Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits) (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)
Afbeelding van Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)Toon afbeelding van titelpagina van Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)

(1894)–P.A. Daum–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]


illustratie

Negende hoofdstuk.
Schoonmoeder en schoondochter.

Njai Peraq liep regelrecht naar achter, de scheidinggordijn wegslaande, en daar stond ze tegenover Minah, die ervan schrikte. Het was geen aangename ontmoeting. Bij Minah streden de vrees voor de schoonmoeder en de zucht zich in haar eigen huis niet de wet te laten stellen om de overhand; njai Peraq was woedend. Aboe Bakar, die de bekende trommel zijner moeder in de voorgalerij had laten zetten, ging daar zitten op een wipstoel naast het tafeltje in het midden. De eerste plicht der gastvrijheid werd stil vervuld, de moeder ging op de ‘eeremat’ zitten, dronk een kop

[pagina 74]
[p. 74]

koffie en at met de vingers wat rijst uit een pisangblad. Minah rammelde in het maleisen over de buurt-perkaras; maar toen njai Peraq, die niets gezegd had, met eten en drinken klaar was, sloeg zij van haar kaïn de korrels rijst, die dadelijk door een grooten haan met harde tikken van den houten vloer werden opgepikt, zette haar bril op en zei langzaam:

‘Het is een vuile boel in het huis van mijn zoon.’

Daar had je 't al, dacht Minah, en zich tot verweer gereed makende.

‘Wij zijn tevreden.’

‘Een man let daar niet op, hij ziet het niet, hij gewent eraan, een vuile vrouw maakt een vuilen man.’

‘Het is hier niet vuiler dan elders.’

‘Bij mij aan huis was het zoo niet, bij den mantri, uw vader, ook niet.’

En toen Minah, inwendig kokend van woede, zweeg, ging de oude voort.

[pagina 75]
[p. 75]

‘Wat doe je den heelen dag? Moet ik het nog vragen? Je doet niets; als een lui beest lig je daar tusschen vuile bantals, die nooit gelucht worden. Je moest de vrouw zijn van een koeli, dan zou die je slaan met de rotan.’

‘Ik behoef immers niets te doen! Aboe Bakar is rijk, ik kan alles laten doen als ik het wil.’

‘Maar je bent zelfs te lui om te laten werken: Wat ben je? Ik heb je opgeraapt van den weg; je vader stond te krakal als een kettingganger, wanneer ik hem niet geholpen had. Goed, ik zou je danken met mijn hart, als ik zag, dat je een goeje vrouw voor mijn zoon was. Je bent vuil en lui. En je hebt maar één kind.’

‘Het is mijn schuld niet.’

‘Traperdoelie, het is niet zooals het behoort. Ik had gedacht hier te komen in een nette woning, met een goede flinke vrouw; ik kom in een varkenshok met een slechte zeug.’

Dàt was te veel voor Minah; zij verschoot van grijs in zwart en omgekeerd in het bruin der huid.

[pagina 76]
[p. 76]

‘Het is zijn schuld.’

‘Het is nooit de schuld van den man.’

‘Het is goed praten, als je van een ouden leelijken Europeaan de njai geweest ben, en grapjes had met Arabieren; dan kan men dat van zoo'n kerel verdragen. Ik ben een fatsoenlijke getrouwde vrouw, en ik kan me niet zóó laten behandelen; ik hield van hem en hij behandelt me als een hondenkind.’

Gelukkig schoof Aboe Bakar de gordijn op zij en kwam binnen; hij had geluisterd, en vreezend dat njai Peraq handtastelijk zou worden - wat zij al was - trad hij tusschenbeiden.

‘Wat wil je zeggen?’ vroeg hij Minah, die met een boozen trek om den mond en de oogen neergeslagen tegen den wand stond.

‘Ik wil hebben, dat je antwoordt,’ herhaalde hij.

En toen ze nog altijd zweeg:

‘Voor de derde maal: zal je antwoorden?’

Het was de eerste keer in zijn leven, dat hij de hand uitstak naar een vrouw, maar hij moest

[pagina 77]
[p. 77]

het doen; moest hij, levend naar den koran, de ongehoorzame vrouw niet slaan?

Daarom liet hij zijn zware vuist een paar malen neerkomen op haar schouders, greep haar in de kondé en slingerde haar door een achterdeur het binnenplaatsje op, waar ze neerviel bij den put, een paar gendies brekend bij het vallen.

Wat had hij daar een berouw van!

Minah zette een keel op, die de heele kampong deed uitloopen.

Verschrikt stapte Aboe Bakar naar voren en ging met 'n kleur van schaamte weer naast het tafeltje zitten. Wat was zij toch een brutaal beest!

Het kamponghoofd kwam zijn erfje op, met een vriendelijk gezicht, plichtshalve.

‘Ada apa, toean saïd.’

Hij haalde de breede schouders op, reikte den inlander de vingertoppen, en zei lachend:

‘Ah, gila behasa; trada ada apa apa.’

Njai Peraq had het zóó niet bedoeld; zij had

[pagina 78]
[p. 78]

nooit slaag gehad van John Silver op die manier; nu en dan had hij in een stadium van erge opgewondenheid, zich verstout haar met zijn magere knokkels op het dikke vleesch der bovenarmen te stompen, maar zoo'n pak was haar te erg; zij zou het ook niet hebben verdragen.

Zij trachtte nu Minah te troosten, die vastbesloten scheen te blijven doorjammeren bij den put.

‘Slaat hij wel meer?’ vroeg ze.

‘Het is de eerste maal; ik dacht wel dat het komen zou; hij zal me nu wel meer slaan; hij heeft maar een voorwendsel gezocht; ik begrijp het wel; maar ik wil niet; het zal niet gebeuren; hij mag me dood slaan; laat hij mij maar dood slaan, dat kan me niet schelen; hij heeft me geslagen; hij zal me nu altijd slaan.’

Zoo brulde zij voort, den arm opgestoken tegen de bamboezen heining, het hoofd heen en weer rollend over den arm.

En toen ze eindelijk bedaard was, kwam het hooge woord eruit:

[pagina 79]
[p. 79]

‘Hij wil er nog een vrouw bijnemen.’

Dat keurde njai Peraq af, maar zij wilde toch haar zoon verdedigen, en met een schijn van onverschilligheid zei ze:

‘Wat zou het?’

Minah keek haar strak in het gezicht.

‘Ik zou u wel eens hebben willen zien, als....’

Maar dat liet geen vergelijking toe.

‘Meneer Silver was een Europeaan en ik was niet met hem getrouwd volgens de adat; als hij mij had willen wegzenden, zou hij dat gedaan hebben; als hij een ander had genomen, zou ik zijn huis hebben verlaten. Hoe heb ik zijn huishouding bestuurd? Hoe heb ik hem geholpen met alles? Had hij niet drie zonen....’

Hier lachte Minah schamper.

‘Iedereen zei, dat hij er maar twee had.’

‘De menschen zijn kwaadsprekers en jij praat hen na,’ zei njai Peraq kalm.

‘Waarom kon Aboe Bakar dan geen Europeaan blijven?’

[pagina 80]
[p. 80]

Een oogenblik dacht de oude na; dan zei ze onverstoorbaar kalm:

‘Toewan Allah heeft het zoo gewild; hij heeft Silver doen vergeten, dat kind te laten opschrijven in het boek der blanda's; het is een wonder.’

Minah trok de wenkbrauwen op, diep en hoorbaar ademhalend door den neus; nu, vond ze, dàt wonder, dáár was een luchtje aan!

‘Hoe het ook zij, het zal niet gebeuren,’ herhaalde ze, toen terugkomend op de hoofdzaak.

‘Heeft hij erover gesproken?’

‘Hij is begonnen met praatjes; het werk in huis was me te zwaar.’

‘Daar heeft hij gelijk aan; dat kan men dadelijk merken.’

‘De zorg voor onzen zoon Amat eischte meer van mij.’

‘Dat is ook waar; ik heb den jongen daar straks op het voorerf gezien; hij liep haast naakt en speelde in de goot; het is een schande.’

‘Ik moest meer rust nemen en iemand in huis

[pagina 81]
[p. 81]

hebben, jonger en sterker om mij te helpen.’

‘Astage!’ riep njai Peraq uit, ‘wat ben je voor een schepsel! Dat alles heeft hij je gezegd, en in plaats van nu je best te gaan doen; te zorgen voor de huishouding en je kind, ben je dezelfde luie slons gebleven, die je geworden waart. En je durft me zeggen, dat het niet zal gebeuren; dat hij geen tweede vrouw mag nemen, terwijl jij niet meer deugt en niet eens wilt deugen. Wil ik je iets zeggen: mijn zoon is veel te goed voor je.’

Het kijven begon nu opnieuw tot ergernis van Aboe Bakar, die naar achter moest komen om stilte te gebieden.

Van zijn idée om zijn moeder bij zich te houden, zag hij nu af; dàt zou geen leven zijn; die twee zouden eiken dag standjes hebben; daar moest hij iets anders op vinden.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken