Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Drie en vijftigste hoofdstuk.
De luitenant.

Ongeveer een uur later stond de kleine hooge barouchette van Peters voor de deur van Abels woning.

Met de vreeselijke gebeurtenissen op den dijk, en den angst van sommige burgers, dat het fabrieksvolk - weinig afgeschrikt door het vertoon met den gelen wagen - van deze gelegenheid gretig zal gebruik maken om hun baldadigheid te hervatten, was het niet

[pagina 285]
[p. 285]

te verwonderen dat er op last van den burgemeester eene kleine patrouille door de stad ging.

Op dit oogenblik doet zij in de nauwe steeg waar Abel woonde, de menigte, die zich nabij zijn woning rondom het wachtende rijtuig verdrong, meesmuilend uiteengaan.

De deur wordt geopend.

Daan van Peters smijt de scherpe tree van het hooge wagentje neer.

Met een lampje in de hand komt vrouw Lina naar buiten. Men kon het verwachten: het lichtje woei uit.

De menigte kon nu ternauwernood onderscheiden of het een man of een vrouw was, die men uit Abels huisje in het rijtuig tilde.

‘Zie, dokter Mink is er bij.’

‘Ze zeggen dat het de jonge Heer van 't Kromveld is.’

‘Bijna verdronken.’

‘Half verlamd.’

‘Met de beenen tusschen 't ijs geraakt.’

‘Bijna verpletterd door zijn eigen schoorsteen.’

‘Maar was dát genoeg? Als hij het werkelijk is, moet hij dan nóg eens levend uit Veenwijk naar zijn roofnest terugkeeren?’

Piet Tholen zegt zeker te weten dat het Bronsberg is. Op Bronsbergs verzoek heeft Abel straks dat rijtuig bij Peters gehaald. - Over Erpel en Bladervoort zal men nu in drie uren tijds den polder kunnen omrijden, en hem aan gene zij van de doorbraak op Reespoor terugbrengen.

Reespoor - aan den anderen kant van het Faisantenbosch, ligt aanmerkelijk hooger dan de landen van 't Kromveld en het ‘rijke volk’ heeft daar van het water niets te duchten gehad.

Piet Tholen wist het, en heeft nu alles begrepen. Kon er nog twijfel bestaan? Een nest van ongerechtigheden was het huis van dien Abel.

De beul van het verhongerde fabrieksvolk werd er gesold en gekoesterd!

Was hij vroeger niet Klaartjes lief, zooals Binzer gezegd had, en heeft men dan niet aanstonds in haar plaats de freule in huis genomen? - Dát deed hier den schoorsteen rooken. Dát was de godzaligheid van het Abels geslacht. Dat deed vader Abel altijd ten goede der heeren spreken. - Huichelaars zijn ze, die vromen. - En Glover met al zijn woorden en kloek verstand: in 't net van die femelaars was hij gestrikt. Zie, nu zal hij zelf dat kapitaal-gedrocht nog naar zijn hol terugbrengen óók. - Neen, bij den hemel, dat zal niet gebeuren!

[pagina 286]
[p. 286]

De bleeke vermagerde man dringt vooruit, en vat het geopend portier.

‘Ben jij het Tholen?’ zegt Glover: ‘Wat wil je Piet?’

‘Wat ik wil? Vraag je dat nog? Heul jij met dat rot? Laat jij je de handen stoppen? Is het hier een knip, en heb jij er den sleutel van?’

‘Wouter, och Wouter! Laat hem; hij heeft honger,’ roept Hanna.

Glover weet niet wat hij gehoord heeft. Zijn neusvleugels jagen; zijn lichaam trilt. Maar hij ziet het: Piet, zijn oude, misschien zijn beste vrind, heeft honger; ja wel, die arme bleeke Piet heeft honger.

Aanstonds grijpt Glover den bleeken man - die daarop geenszins bedacht was, bij den arm, en schier in hetzelfde oogenblik heeft hij hem met een snelle wending in Abels huisje gedrongen.

‘Geef hem brood, moeder, als je 't nog in den bak hebt,’ roept hij vrouw Lina toe.

Nu komt hij weer buiten. - Het portier is reeds achter Bronsberg en den dokter dichtgeslagen.

Wouter zou meerijden, vóórin. Hij heeft het beloofd. Tegen mogelijk geweld zou hij zijn vijand beschermen. Maar - nu hij ook dát nog hooren moest!

‘Vraag mij niet meer Hanna. Is 't niet genoeg wat ik deed?’ zegt Wouter met tranen van verkropte woede in zijn stem: ‘Had Tholen ooit haat of vervloeking? Hij liegt niet; en je hebt nu gehoord wat het masker nog rondstrooit. Laat af! Neen, zeg ik je! - Wat blief? - Neen Hanna, neen, waarachtig ik kan niet.’

‘Wouter, lieve Wouter!’

- Wat zegt ze! kleeft er nog bloed aan die hand? - Ja, zij heeft ze weerhouden toen hij ze ophief en de hel hem kookte in 't hart.

Nu drukt zij die hand. - Maar toch.... Neen, neen! driemaal neen! Lafheid, laagheid zou het wezen om hem nog verder te helpen; dien bloedzuiger van het volk, den verkrachter van liefde en recht! Reeds heeft Gods wraak hem getroffen! Laat God het voleinden!

En Hanna? - Is zij dan nu onmachtig om hem te vermurwen! Moet zij berusten in 't eind? Maar ziet zij dan ginds niet die toesnellende vrouw met haar opgeheven vuist te midden van de drukte, die weer groeit in de straat? Vermeerdert niet met elke seconde opnieuw het gevaar, 't welk dien zwakke in het rijtuig bedreigt? En voelt zij den angst niet van het meisje dat, der wanhoop ten prooi, haar geliefde aan gene zij van de dijkbreuk verbeidt?

- Ja, nu is het de stem van het bloed die haar voortjaagt.

[pagina 287]
[p. 287]

Blijf dan! Zeg weer dat ik gek ben,’ trilt haar stem in Wouters oor; en langs het rijtuig is zij ijlings door de menigte heen, den hoek van de steeg omgesneld.

In die steeg had Hanna de wacht zien verdwijnen. Spoedig heeft zij die achterhaald. Nu gelast zij den korporaal dat hij niet doelloos zal voortgaan, maar blijven waar het noodig is. Hij moet terug naar het rijtuig. Dat rijtuig zal hij geleiden tot buiten de stad. Hij moet het! Terstond!

‘Wel ja, voor den duivel! Dat zal hier commandeeren! Zoo'n luitenant zonder baard!’

Maar den blik van dat schoone kind weerstaat het soldatenhart niet.

‘Rechtsom-keert! Marsch!’ klinkt een oogenblik laten het militaire bevel.

Doch zie, daar rolt het rijtuig reeds aan. De voerman heeft niet langer gewacht, maar de zweep over den bruine gelegd.

Aan het hoofd der patrouille wijkt Hanna mee ter zij op den hoek der steeg.

Schier te gelijk met het rijtuig schiet haar te midden van nog enkele andere menschen een welbekende voorbij.

- Wie anders dan hij zou dat hebben gewaagd? - Zoo snel was zijn vaart niet geweest of zijn lippen hebben haar wang toch gedrukt.

‘Met Hanna den hemel!’ klonk het haar zachtjes in 't oor.

- Zie, nu grijpt hij den beugel van het voorste wagenbord; zijn voet drukt den stap van het rijtuig. Nu zit hij; en roept dan zeer luid nog naar buiten:

‘Ga rustig naar huis. Nacht liefste, slaap wel!’

Dat laatste hebben ook Abel en vrouw Lina op den drempel van hun woning gehoord:

- Nu wisten zij het zeker. En beiden herhalen in stilte: Nacht liefste, slaap wel!

 

‘Hoor je 't niet: Gaat rustig naar huis, menschen!’ zegt de korporaal tot de menigte die het rijtuig nog naloopt: ‘'t Is een boer, die zijn been in het ijs brak.’ En dan tot Hanna terwijl hij naar het rijtuig wijst:

‘Was dat zijn order? - Bij m'n ziel, 't is een zoete soldij, die hij zoo durfde nemen.’ En met de hand aan de schako: ‘Tot je orders luitenant. Zooals gezegd is: Slaap wel!’

Toen Hanna in Abels huisje was teruggekeerd, toen trilde ze van overspanning; van angst; van vreugde.

[pagina 288]
[p. 288]

Bij Klaartjes bedstee, waarin nu twee andere kinderen slapen, stond vrouw Lina en schreide.

Eensklaps voelt ze een bevenden arm om haar hals:

‘Ik had Klaartje wel lief, vrouw Abel. En - mijn moeder is toch zoo vroeg gestorven....’ fluistert een zachte stem in haar oor.

Spreken kon de bewogen moeder niet; maar de tranen wischte ze weg, en met stillen weemoed zag ze op de bevende Hanna neer.

‘Laat de wereld haar loop moeder,’ zeide Abel zacht: ‘'t Is God die regeert’

En Hanna, het arme.... gelukkige kind, ook deze vreugd was haar nu geschonken: dat ze weer rusten mocht aan de borst van een goede, een trouwe moeder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken