Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taalkundig handboekje (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taalkundig handboekje
Afbeelding van Taalkundig handboekjeToon afbeelding van titelpagina van Taalkundig handboekje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Editeur

Albert Hoffstädt



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taalkundig handboekje

(1995)–J.H. van Dale–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige

Z.

Z, V., z's.
Zaad, O., zaden. Zaadje.
Zaag, V., zagen. Zaagje.
Zaagmolm, M. en O. In sommige streken Zaagmul.
Zaaien, b.w. Ik zaai, zaaide, heb gezaaid. Zaaiing, V.
Zaailing, M. Zaaiplant.
Zaailing, V. Hennep.
Zaak, V., zaken. Zaakje. Zakelijk. Zaakrijk.
Zaal, V. Eene ruime kamer. Zaaltje. Eetzaal. Slaapzaal. Raadzaal.
[pagina 209]
[p. 209]
Zaal, (zadel), O., zalen.
Zaan, V. Geronnen melk.
Zacht, b.n. en bijw., zachter, zachtst. Zachtheid, V.
Zachts, bijw. Lichtelijk, ten minste.
Zadel, M. en O. Vergelijk Zaal.
Zagen, b.w. Ik zaag, zaagde, heb gezaagd. Zaagsel, O.
Zak, M. Zakkendrager, -roller. Zakkenlinnen.
Zalf, zalve, V., zalven.
Zalig, b.n. en bijw.
Zaliger. In de uitdrukking mijn vader zaliger, bepaalt zaliger niet het voorgaande zelfst. naamwoord vader, maar het verzwegen woord memorie of gedachtenis. Volledig luidt de uitdrukking mijn vader zaliger gedachtenis.
Zalm, M. voor een enkelen visch, V. als stofnaam. Zie Aal. Zalmpje.
Zaluw, b.n. Vuil, geel, tanig, morsig.
Zalven, b.w. Ik zalf, zalfde, heb gezalfd.
Zamen, bijw. Te zamen en samen. Als eerste lid eener samenstelling altijd samen of saam.
Zand, O. Zanderig, b.n.
Zang, M. Zangetje, O.
Zanger, M. Zangster, V. - Zangeres, V. Jenny Lind, de Zweedsche Nachtegaal, is eene beroemde zangeres. Vele dichters wijden een lied aan hunne Zangster of Muze.
Zangeressenkoor, O.
Zangersfeest, O.
Zanik, M. en V., zaniken. Zaniker, M. Zanikster, V.
Zaniken, o.w. Ik zanik, zanikte, heb gezanikt.
Zat, b.n.
Zaterdag, M. Zaterdagsch.
Zavel, O. Zand. - Steengruis.
Zavelboom, zevenboom, M.
Zebra, M., zebra's.
Zede, V., zeden. Zedenkunde, -leer, -preek. Zedelijk, -loos. Zede komt tegenwoordig zelden of nooit in het enkelvoud voor.
Zedig, b.n. en bijw. Zedigheid.
Zee, V., zeeën. Zeetje, O.
Zeebeer, M., zeebeeren. Waterkeering.
Zeebeer, M., zeeberen. Een roofdier.
Zeedrift, V. Strandvond, zeevond.
Zeef, V., zeven. Zevenkramer, M.
Zeeg, V. (Scheepswoord) Rondte, kromming.
Zeel, O., zeelen. Leizeel. Draagzeel.
Zeelt, V. Zekere visch.
Zeem, O. Zeemleer. - Ook: een lap zeemleer, en dan in het meerv. zeemen. Zeemen, stoff. b.n.
Zeem, O. in Honingzeem, dat eigenlijk een pleonasme is, daar zeem ook honing beteekent.
Zeeman, M., zeelieden, zeelui. Zeemanshuis.
Zeep, V., zeepen.
Zeepen, b.w. Ik zeep, zeepte, heb gezeept. Zeeperij, V. Zeepzieder, M.
Zeer, O. Zeerig. Zeerigheid, V. Hoofdzeer.
Zeer, b.n., zeerder, zeerst. Pijnlijk.
Zeer, bijw.
Zeerui, O. Een zeegewas, ook wier en zeeëik geheeten.
Zeescheede, V. Zeker zeedier.
Zeet, zete, V., zeten. Zitplaats. Zeetje.
Zeever, V.
Zeeveren, o.w. Kwijlen. Ik zeever, zeeverde, heb gezeeverd.
Zefiér en zéfir, M., zefiéren en zéfirs.
Zege, V. Overwinning. Zegepraal, V. Zegevieren, o.w.
[pagina 210]
[p. 210]
Zeeghaftig, b.n.: Zegevierend, zegepralend.
Zegel, O. Zegeltje.
Zegelen, b.w. Ik zegel, zegelde, heb gezegeld.
Zegen, V. Zeker vischnet, soms samengetrokken tot Zein.
Zegen, M. Heil, voorspoed. Zegenrijk.
Zegenen, b.w. Ik zegen, zegende, heb gezegend. Zegening, V. Zegenaar, M.
Zegepralen, o.w. Ik zegepraal, zegepraalde, heb gezegepraald.
Zegevieren, o.w. Ik zegevier, zegevierde, heb gezegevierd.
Zeggen, b.w. Ik zeg; zeide, zei; heb gezegd, gezeid. Zeggingskracht, V. Zegsman. Zegsvrouw.
Zeil, O. Zeilage, V. Zie Bagage. Zeilmaker, zeilenmaker.
Zeilen, o.w. Ik zeil, zeilde, heb en ben gezeild.
Zeilsteen, M. voor den steen, O. voor de stof.
Zein. Zie Zegen.
Zeis, V., zeisen. Hetzelfde als
Zeisen, V., zeisenen, zeisens.
Zeker, b.n., bijw. en onb. telw.
Zelden, bijw.
Zeldzaam, b.n. - Men wachte zich wel dit woord als bijwoord te gebruiken.
Zelf, pers. voorn. Zelfverloochening. Zelfliefde.
Zelf kant, M. Zelfkanten, stoff. b.n.
Zelfde, voorn. Dezelfde. Hetzelfde. Een zelfde. Die zelfde.
Zelfs, bijw.
Zelk, V. Vuilnishoop.
Zelling, V. De plaats, waar een schip of anker vastgezeten heeft. In sommige streken de met riet omgroeide plaats in eene rivier, waaruit men de klei voor de steenbakkerijen haalt.
Zemelen, V. meerv. In sommige streken gruis geheeten.
Zemelknoopen, o.w. Ik zemelknoop, zemelknoopte, heb gezemelknoopt.
Zemelknooper, M.
Zenden, b.w. Ik zend, zond, heb gezonden.
Zendeling, M. en V. Zendelinge, V. Zie Aanhangeling.
Zengen, b.w. Schroeien. Ik zeng, zengde, heb gezengd.
Zeneblad. Zie Seneblad.
Zenuw, V.
Zerk, V. Zerkje.
Zerp, b.n. en bijw. Zuur, wrang.
Zes, V., zessen.
Zes, telw. Zestig. Zesderlei, zesderhande, soortget. Zesdehalf. Zeshonderd. Zes duizend.
Zesthalf, M. Zie Achtentwintig.
Zet, M.
Zetel, M.
Zetelen, b. en o.w. Ik zetel, zetelde, heb gezeteld.
Zeug, zeuge, zog, V.
Zeunie, V. Een varkenstrog.
Zeur, V. Lap, vod, leur.
Zeur, Zeurkous, M. en V. Zeurder, zeurster.
Zeuren, o.w. Lastig vallen, zaniken. Dwingen. Ik zeur, zeurde, heb gezeurd.
Zeven, V., zevens.
Zeven, telw. Zeventig. Zevendehalf, zevendhalf, zevendhalfje. Zevenderlei, -hande, soortget.
Zevenoog, V. Eene bloedvin.
Zich, terugw. pers. voorn. De onderwijzers geven zich (3 n.) moeite. Zij wasschen zich (4 n.)
Zicht, V. Eene zeis.
Zicht, O. Vertoon. Veldzicht. Zichtbaar.
Zieden, b. en o.w. Koken. Ik zied, zood, heb gezoden. Zeepzieder. Zoutzieder. Rij begeert het altijd gezoden en gebraden. In ziedenden toorn.
Ziek, b.n.
Ziekbed, O.
[pagina 211]
[p. 211]
Ziekenoppasser, ziekenvader, ziekentrooster, M.
Ziekestoel, M.
Ziekte, V.
Ziel, ziele, V. Zielesmart, zielssmart. Zielevreugd, zielsvreugd. Zielsangst, -kracht, -strijd, -ziekte enz.
Zieltogen, o.w. Ik zieltoog, zieltoogde, heb gezieltoogd. Zieltoging, V.
Zien, b.w. Ik zie, zag, heb gezien.
Zier, V. Een wormpje, en vandaar eene kleinigheid. Ziertje.
Zift, V. Zeef. - In sommige streken O. gebruikt.
Ziften, o.w. Ik zift, ziftte, heb gezift.
Zijd, bijw. in Wijd en zijd.
Zijde, zij, V., zijden. Kant. Zijtje.
Zijde, zij, V. Zijden, stoff. b.n.
Zijdelings, bijw. Zijdelingsch, b.n.
Zijdeworm, zijworm, M.
Zijdgeweer, O.
Zijgang, M. Het gaan.
Zijgang, V. Gaanderij.
Zijgen, b. en o.w. Ik zijg, zeeg, heb en ben gezegen. Zijging, V. Zijgdoek.
Zijl, V. Een waterloop.
Zijn, o.w. Wij zijn, -, zijn geweest.
Zijpen, zijpelen, o.w. Ik zijp, zijpte, heb gezijpt. Ik zijpel, zijpelde, heb gezijpeld. Beter sijpen, sijpelen. Zijpnat: druipnat.
Zijsje, O. Zeker vogeltje. Beter: Sijsje.
Zijwaarts, bijw.
Zijwaartsch, b.n.
Zilt, ziltig, b.n. Zout, zoutachtig.
Zilver, O. Zilveren, stoff. b.n.
Zilverling, M. Zie Achtentwintig.
Zindelijk, b.n.
Zin, M. Zinloos, b.n. Zonder zin. Zinneloos, b.n. Zonder verstand. Zinnelijk, zinlijk, b.n.
Zink, O. Zinken, stoff. b.n.
Zinking, V.
Zinnebeeld, O.
Zinsbedrog, O.
Zit, M.
Zitten, o.w. Ik zit, zat, heb gezeten. Zitting, V.
Zode. Zie Zoo.
Zode, V. Graszode. Zodensnijder.
Zodiak, M. Dierenriem.
Zoek, bijw. Te zoek, te zoeken: verloren.
Zoekbrengen, zoekmaken, zoekraken, als samenstellingen aaneen te schrijven.
Zoeken, b.w. Ik zoek, zocht, heb gezocht.
Zoen, M. Kus. Verzoening. Zoentje, O.
Zoet, b.n. en bijw.
Zoetelaar, M., zoetelaars, zoetelaren. Marketenter.
Zoetemelk, V.
Zoetjes, bijw.
Zoetwater, O. Rivierwater.
Zog, O. Moedermelk.
Zolder, M. Zoldertje.
Zomer, M. Zomersch, b.n.
Zon, V. Zonnetje. Zonlicht, zonnelicht. Zonshoogte, -ondergang, -opgang, -verduistering. Zonneblind, -bloem, -scherm, -straal enz.
Zondaar, M., zondaars, zondaren. Zondares, V.
Zondag, M. Zondagsschool.
Zondagsch, b.n.
Zonde, V. Zondenbok, -register.
Zonder, voorz.
Zonderling, M. en V. Zonderling mensch. Zonderlinge, V.
Zondvloed, M. Eigenlijke beteekenis: Groote vloed.
Zone, V. Aardgordel.
Zoo, zooi, zode, V., zooien. Kooksel. Zootje, zooitje.
Zoo, bijw. en voegw. Zooals. Zoodanig. Zoodat. Zoodoende.
[pagina 212]
[p. 212]
Zoogenaamd. Zoogenoemd. Zoogezegd.
Zoogen, b.w. Doen zuigen. Ik zoog, zoogde, heb gezoogd.
Zoogoed, bijw. Zoogoed als.
Zooi, V. Menigte. Zooitje.
Zool, V., zolen. Zooltje.
Zoölogie, V. Dierkunde.
Zoölogisch, b.n.
Zoom, M., zoomen. Zoompje.
Zoomen, b.w. Ik zoom, zoomde, heb gezoomd.
Zoon, M., zonen, zoons.
Zoop, M., zopen. Zoopje.
Zoor, b.n. en bijw. Dor, verdroogd. Een zore tak.
Zorg, V. Zorglijk. Zorgeloos.
Zot, M. Zottin, V. Zottepraat, M.
Zotternij, V.
Zotskap, M. en V. Iemand, die zich zot aanstelt.
Zotskap, V. Kap met narrebellen: narrenkap.
Zout, O. Zoutevisch, V. Zoutkeet, V. Zoutwater, O. Zoutzieder, M.
Zucht, M. Ademhaling. ucht, V. Zwelling, ziekte, begeerte. Zuchtig. Hij is altijd ziek of zuchtig.
Zuchten, o.w. Ik zucht, zuchtte, heb gezucht.
Zuid, zuiden, O. Zuid, V. De zuidelijke streken. Zuidenwind. Zuiderzee. Zuidzee.
Zuigen, b. en o.w. Ik zuig, zoog, heb gezogen. Zuigeling, M. en V. Zuigelinge, V. Zie Aanhangeling.
Zuil, V. Zuilengang, -rij.
Zuinigje, O. Gewoonlijk Profijtertje geheeten.
Zuip, V.
Zuipen, b. en o.w. Ik zuip, zoop, heb gezopen.
Zuivel, O. Al wat uit de melk bereid wordt.
Zuiver, b.n. en bijw., zuiverder.
Zult, O. Hoofdkaas, ook wel Hoofdvlak geheeten. In sommige streken Zulte, V.
Zundgat, O.
Zuring, V.
Zus, bijw. Doe het zus of zoo.
Zus, zuster, V., zussen, zusters. Zusterskind, O.
Zusterschap, O. voor de betrekking, V. voor de vereeniging van zusters.
Zuur, b.n., zuurder, zuurst.
Zuurdeeg, O.
Zuurdeesem, M. Zie Adem.
Zuurtoot, M. en V., zuurtoten.
Zwaai, M.
Zwaaien, b. en o.w. Ik zwaai, zwaaide, heb en ben gezwaaid. Zwaaiing, V.
Zwaan, M. Zwanepen, -schacht, -zang. Zwanedons, -zwanendons. Zwanenbloem, -drift. Zwanenei, -hals, -nest.
Zwaneborst, V. Borst van een zwaan.
Zwanenborst, V. Hoog opstekende borst.
Zwaard, O.
Zwaarte, V.
Zwabber, M. Een scheepsdweil.
Zwachtel, M. Zwachtelen, b.w.
Zwadder, M. Slangenspog.
Zwade, zwad, V. Afgemaaide grasregel.
Zwager, M. Zwagertje, O.
Zwak, O. Iets dat zwak is.
Zwak, b.n. en bijw. Zwakheid.
Zwalken, o.w. Ik zwalk, zwalkte, heb gezwalkt. Ronddolen.
Zwalp, M. Gulp.
Zwalpen, o.w. zwalp, zwalpte, heeft gezwalpt. Zich verheffen (van de zee).
Zwaluw, V. Zwaluwenkruid. -nest. Zwaluwetong. Zwaluwstaart.
Zwam, V. voor de plant, O. voor het tonder.
Zwang, M. In: in zwang.
Zwans, V., zwansen. Staart. Het Hoogd. Schwanz.
Zwartkrijt, O. Teekenkrijt.
Zwartlakensch, b.n. Eene zwartlakensche jas.
[pagina 213]
[p. 213]
Zwartsel, O. Zie Aanhangsel.
Zwartzijden, stoff. b.n.
Zwavel, V.
Zweem, M. Zweempje.
Zweemen, o.w. Ik zweem, zweemde, heb gezweemd. Zweemsel, O.
Zweep, V., zweepen. Zweepje.
Zweepen, b.w. Ik zweep, zweepte, heb gezweept.
Zweer, M. Behuwdvader.
Zweer, V., zweren. De zweer is rijp.
Zweet, O. Zweeterig, b.n.
Zweeten, b. en o.w. Ik zweet, zweette, heb gezweet.
Zwei, V., zweien. Een beweeglijke winkelhaak om hoeken te meten.
Zwelen, b.w. Met een vork of gaffel het hooi omkeeren. Ik zweel, zweelde, heb gezweeld. Zweler.
Zwelg, M.
Zwelgen, o. en b.w. Ik zwelg, zwolg, heb gezwolgen.
Zwellen, o.w. zwel, zwol, is gezwollen. Zwelling.
Zwemmen, b. en o.w. Ik zwem, zwom, heb en ben gezwommen.
Zwendelen, o.w. Ik zwendel, zwendelde, heb gezwendeld.
Zwengel, M.
Zwenk, M. Zwaai.
Zweren, b.w. Een eed doen. Ik zweer, zwoer, heb gezworen.
Zweren, ow. Etteren. Het zweert, zwoor, heeft gezworen.
Zwerk, O.
Zwerm, M. Zwermpje.
Zwerven, o.w. Ik zwerf, zwierf, heb gezworven.
Zwetsen, b.w. Pochen. Ik zwets, zwetste, heb gezwetst.
Zweven, o.w. Ik zweef, zweefde, heb gezweefd.
Zwezerik, M., zwezeriken.
Zwichten, b. en o.w. Ik zwicht, zwichtte, heb en ben gezwicht.
Zwiepen, b.w. Ik zwiep, zwiepte, heb gezwiept.
Zwier, M.
Zwijgen, b. en o.w. Ik zwijg, zweeg, heb gezwegen.
Zwijm, V.
Zwijmel, M.
Zwijmelen, o.w. Ik zwijmel, zwijmelde, heb gezwijmeld. Zwijmeling, V.
Zwijmen, o.w. Ik zwijm, zwijmde, heb gezwijmd.
Zwijn, O. Zwijnshoofd, -kop. Zwijnenaard, -kot enz. Zwijnevleesch, zwijnenvleesch, O.
Zwik, M. Knak, verdraaiing, verstuiking.
Zwikje, O. Houten pennetje voor het luchtgat van een vat.
Zwilk, O. Een weefsel, met dubbele draden gewerkt. Ook Tijk, beddetijk. 't Woord is eene verbastering van het Hoogd. Zwillich. - Zwilken, stoff. b.n.
Zwin, O., zwinnen. Eene kreek, kil of geul. Het Zwin vormde weleer de haven van Sluis.
Zwingel, M. Een werktuig, ter bereiding van het vlas.
Zwinksel, O. Zweemsel, gelijkenis.
Zwoel, b.n., zwoeler, zwoelst.
Zwoord, O. De dikke huid van spek of ham, ook zwaard en zwoerd geheeten.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken