Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nummer elf (onder ps. Maurits) (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nummer elf (onder ps. Maurits)
Afbeelding van Nummer elf (onder ps. Maurits)Toon afbeelding van titelpagina van Nummer elf (onder ps. Maurits)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (10.73 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nummer elf (onder ps. Maurits)

(1978)–P.A. Daum, [tijdschrift] Engelbewaarder, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 151]
[p. 151]

Slot

Yps was gaan wanhopen aan de verwezenlijking van haar illusie. Zij had brief je op brief je gezonden, - het had niet het minste resultaat opgeleverd. Zij had haar moeder gezonden met een mondelinge boodschap, - Vermey had haar niet willen ontvangen.

En volgens informaties van de bedienden, die haar moeder nu en dan sprak en uithoorde, was er minder kans dan ooit op het goede leventje waarop Yps had gerekend en dat zij langzamerhand was gaan beschouwen als iets dat haar rechtmatig toekwam. Zij vernam dat mevrouw Vermey helemaal hersteld was en dat meneer erg lief voor haar was. Allerlei bijzonderheden uit het intieme leven kwamen haar ter ore en bezorgden haar halve beroerten van nijd. En zij geloofde wat zij langs die kant vernam. In elk ander opzicht zou zij praatjes van inlandse bedienden gewantrouwd hebben. Maar zij wist dat het bespieden van hun meesters in alles wat het seksueel verkeer aangaat en daarover onderling te praten en te lachen de lust en het leven van deze bedienden is, die in stilte op alles letten, elkaar overal attent op maken en met grote vaardigheid tot bijna altijd juiste gevolgtrekkingen komen.

‘Ik wou dat ik het wijf kon dood maken,’ had ze op een avond gezegd, toen haar moeder weer een lang verhaal deed, dat haar wanhoop ten top voerde.

‘Men moet nooit iemand dood maken,’ had haar moeder in het Maleis zachtjes geantwoord.

‘Maar ik zou het dan kunnen, met mijn eigen handen.’

‘Omdat je gek bent. Als men een slang vindt op zijn erf, dan pakt men die niet met de handen. Men roept de hulp van iemand die een kapmes heeft.’

Yps was op de grond gaan zitten, met haar benen kruislings onder haar en haast tussen de knieën van haar moeder, die op de hurken zat. Zo zaten ze strak te kijken een hele tijd. Yps enkel in een hoog dicht gebonden saroeng met blote bruine schouders en armen, het dikke haar loshangend gedeeltelijk over haar gezicht, zoals ze daar zat meer inlands dan een inlandse.

Eindelijk sloeg Yps haar beide handen tegen haar voorhoofd en streek zuchtend het haar weg naar achteren.

‘Ja, als dàt kon!’

‘Heel veel dingen kunnen, dàt ook als het moet.’

Maar er ging Yps toch een rilling over het lijf en de onverschillige koelbloedigheid van haar moeder maakte haar zenuwachtig.

‘En als het uitkwam naderhand, wat dan?’

‘Ja, wat dan?’

‘Dan waren wij ongelukkig.’

‘Zeker, maar het komt nooit uit.’

[pagina 152]
[p. 152]

Er volgde weer een lange pauze, waarin beiden stil piekerden over het misdadige plan, dat ze zo tegen de kant aan bespraken. Toen begon Yps fluisterend te praten over de middelen die zij wist. Veel was dat niet. Nu en dan had ze hier en daar maar wat opgevangen. Wat ze wist waren bekende dingen, schraapsel van bamboes en van oude gongs en zulke zaakjes meer.

‘Je weet er niets van,’ zei haar moeder leukweg.

‘Weet jij het dan?’

‘Nee.’

‘Je liegt. Je wilt het niet zeggen.’

‘Ik weet het heus niet en ik zou het niet willen weten.’

‘En wat dan?’

‘Ik heb een vriendin die het weet.’

‘En zou die willen?’

‘Nee, dat geloof ik niet.’

‘Maar wat dan?’ zei Yps, driftig met haar handen kletsend op haar dijen.

‘Zij zal te veel geld vragen.’

Weer zaten ze vijf minuten zonder een woord te spreken. De oude met de ogen dicht, als deed ze een gemoedelijk dutje. Yps met een wrede trek van moorddadige lust om de mond, met haar grote glinsterende ogen turend in het halfduister.

‘Ik heb geen geld,’ zei ze eindelijk nogmaals zuchtend. ‘Het is tegenwoordig mijn ongelukstijd. Als die vrouw van hem mij niet in de weg zat, zou ik een rijk leven hebben. Hij heeft zoveel! En hij is niet gierig. Nu bezit ik haast niets. Mijn meeste goud en juwelen staan in het pandjeshuis; mijn duurste saroengs ook.’

Haar moeder haalde de schouders op en zei op minachtende toon: ‘Als men dorn is...’

‘Dat zeg je altijd. Waarom ben ik dorn?’

‘Omdat je geen zaak weet te sluiten. Altijd maar die Vermey...’

‘Niet om hem, dat weet je ook wel.’

‘Wáárom dan? Om zijn geld? Het papier van anderen is net zo goed te wisselen als het zijne en zijn rijksdaalders zijn niet groter.’

‘Waarom? Omdat ik wil... en ik wil... en ik wil,’ antwoordde Yps driftig. ‘Mijn hoofd is er vol van; het kan er niet uit. Ik wil.’

Met de ervaring dat dit een argument was waartegen niet viel te redeneren, zweeg haar moeder en deed haar ogen weer dicht. Zij had aan die wil altijd toegegeven. Wat zou zij er nu tegen hebben in te brengen? Wat haar moeder bedoelde, wist Yps heel goed. Zij had reeds herhaaldelijk aanzoeken gehad van Chinezen, maar die steeds met verachting en een grote mond vol scheldwoorden afgewezen. Zij had zo'n geweidige hekel aan dat volk. Zij had er een afkeer van als de Mohammedaan van het spek dat de Chinezen eten. Als zij die afkeer overwon, kon ze allicht het geld betalen dat die vriendin van haar moeder zou

[pagina 153]
[p. 153]

vragen. Daarover dacht ze na tot ze er hoofdpijn van kreeg en zich buiten met water ging verfrissen.

Ze overwon haar afkeer en haar moeder ging naar de vriendin, zo rustig en kalm als ging ze naar de waroeng [eetstalletje] om wat eten te kopen. En de vriendin, een hoogst gewone inlandse vrouw, kwam een paardagen later erover spreken. Weer ging het gesprek tegen de kant aan, zonder het misdadig onderwerp aan te roeren.

‘Wat heeft ze?’ vroeg Yps aan haar moeder, toen de ‘vriendin’ weg was.

‘Ik weet het niet. Zij heeft in het binnenland gediend ver weg, bij Javaanse hoofden. Zij kent een plant en die kookt ze. Als ze die nodig heeft, gaat ze naar de oedik [platteland] en zoekt die in het bos. Zij gaat nu weg en komt over een dag of vier terug.’

‘Zou ze ons niet bedriegen?’

‘Ik ken haar jaren. Bedriegen zal ze niet. Wel altijd om geld komen. Praat nu maar niet meer. Laat haar maar doen. Al dat praten is niet goed.’

Een dag of wat later kwam de vrouw. Zij moest geld hebben en Yps moest haar zelf het huis wijzen, anders was het niet goed. Het hoorde er bepaald bij dat Yps het huis zelf wees. En deze, even bijgelovig overigens als allen van haar soort, ging met de vrouw in de dos-à-dos, waarvan het paard met de losse hoef zo onaangenaam achter Vermey's wagen aanklepte.

De vrouw verving tijdelijk de kokkin van Lena en ze voldeed uitmuntend. Maar Yps, zomin als haar moeder, wisten nergens van. De eerste, nieuwsgierig en bang dat ze haar geld kwijt was voor niemendal, wilde informeren, maar haar moeder weigerde hardnekkig en durfde zelfs boos worden. Zij noemde haar dochter een gekkin. Een kind dat nog in de slendang [draagdoek] moest worden gedragen. Van zulke dingen sprak men niet als eenmaal gehandeld werd. Men vroeg er nog minder naar. Men wachtte maar af en zag dan vanzelf wel gebeuren wat gebeuren moest.

Mevrouw Vermey was als een goed huismoedertje erg tevreden over de nieuwe keukenprinses. Het eten was overheerlijk.

‘Het is jammer dat meneer niet thuis is,’ zei ze tegen de naaister. ‘Zo eenvoudig dat nieuwe mens eruit ziet, zo knap is zij in de keuken.’ Dat duurde zo'n dag of acht en Lena begon hard te verlangen naar de terugkomst van haar George. Zij was zowat door de drukte van haar bezigheden heen en moest nu en dan bepaald naar werk zoeken om, ijverig van aard als zij was, zich niet te vervelen in ledigheid.

Op een middag werd zij overvallen door maagkrampen en pijn in de ingewanden, met diarree en zware persingen. Zij nam er wat inlandse medicijn voor en dat hielp. Tegen de avond was zij beter. Ze sliep rustig en voelde zich 's morgens heel wel. Maar het kwam na de rijsttafel weer erger terug die dag en de pijnen waren heviger. Weer medicineerde zij

[pagina 154]
[p. 154]

zich zelf en ofschoon 't heviger was dan de vorige avond en moeilijker wegging en 's nachts nog nu en dan terugkeerde, was zij 's morgens enkel wat koortsig, maar overigens wel goed genoeg om op te staan en haar huishouden te doen.

Doch een paar dagen later herhaalde de aanval zich zo erg dat zij de dokter liet roepen, die dadelijk dysenterie constateerde en haar daarnaar behandelde.

Toen Voirey er toevallig die namiddag een bezoek bracht, lag ze in bed en hij schrok van haar vervallen gezicht. Hij bleef tot de dokter kwam, sprak met hem en verzond een telegram aan Vermey.

Van dat ogenblik was het een aanhoudend sterven, met korter of langer tussenpozen van rust. Het plantaardig vergif in haar ingewanden werkte ongestoord zijn taak af. Zij zelf lag als ze geen pijn had, haast bewusteloos en ongevoelig neer. Ze vroeg naar niets. Ze dacht niet. Daartoe was ze niet bij machte. Zij kon niet eens denken aan haar kind en haar man, wier beeiden soms in doffe omtrekken voor haar geest kwamen. In die ogenblikken lag ze doodstil, met flauwe half-geopende ogen, enkel genietend van het ene besef: niet die vreselijke pijn te hebben en die verschrikkelijke persingen.

De dag vóór zijn komst, toen ze na een geweidig lijden en herhaalde flauwten, een ogenblik van verademing had, was haar geest helderder en dacht ze aan haar dood en hoe het mogelijk was dat die nare, die verschrikkelijke droom vol smart en pijn, haar zo ineens kwam wegrukken uit de wereld van haar volle geluk en weelde. Terwijl ze dit dacht, weemoedig maar kalm, kwam daarnaast ineens het denkbeeld bij haar op dat ze vergiftigd was. Grote zweetdroppels parelden toen op haar gezicht, haar ogen verwijdden zich en haar lippen trokken weg naar achter, vol van een schrik en angst, groter, erger, heviger dan voor de dood zelf.

En tegelijk verhief zich de pijn zo machtig als zij die nog niet had gevoeld. Te sterk voor haar reeds zo ondermijnd weerstandsvermogen. Ze verloor het bewustzijn.

Voirey, die het huis niet meer verliet en de dames die als goede kennissen of buren bijstonden, dachten dat ze stierf. Maar ze kwam weer bij. Ze wist dat George verwacht werd. Al haar verlangen was erop gericht hem nog eens te zien en in zijn arm te sterven. Met dat zwevende idée fixe in haar zwak hoofd, streed zij tegen de gruwzame dood, die meedogenloos in haar lichaam woedde.

Toen hij er was, toen ze hem had gezien en gehoord en haar hoofd op zijn arm lag, was het of de pijn als een losgelaten duivel haar met onverwinnelijke overmacht bestormde. Zij deed geen poging haar te verboten. Met een lichte hik was het gedaan. George had ze nog gezien, ofschoon niet helder en duidelijk meer, maar als het nevelachtig beeld van een oude daguerreotype.

[pagina 155]
[p. 155]

Het courantenbericht had veel sensatie gemaakt en Voirey hoorde dadelijk dat het werkelijk doelde op de dood van Lena. Hij informeerde bij de redacteur, die voor het ogenblik geen nadere inlichtingen geven kon, maar hem zijn reporter zou zenden. De officier van justitie informeerde ook en vroeg de dokter of die opgraving en lijkopening noodzakelijk achtte. Maar de dokter was woedend. Had hij niet gezegd dat het dysenterie was en durfden dan die ‘kerels’ die er niets van wisten, aan deonfeilbaarheid van zijn woord twijfelen? Had hij niet in het water uit de goot van het huis van Vermey een buitengewoon ontwikkelde dysenteriebacil gevonden? Was dat geen bewijs genoeg? En de volgende dag terwijl hij in het hospitaal met de ganse faculteit in zwart-lakense wijsheid bijeen was, sprak hij met grote minachting over die ‘courantiers’, die maar van alles in hun couranten opnemen, enkel om ze vol te krijgen. En ze waren het allen daarmee eens. Het was een schande, vonden ze.

‘Het is zo,’ zei Voirey, toen hij de dag na de begrafenis bij Vermey kwam en vol medelijden zag hoe erg de weduwnaar, die na de ellendige nacht er zeer siecht uitzag, zich het sterfgeval aantrok.

‘Is het zo?’ vroeg Vermey angstig. ‘Doelde het op...?’

‘Ja, het doelde op haar dood.’

‘Het is vreselijk.’

‘Zeker. Maar wij moeten geen schandaal maken. Dat is nooit goed in zaken en we zijn in zaken, jij en ik.’

Vermey knikte toestemmend. Daar was hij het helemaal mee eens. Geen schandaal! Om alles ter wereld niet.

‘Ik heb verzocht het bericht in de courant tegen te spreken. Verder moeten wij het op zijn beloop laten. Het kan niet anders! Maar wat denk jij er eigenlijk van?’

‘Ik weet het niet,’ loog Vermey. ‘Ik kan me er geen idee van maken.’ Het tegenbericht kwam in de courant met de dysenteriebacil uit de goot erbij en het verzoende voor een deel de zwart-lakense wijsheid en ook een deel van het publiek dat reeds met zekere afkeer had gezegd dat er nu ook nooit een frappant sterfgeval in Indië kon wezen, zonder dat ‘men’ sprak van vergif.

Op het graf van de arme Lena kwam een mooie glanzende marmeren steen, met een aandoenlijke inscriptie. Slechts nu en dan zei nog de ene bezoeker van het kerkhof tot de andere dat die dame ook een pil, ‘nummer elf’ had gehad. Maar het was gauw vergeten. De bomen in Indië zijn altijd groen!


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken