Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits) (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)
Afbeelding van Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)Toon afbeelding van titelpagina van Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aboe Bakar. Deel 2 (onder ps. Maurits)

(1894)–P.A. Daum–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]


illustratie

Twintigste hoofdstuk.
Aboe Bakars ondergang voorbereid.

Het was Vrijdag toen de penghoeloe met Aboe Bakar uit de missigit kwam; hij was de talrijke en fanatieke mannen, die in hun beste plunje gestoken, het bijna te kleine bedehuis vulden, vóórgegaan in het gebed; hij had heel mooi gepreekt over de rijkdommen, die de menschen slechts in verzoeking brengen; die men niet mag begeeren; die tot hoogmoed brengen en waarvan het bezit niet zoo goed en voordeelig is, als de genade en de barmhartigheid van toean Allah; hij had betoogd, dat men zijn rijkdommen moest besteden op den weg Gods, om te worden gelijk een graankorrel,

[pagina 167]
[p. 167]

die zeven halmen voortbrengt, waarvan ieder honderd korrels bevat.....

De mannen hadden aandachtig geluisterd, schoon het in geen hunner ook maar één oogenblik was opgekomen nu iets anders te doen met zijn geld, dan wat hij totnogtoe er altijd mee had gedaan. Op Aboe Bakar had het een diepen indruk gemaakt.

‘Ik begrijp niet hoe men doen moet,’ zei hij, toen ze het met vruchtboomen beschaduwde koele pad afliepen naar den zonnigen weg vol grijs stof.

‘Men moet erover nadenken,’ antwoordde de penghoeloe, die zich vooral niet wilde overhaasten.

Na een oogenblik zwijgend te hebben doorgestapt onder het gefladder hunner lange gewaden in den wind, de penghoeloe in zwart met donkerrood, de andere in blauw met wit gevoerd en afgezet, vroeg Aboe Bakar:

‘Wat hebt gij gedaan?’

‘Ik deed wat wij, priesters, allen doen, en wat ook veel andere vrome menschen doen: ik heb

[pagina 168]
[p. 168]

mijn geld gestort bij de djakat en de pitra en de andere opbrengsten der geestelijkheid.’

‘Kan ik het ook doen?’

‘Het kan; waarom zou het niet?’

Onder de neergeslagen oogleden en de borstelige wenkbrauwen van den penghoeloe schitterden de oogen van vreugde. Het ging zoo mooi! En juist nu hij zooveel noodig had, terwijl de priesterkas zoo leeg was als een uitgeholde klapperdop!

's Nachts kon Aboe Bakar zijn gedachten niet wegwerken; hij ging naar buiten, naar de rivier, waar hij een klein houten paviljoentje had laten bouwen, om in volkomen afzondering te bidden; hij boog zich neer op de knieën, het voorhoofd op den grond, de handen uitgestrekt; hij bad alleen en vurig tegen de inblazing der duivelen; tegen de booze geesten.

Het hielp niet; telkens als hij weer zijn conscientie onderzocht, vond hij vrees en wantrouwen op den bodem zijner gedachten; het was als woeien zij op in zijn hoofd.

[pagina 169]
[p. 169]

Dàt was de duivel in hem, dacht hij; de oude aan het persoonlijk bezit van geld en goed gehechte mensch; de Adam, die hij eens geweest was.

Hij moest zijn geld storten in de penghoeloe-kas, dus trachtte hij zich te suggereeren; hij moest het afgeven zonder eenig bewijs van ontvangst, geheel te goeder trouw; hij moest het daar gedeponeerd laten, behoudens, dat hij er altijd van kon nemen, wat hij noodig had voor zijn behoeften of zijn genoegens. Maar of hij zich dit al opdrong, en of hij al trachtte zich tegen zichzelven op te hitsen en zich een nietswaardige te schelden, - het baatte niet; het wilde hem niet verlaten; het zat hem in de keel als een brok, dien hij niet kon doorslikken; het behaalde voor dien nacht de overwinning.

Mistroostig en ontstemd, moede en slaperig ging hij naar huis, toen reeds de koetjitja haar eerste tonen opzond in den aanbrekenden dag; zacht sloop hij binnen; alles sliep nog in luie onverschilligheid. Hij opende zijn groote geldkist; het

[pagina 170]
[p. 170]

zware ijzeren deksel opbeurend tot de steunveeren uitsprongen; daar lagen zijn schatten; daar lagen de pakjes bankpapier, de zakken sovereigns, gouden tientjes, rijksdaalders en guldens.

En dat moest hij afgeven aan een ander, om het nimmermeer zóó in zijn schoon geheel terug te zien.... Zuchtend sloot hij de kist met de drie sleutels, die hij in een afzonderlijken ring aan den gordel droeg. Wat had een mensch toch zwaren strijd!

Het viel den penghoeloe tegen, dat Aboe Bakar niet weer begon over het geld; hij wilde niets vragen; dàt was de verkeerde weg; dàt zou den patiënt wellicht wantrouwend maken en afschrikken; die was wel een dom koebeest, dacht de priester, maar hij had toch lang onder de blanda's verkeerd; was zelf er een geweest en in sommige opzichten wellicht pinterder, dan men zou vermoeden.

Thuis liep hij 't vrouwenkwartier binnen.

‘Komt Aboe Bakar's vrouw vandaag?’

‘Misschien,’ zei een der zijne.

[pagina 171]
[p. 171]

‘Speelt zij met jullie?’

Algemeen protest. Neen, zij speelden nooit. Dàt moest hij niet van haar denken. Brani soempah, geen kaartspel.

Hij moest erom lachen. Wat konden die vrouwen toch prachtig liegen! Maar hij trok een boos gezicht en riep luid, stampend met den voet op den vloer:

‘Dat de leugenaars vergaan! Het is slecht elkaars bezittingen af te nemen door woeker en dobbelspel; het is altijd slecht te liegen. Als vrouwen voornamelijk spelen voor haar genoegen, waarvoor moeten zij dan liegen tegen haar man?’

Hij had er haar dozijnen standjes over gemaakt vroeger, als zij door het dobbelen in schulden waren geraakt. Nu hij zoo veranderd scheen, begrepen zij dat de wind uit een anderen hoek woei.

‘Maar wij hebben toch nooit kaart gespeeld met Minah van Aboe Bakar.’

‘Doe het dan.’

‘Als zij wil.’

Hij grinnikte, trekkend aan zijn sik.

[pagina 172]
[p. 172]

‘Heeft een mensch een wil? En wat zal een vrouw hebben?’

‘Nu, en als zij dan wil.’

‘Vraag het haar; het is een verstrooiing. Laat zij de tweede vrouw ook meebrengen.’

‘Hier in huis?’ vroegen beiden verbaasd.

Daar werd hij betoel boos om.

‘Jullie bent gek. Mijn huis is dat van een imaam en geen speelhol. Gaat met die vrouwen, waar je altijd gaat. Laat haar winnen een paar dagen.’

Nu begrepen zij het; dáár had de oude iets mee voor; maar zij dachten er niet aan er verder naar te vragen. Wat kon het haar schelen! Zij hadden nu de vrijheid bij een inlandsche vrouw, die stilletjes een dobbelhuis hield, te gaan spelen. Dàt was al pleizier genoeg.

Met Minah ging het erg gemakkelijk. Toen ze 's middags na het eerste partijtje vrij laat thuis kwam, had ze gewonnen; zij liet het geld zien aan Dailah, die ze nog altijd vruchteloos getracht had over te halen met haar mee te gaan.

[pagina 173]
[p. 173]

‘Ga je morgen weer?’ vroeg deze.

‘Betoel. Als het kan ga ik elken dag.’

‘Elken dag!’ zuchtte Dailah, het hoofd op haar bantal neerlatend, de mooi gevormde witgele armen omhoog, gekruist over het blauwzwarte haar. ‘Hoe is het mogelijk?’

‘Wat?’

‘Elken dag uitgaan en zich opwinden. Welk een soesah!’

Het ging goed een paar dagen, zooals de penghoeloe had gecommandeerd, maar het partijtje kwam, waarop Minah, veel minder goed spelend dan haar partners, die nog valsche kaarten gebruikten bovendien, begon te verliezen. Alles wat zij ruilde, kwam averechts uit.

‘Ouah!’ riep zij dan teleurgesteld. ‘Ik ruil sajoer, ik krijg lodeh!’

Maar ze zei er niets van aan Dailah, toen ze thuis kwam. Enkel, dat ze zoowat gelijk gespeeld had, daarbij hoog opgevend van het vermaak, dat ze dien ochtend had genoten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken