalende auteurs behoorden, behalve Ten Berge [...] zowel “intellectueel” construerende als cultureel-antropologische dichters als Rein Bloem, Breyten Breytenbach, Hans Faverey, Jacques Hamelink, Gerrit Kouwenaar, Eduardo Sanguineti, Nathaniel Tarn en Kenneth White. Raster was in deze jaren vooral een werkplaats voor doorgaans onbekende dichters, die elders geen of vrijwel geen publikatiemogelijkheden hadden. Breytenbach en Faverey golden nog algemeen als onleesbaar’ (Offermans 1993:832). Over de intensiteit van Hamelinks band met dit tijdschrift lopen de meningen uiteen. Rein Bloem lijkt de dichter als lid van de club te beschouwen wanneer hij schrijft dat hij zich in Raster hermetisch ontwikkelde, richting Paul Celan (Bloem 1983). Goedegebuure stelt daarentegen dat Hamelink de aansluiting met Merlyns erfgenaam miste doordat hij te zeer een bevlogen romanticus en te weinig een nieuwlichter was (Goedegebuure 1982). Volgens hem kon Hamelink nog wel eens terecht in De Gids of Gedicht, het poëtische huisorgaan van zijn toenmalige uitgeverij De Bezige Bij, maar raakte hij voor het overige geïsoleerd. Goedegebuure meent dat het niet uit te sluiten valt dat de dichter zijn verzamelbundel in 1976 om die reden Niemandsgedichten noemde.

Literaire tijdschriften lijken soms wel vijandelijke stammen, bijvoorbeeld wanneer Bloem schrijft dat Hamelink voor ‘[d]e spectaculairste overloop van de laatste tijd’ zorgde door van Merlyn en Raster naar Tirade - met de t van toegankelijkheid - te verhuizen (Bloem 1983). Begin jaren tachtig trad Hamelink toe tot de redactie. De dichter, die de middelbare leeftijd naderde, deed dat naar eigen zeggen uit idealisme, om zijn jongere collega's dienstbaar te zijn. Al gauw ontstonden er echter meningsverschillen met de uitgever en peetvader van het tijdschrift, Van Oorschot, waardoor de samenwerking vroegtijdig werd stopgezet.

Wanneer de auteur zich een zeldzame keer in het literaire wereldje engageerde, kwam er overigens steeds ruzie van. Jarenlang was Hamelink slapend lid van de Vereniging voor

[pagina 68]
[p. 68]

Letterkundigen. Midden jaren zeventig verliet hij het genootschap op een geruchtmakende manier, nadat hij was opgeschrikt door het democratische voornemen de kwaliteitscriteria voor toetredende leden te laten varen.

Op dat moment had Hamelink al heel wat publicaties in boekvorm op zijn naam staan. In 1964 was de schrijver vijfentwintig en debuteerde hij tweemaal. In februari verscheen zijn verhalenbundel Het plantaardig bewind, in juni zijn debuut in poeticis, De eeuwige dag. Pour la petite histoire: de gedichten waren het eerst klaar, maar de uitgever Polak & Van Gennep verkoos een prozadebuut. Misschien is dit veelbetekenend. Al voelde Jacques Hamelink zich van het begin af in de eerste plaats een dichter, hij werd het felst bejubeld om zijn proza.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken