Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Romantische werken. Deel 8: Dokter Helmond en zijn vrouw (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Romantische werken. Deel 8: Dokter Helmond en zijn vrouw
Afbeelding van Romantische werken. Deel 8: Dokter Helmond en zijn vrouwToon afbeelding van titelpagina van Romantische werken. Deel 8: Dokter Helmond en zijn vrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.30 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Romantische werken. Deel 8: Dokter Helmond en zijn vrouw

(1879)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Elfde hoofdstuk.

't Is een oud, misschien een goed gebruik in het stadje Romphuizen, dat de torenklok der gemeente verkondigt wanneer er een doode naar zijn laatste rustplaats wordt gevoerd. De klok had echter heden niet noodig haar droef ‘memento mori’ te doen klinken, want reeds voordat ze haar stem verhief, was er veel volk op de been. Geen wonder, er zal wat bijzonders te zien en te hooren zijn.

Ginder, buiten de zoogenaamde Zijperpoort, trekt de zwarte stoet langzaam voorwaarts, en de zware lindenlaan in, op wier helft het groote kerkhofhek reeds geopend staat.

De zon lacht en spartelt zoo vroolijk in de breede laan alsof het een feeststoet ware die zich onder de vallende bloesems voortbewoog.

Spotte zij misschien met den vreeselijken huilebalk wanneer zij tusschen de bladeren door, snelle lichten op dat zinlooze hoofddeksel kantte? Lachte zij met den terugstootenden lijkwagen als ze vonken spatte op die doodshoofden en gekruiste beenderen, op de doodskoppen vooral, die natuurlijk niet zien kunnen - dat er een zon aan den hemel, en het heelal met ontelbare werelden doorzaaid is?

Wanneer men op de Zijperbrug bleef staan en van daar de laan inzag, dan was er nochtans iets plechtigs, ja iets aangrijpends in dien optocht.

Onder het tintelend groen der zware linden, verloor de hooge koets zich van lieverlede in een fijn-blauwe tint. Zoo van verre had die lijkwagen wel eenige overeenkomst met een monument, een vierkant grafgesteente met een urn er boven op.

En zie, aan den voet van dat monument verheft zich, boven de golvende menigte, een zilverwit voorwerp - juist blinkend in een zonnestraal. 't Is de kleine zilveren harp boven de rooskleurige banier der muziek- en zangvereeniging ‘Koning David’. Het rood

[pagina 113]
[p. 113]

satijn der banier met zijn zilveren letters is door een zwart floers omgeven; maar nochtans komt die kleur - evenals die blinkende harp-knop erboven - steeds zeer duidelijk uit tegen den vaalblauwen toon van dat monument, den langzaam wegschuivenden wagen.

En de golvende schaar, wier aanblik het hart met weemoedigen ernst vervult, zij getuigt het mede dat er in dezen lente-morgen geen gewone begrafenis plaats heeft. Immers, 't zijn niet enkel mannen en jongelingen die den wagen volgen. Neen, meer dan dertig meisjes en jonge vrouwen gaan met kloppende harten mede, om aan een afgestorvene die haar zoo lief was, nog een laatste hulde te brengen, en straks bij de versch gedolven groeve saam te stemmen in het lied waarvan de slotzàng luidt:

 
Slaap zacht!
 
Op den krans dien we u vlochten,
 
Slaap zacht!
 
Tot den morgen die u wacht.
 
Goeden nacht! Goeden nacht!

Hoor, het geboem-bam der torenklok dreunt nog voort. En zie, de lijkkist van de zwarte sprei ontdaan, staat reeds boven de groeve.

Met bevende hand heeft een der meisjes een frisschen lauwerkrans op het deksel der kist gelegd, terwijl een jonge vrouw van de andere zijde genaderd, er eene van immortellen daarnevens plaatst.

't Is nu dominee Hoogerberg die op de lijkkist toetreedt en straks, na een korte inleiding, zijn hartelijke toespraak aldus vervolgt:

‘Ja, een wolk nam hem weg van deze aarde. Nog ruischt ons de Hymne in de ooren die hij deed klinken toen twee geliefden zich voor het oog des Almachtigen hadden vereenigd, en hij, instemmend met hun blijdschap, als een andere David heerlijke tonen lokte uit zijn verheven speeltuig. En, - dat die tonen de laatste zouden zijn! Velen onzer wisten het ternauwernood dat hij zich ongesteld gevoelde op dien morgen, en geen enkele was er die vermoeden kon dat reeds de kille hand des doods hem had aangegrepen toen nog zijn vingeren het orgel deden juichen: “Loof, loof den Heer mijne ziel!”

Hij is niet meer! De man die op het gebied der heerlijke toonkunst zulk een leven in onzen doodslaap wekte; die gedurende een zevental jaren ons en onze kinderen voorging waar het de verhevenste der kunsten gold; hij is van ons heengegaan: een wolk nam hem weg voor onze oogen. - Dat hij leeft of leven zal in een betere wereld, ter eindelooze volmaking, het is onze hoop, ons blij vertrouwen. Maar, als ik de tranen zie, jongelingen en maagden, de tranen die u vloeien langs de wangen, terwijl wij ouderen ze zelfs met moeite bedwingen of niet bedwingen kunnen, dan zeg ik

[pagina 114]
[p. 114]

met u: 't is ons niet genoeg te hopen, noch zelfs zeker te weten dat een dierbare broeder of zuster leeft in hoogeren werkkring; immers wij missen, wij betreuren hem, wij dragen rouw over hem. Maar wèl dan, indien we bij een blijmoedig: Daar zal licht zijn aan gene zij van het graf! ook kunnen roemen van hem of van haar die stierf: Onze broeder of zuster leeft nog op aarde!

En onze vriend, onze leidsman in het rijk der tonen, hij leeft en zal met ons leven ofschoon wij hem missen zullen, heden en telkens weer. Hij leeft, ook voor ons! Wat hij goeds stichtte dat blijft, dat zal voortleven in ons en in de kinderen die hem liefhadden. - Ziet onze banier: Koning David! - Neen, de groote koning is niet gestorven ofschoon er eeuwen over zijn graf zijn gegaan. Is het omdat hij tot koning werd gezalfd, of, omdat uit zijn geslacht de Eenige onder de menschen is voortgekomen? Neen, hij leeft bovenal, omdat hij dichter was, omdat hij liederen zong vol gloed en bezieling; hij leeft als de harpenaar, en zijn vorstelijk paleis is nu de gansche wereld.

In bescheidener huis dan een David, zal onze ontslapen vriend woning behouden op aarde: In onze harten, in onze dankbare herinnering zal hij gehuisvest zijn.

Mijn vrienden! Werke hij dan in reiner oorden, naar des Almachtigen welbehagen, ook hier zal zijn geest wonen, ook hier zal hij met ons leven. Amen! Amen!!’

En na deze woorden, op diepgeroerden toon gesproken, valt het koor in, en zingen Donerie's vrienden:

 
vrouwen.
 
Nog was zijn lente niet gevloden,
 
Toen hem des maaiers sikkel trof.
 
mannen en vrouwen.
 
Nu bergen wij zijn dierbaar stof
 
Vol weemoed in den stillen hof,
 
Te midden onzer lieve dooden.
 
mannen.
 
Zijn kunstnaars-ziel vol reine klanken
 
Ontvonkte in ons den zin voor 't schoon.
 
solo sopraan.
 
Welluidender werd steeds de toon
 
In onzen kring.
[pagina 115]
[p. 115]
 
trio sopraan, tenor, bas.
 
Helaas! tot loon
 
Ontvangt hij nu, in 't somber graf
 
Waaraan de dood hem overgaf,
 
Ons diep weemoedig danken.
 
solo tenor.
 
Luister: ‘Treurt niet over mij,’
 
Zoo ruischt zijn stem in 't suizend koeltje ons toe:
 
‘De toonkunst, 't rijk der melodij
 
Was reeds van eeuwigheid. Ze is de adem Gods!
 
solo sopraan.
 
Ja, blij te moe
 
Zal zelfs het vogeltjen in 't woud bij 't uchtendpralen,
 
U dat zoet schallende verhalen.
 
solo tenor.
 
Waartoe dan rouwe nu! Wie heeft er mij te danken!
 
In 't Heiligdom der klanken
 
Zijn vele Priesters. Op dan! Op! Weent bij hun assche niet;
 
Onsterflijk is de harp, onsterflijk is het lied!’
 
mannen en vrouwen.
 
Een priester vol reinheid, hém geldt onze rouw;
 
Een priester rechtschapen, in 't minste getrouw.
 
Den kunstnaar zoo needrig en klein bij zijn kracht,
 
Dien priester, dien mensch geldt ons weenend: slaap zacht!
 
vrouwen.
 
Slaap zacht,
 
Op den krans dien we u vlochten!
 
Slaapt zacht
 
Tot den morgen die u wacht!
 
mannen en vrouwen.
 
Goeden nacht! Goeden nacht!

In welluidenden toon klonk nog drie malen, telkens stiller, dat aandoenlijk: Goeden nacht! en de laatste droeve klank stierf langzaam weg op den doodenakker, terwijl het stoffelijk overschot van Herman Donerie in de groeve werd neergelaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken