Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1
Afbeelding van Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.25 MB)

ebook (5.84 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving
non-fictie/aardrijkskunde-topografie
non-fictie/koloniƫn-reizen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1

(1875)–Jacobus Craandijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina t.o. III]
[p. t.o. III]


illustratie
P.A. Schipperus del, lith..
Olterterp.
Lith Emrik & Binger


[pagina I]
[p. I]

Inleiding.

‘Pa, wat is een snuiter?’ De ‘snuiter’, die dit vroeg, bedoelde daarmede niet zich zelven of zijn kameraden, en 't was hem niet te doen om een wetenschappelijke definitie van de jongenssoort, die met dien eernaam pleegt vereerd te worden. Gelukkig, want ik had er anders ‘den Navorscher’ op moeten naslaan, en ik ben niet zeker, dat ik er het antwoord in had kunnen vinden. Hij bedoelde eenvoudig het welbekend, vernuftig werktuig, dat voor onze vaderen zoo onmisbaar was 't Gesprek kwam op een' snuiter. ‘Pa, wat is een snuiter?’ ‘Een snuiter, jongen, is een soort van schaar, die men vroeger gebruikte, om de lange pit van een vetkaars af te knippen. Men gebruikte toen namelijk alleen bij feestelijke gelegenheden waskaarsen, wier pit van zelf mede verbrandt, maar doorgaans kaarsen van talk, met een' dikken draad katoen, die als een walmende kolom er boven uit bleef steken. Hoe langer die werd, des te slechter werd het licht. Van tijd tot tijd moest de kaars gesnoten worden. Dat deed men met den snuiter, maar om nu te beletten, dat het snuitsel overal neerviel, was op het eene been der schaar een vierkant kastje aangebragt, dat van voren open was, en op het andere been een vierkant plaatje, dat juist in het kastje paste; zoo werd het afgesneden gedeelte van de pit opgevangen. Voorts was aan den snuiter een punt, om de pit te splijten, ook al om het licht wat te vermeerderen, en de gansche toestel rustte op drie pootjes, dan kon men de vingers gemakkelijker in de oogen van de schaar krijgen.’

Wat omslachtige beschrijving van een meubelstuk, waarvan de ouderen van dagen waarlijk geen beschrijving noodig hadden! Zij zou zijn dienstbaar te maken aan nuttige mededeelingen omtrent de wetten van verbranding der ligchamen; zij zou zijn opteluisteren door anecdoten van kaarsen, in gewigtige oogenblikken, bij ongeluk of met moedwil, uitgesnoten in de kerk of op school: zij zou aanleiding kunnen geven tot eene verhandeling over volksbijgeloof, over de voorbeduiding van een' dief aan de kaars, of van het afloopen van het vet aan den kant,

[pagina II]
[p. II]

die naar een' van 't gezelschap gerigt was. Zij kan ons tot iets anders dienen. - Onze jongens, bij gas- en petroleumlicht geboren en grootgebragt, hebben misschien nooit een' snuiter gezien. Wij hebben hem niet meer noodig en hij verhuist langzamerhand naar een verzameling van antiquiteiten. De naam van zijn' medgezel, ‘den domper’ vindt alleen in overdragtelijken zin nog zijn plaats in het woordenboek der hedendaagsche zamenleving, en wie weet, of men ‘een profijtertje’ niet eerstdaags zal gaan aanzien voor een marteltuig, uit de kerkers der inquisitie opgedolven.

De tijden veranderen en wij met hen. En wij leven snel in dezen tijd! De laatste vijftig, vijfentwintig jaren bragten in het maatschappelijk leven meer verandering, dan vroeger een drietal eeuwen. Onze zestigers weten er nog met opgewondenheid van te spreken, wat het was, toen de eerste straatwegen kwamen en met hen de diligences. Onze veertigers beleefden de opening der eerste spoorwegen, en voor hen waren de moderateurlampen zeer gewaardeerde nieuwigheden. Onze dertigjarigen zagen de uitgebreide toepassing der telegrafie, de kindsheid en den voorspoedigen wasdom der fotografie. Onze kinderen spreken van allerlei dingen, als van zeer bekende en alledaagsche zaken, waarvan hun ouders in hun jeugd nog niet droomen konden. Verhalen van het leven in het begin dezer eeuw klinken ons soms als vertellingen uit de middeleeuwen. - Wij leven snel in dezen tijd! De verrassende uitvindingen volgen elkander op, en onze gansche levenswijs ondervindt dag aan dag den alles herscheppenden invloed er van. De vervoermiddelen vermenigvuldigen zich, de mazen van het spoorwegnet worden al digter en digter. De gelegenheid, om zich te verplaatsen wordt gemakkelijker, de aanleiding er toe menigvuldiger, de noodzakelijkheid meer algemeen, de verzoeking grooter. Reizen is nu even gewoon, als 't vroeger zeldzaam was. De afgelegen provinciën en hunne ‘achterhoeken’ komen in aanraking met de buitenwereld. Zij worden bezocht en hunne inwoners bezoeken steden en gewesten, vroeger voor hen aan 't einde der aarde gelegen. Landbouw en nijverheid ontwikkelen zich, bij den goedkoopen en geregelden afvoer der producten en aanvoer der grondstoffen. 't Onvermijdelijk gevolg is, dat het karakter van landschap en volk allengs verandert. Het eigenaardige gaat verloren, 't eenvormige komt. De karakteristieke punten worden gladgeslepen, nu 't vervuld wordt, wat onze Hildebrand voor een veertig jaren profeteerde: de gansche natie door elkander geschoten als een partij weversspoelen. De gedaante van het land verandert.Nu

[pagina III]
[p. III]

het reizen zoo spoedig en gemakkelijk gaat, brengen onze aanzienlijken den zomer niet meer op hunne landgoederen door. Hun hechte kasteelen, hun statige hofsteden vallen onder den moker des sloopers, maar op de gezochte punten in Gelderland en Utrecht verrijzen villa's en optrekjes. Wat is Soestdijk niet geworden, waar vóór een honderd jaar, met inbegrip van 't vorstelijk jagtslot en het huis des rentmeesters, nog maar negen huizen stonden! Hoe weinig gelijkt Oosterbeek nog op het boerendorp, dat vóór een vijftig jaar de aandacht begon te trekken door zijn bekoorlijke ligging! De oude bosschen worden verdeeld en in parken of tuinen herschapen, zoo ze al niet als bouwen weiland productief worden gemaakt. In de steden worden de monumenten onzer bouwkunst vervangen door lichte, vrolijke woningen, met meer doelmatigheid dan smaak. Van nationale bouwkunst geen spraak meer. Wie over vijftig jaar ééne stad heeft gezien, heeft ze allen gezien. - Het reizen gaat zoo gemakkelijk. In weinig uren brengt de spoortrein ons naar den Rijn en den Hartz, naar Dresden en Weenen, naar Brussel of Parijs, naar Berlijn of Zwitserland. Wie tijd heeft en geld, maakt zich op, om zich daar te verpoozen, en honderden zijn in den vreemde meer te huis, dan in hun eigen vaderland. Daar zijn meer Nederlanders in Zwitserland geweest dan in Drenthe, en menigeen, die in Parijs perfect den weg weet, is een vreemdeling in Limburg of in Zeeland. Wij kunnen dat zeer goed begrijpen; wij zullen 't geenszins veroordeelen; wij zullen allerminst miskennen, wat groote voorregten wij in menig opzigt hebben boven onze voorgeslachten. Maar daar is in ons eigen land veel, wat wel gekend mag worden, veel, waarvan het jammer zou zijn, - niet zoozeer, dat het verdwijnt, als wel, dat het verdwijnen zou, zonder dat de herinnering er van voor het nageslacht werd bewaard. Nog is er veel ouds en eigenaardigs hier en daar over.

Dit werk zal er toe moeten medewerken, dat het niet verdwijne, zonder sporen natelaten. Nog is het tijd. In onze oude steden, in onze meer afgelegen provinciën is nog veel te vinden, dat welligt over eenige jaren tot het verledene zal behooren. De ouden van dagen kennen nog bij ervaring toestanden en gebruiken, die voor ons vreemd zijn geworden. Zulke oude gebouwen, zulke wegstervende zeden en gewoonten willen wij trachten door afbeelding en beschrijving voor vergetelheid te bewaren.

Wie heeft wel niet geklaagd, dat er zooveel reeds verdwenen is, zonder dat er in tijds werd gezorgd, dat de latere geslachten er zich

[pagina IV]
[p. IV]

een voorstelling van konden vormen! Nu is 't onherroepelijk verloren. Niet alles behoeft verloren te gaan. De stof is zelfs overrijk, als men ziet, wat in verschillende werken bewaard is. Onze gewestelijke jaarboekjes, - met name de voortreffelijke Overijselsche almanak - en de werken onzer geschied- en oudheidkundige genootschappen geven kostbare bijdragen in menigte. In de rijke schatkamer van den Navorscher vindt men bouwstoffen in overvloed. De Oude Tijd is ook in dit opzigt een zeer gewaardeerd archief. Werken als de Aardbol, Ons Vaderland en zijn bewoners, Oud Nederland in zijn burgten en kasteelen en dergelijken bevatten menige bijzonderheid. Ook een aantal schetsen en novellen, in tijdschriften of afzonderlijk uitgegeven, verplaatsen den lezer in een of ander deel van ons vaderland en schilderen zeden en gewoonten op meer of min gelukkige wijs.

Maar dit alles is uit den aard der zaak verstrooid. Bouwstoffen zijn het, geen gebouw. Wij willen daaruit het bruikbare bijeen trachten te brengen, met hetgeen eigen aanschouwing en ondervinding ons leerde, met hetgeen de belangstelling, vooral van hen die locale kennis hebben, ons zal willen mededeelen. De vorm van losse schetsen is gekozen. Dat is minder vermoeijend, dan de behandeling van de provinciën of van de verschillende rubrieken achtereenvolgens. Dat laat ook de gelegenheid open, om zooveel noodig aantevullen en te verbeteren, wat over het hoofd gezien of onjust verhaald mogt zijn. De teekenpen zal haar onmisbare hulp er bij verleenen, en zoo kome een werk tot stand, dat een monument kan worden van het verdwijnend Nederland.

En vindt deze onderneming genoegzamen steun; ontvang ik aanwijzing van plaatsen, die een bezoek verdienen en van bijzonderheden, die der vermelding waard zijn; vind ik toegang tot huizen en buitenverblijven, die anders voor het publiek gesloten zijn; wijst, wie iets beter weet, mij met welwillendheid teregt, waar ik dwaalde, dan kan dit werk op den duur eenige waarde verkrijgen. Leerden velen ons goede land beter kennen, meer liefhebben om wat belangrijk is en goed en schoon, 't zou mij van harte aangenaam zijn.

En nu, vriendelijke lezer, vaarwel, tot weêrziens; ik hoop dat wij te zamen in den geest menig' aangenamen wandeltogt zullen doen.

 

Rotterdam, 1874.
J. CRAANDIJK.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Wandelingen door Nederland met pen en potlood (7 delen)