Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De historie van Reynaert de Vos (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van De historie van Reynaert de Vos
Afbeelding van De historie van Reynaert de VosToon afbeelding van titelpagina van De historie van Reynaert de Vos

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.67 MB)

Scans (35.82 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.J. Rozendaal



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De historie van Reynaert de Vos

(1963)–D.L. Daalder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 2
Cantecleers klacht

Juist op het ogenblik, toen Grimbeert deze woorden zei, zagen ze van de berg naar het dal Cantecleer komen aanlopen. Hij werd gevolgd door een draagbaar, waarop een dode kip, Coppe, gelegen was, die Reynaert de kop had afgebeten. Dit moest de koning weten. Cantecleer liep vooraan, hevig klepperende met zijn vleugels. Aan weerskanten van de baar ging een beroemde haan. De ene heette Cantaert, de andere Craiant, de mooiste haan, die er te vinden was tussen Bretagne en Polen. Elk van deze hanen droeg een lange, brandende fakkel.

Dat waren Coppe's broeders. Zij riepen ach en wee en klaagden luid over de dood van hun zuster. Pinte en Sproete droegen de baar. Ook zij waren zeer neerslachtig, omdat

[pagina 14]
[p. 14]

zij hun zuster hadden verloren: al van verre kon men hun gekerm horen. Zo zijn zij de vergadering binnengekomen. Cantecleer sprong midden tussen de aanwezigen en zei: ‘Heer koning, genadig en groot, erbarm u om Godswil over mij, nu Reynaert mij en mijn kinderen, die hier staan, zó heeft benadeeld. In het begin van april, toen de winter was voorbijgegaan en men in de groene velden overal kleurige bloemen zag prijken, was ik fier en trots op mijn groot geslacht. Ik had acht jonge zonen en zeven schone dochters, vol levenslust, die mij door mijn gemalin Roede in één broedsel waren geschonken. Ze waren allemaal vet en sterk en veilig opgesloten in een mooie tuin, omringd door een muur. In die tuin stond een schuur met veel honden erin. Omdat die menig verscheurend dier hadden gegrepen, waren mijn kinderen zonder vrees. Daarover was Reynaert zeer verstoord: hij kon niet verdragen, dat ze zo rustig en veilig leefden. Hoe vaak zagen wij hem om de muur heen dwalen en allerlei listen verzinnen. Maar als de honden hem zagen, liepen zij hem met alle kracht achterna. 't Gebeurde eenmaal, dat hij bij toeval gesnapt werd en ik zag zijn haren in het rond stuiven: het verdiende loon voor zijn roverijen. Maar toch ontkwam hij, listig als altijd; dat hij vervloekt zij, de valse dief! Toen hadden we lange tijd geen last meer van hem. Later kwam hij, gekleed als kluizenaar, en bracht mij een brief, waar uw zegel aan hing, koning Nobel. Toen ik dat schrijven las, begreep ik, dat gij vrede had bevolen aan al de dieren van uw rijk en ook aan de vogels. Ook kwam hij met een andere tijding: hij zei, dat hij kluizenaar was geworden en boete had gedaan voor zijn zonden. Hij toonde mij een pelgrimsstaf en een boetekleed, ontvangen in het klooster Elmare. Toen zei hij: “Heer Cantecleer, nu kunt ge voortaan zonder vrees voor mij leven; ik heb gezworen, nooit meer vlees of vet te zullen eten. Bovendien ben ik zo oud, dat ik voor mijn

[pagina 15]
[p. 15]


illustratie

[pagina 16]
[p. 16]

ziel moet gaan zorgen. Maar ik zeg u nu goedendag; ik ga naar de plaats, waar ik veel te doen heb. Ik moet 's morgens, 's middags en 's avonds mijn gebeden lezen.” Toen ging hij over het pad langs de heg en begon uit zijn brevier de gebeden op te zeggen met luider stem. Ik was blij en zonder vrees. Haastig ging ik naar mijn kinderen en was zó volkomen gerustgesteld, dat ik met al mijn nakomelingen buiten de muur voedsel ging zoeken. Maar daar dreigde onheil, want Reynaert, de gemene rover, was door de heg gekropen en had ons de weg naar de poort afgesneden. Toen werd spoedig één van mijn kinderen uit de troep weggesleurd. En van dat ogenblik af was de ellende niet te overzien. Want nu Reynaert eenmaal het zoete bloed van mijn geslacht had geproefd, kon ons wachter noch hond beschermen. Heer, erbarm u over ons! Bij nacht en dag loerde Reynaert op ons en roofde telkens weer één van mijn kinderen. Zo is de troep van vijftien tot vier geslonken: zó onbarmhartig heeft de boze vijand onder ons huisgehouden. Gisteren nog hebben de honden hem Coppe ontnomen, de vermaarde kip, die hier op de baar ligt uitgestrekt. Daarover klaag ik met diepe smart: ontferm u over mij, grootmoedige koning!’

Grimmig zei de vorst: ‘Grimbeert, je oom de kluizenaar heeft wèl boete gedaan voor zijn zonden! Als ik tijd van leven heb, zal ik het hem inpeperen! Nu, luister, Cantecleer. Waarom zullen we er meer over praten? Je dochter is nu tòch eenmaal dood en God moet over haar ziel beschikken. Wij kunnen haar niet in het leven terugroepen en zullen een lijkdienst houden. Daarna zullen we haar een eervolle begrafenis geven en dan zullen wij met deze heren beraadslagen en erover spreken, hoe wij deze moord op Reynaert zullen wreken.’

Toen hij deze woorden gesproken had, beval hij jongen en ouden, dat zij het lied der doden zouden zingen. En wat

[pagina 17]
[p. 17]

hij gebood, geschiedde. Weldra kon men hoog en plechtig het ‘placebo domino’ horen aanheffen en alle verzen, die daartoe behoren. Als het niet te lang duurde, zou ik er nog bij vertellen, wie de dienst verrichtte. Toen de lijkdienst geeindigd was, legde men Coppe in het graf, dat kunstig in het grasveldje onder de lindeboom was gegraven. Een steen van glad marmer dekte de opening toe. En de letters op die zerk vertelden, wie er was begraven. Dìt stond erop: ‘Hier ligt Coppe, die zo goed kon krabben. Reynaert de vos heeft haar doodgebeten, de vijand van alle kippen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken