Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1850)–Johan Michael Dautzenberg–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 184]
[p. 184]

Myne zoetste herdenkingen.

 
Wat een zuiver hart vervult,
 
Moet gesierd zyn noch verguld,
 
Maar bevalt ons en bekoort,
 
Schoon 't eenvoudig glimt en gloort.
 
 
 
Wat eens 't harte heeft doorwoeld,
 
Schoon door 't gryze hair gekoeld,
 
Dat verryst, wanneer ik zing,
 
Jong voor myn herinnering.
 
 
 
En begoocheld door het beeld
 
Uit myn eigen hart geteeld,
 
Dwaal ik nog in 't dal der jeugd,
 
Waar my ieder stap verheugt.
 
 
 
En sluipt het bloed door 's lichaams aêren
 
Ook traag - en trager nu dan ooit,
 
Toch wordt het ys der winterjaren
 
Door liefdes adem vaak ontdooid,
 
Zoodra ik in gedachten
 
Weêr vlieg op vlinderjachten,
 
En zich myn dorp in scheemring tooit.
 
 
 
Myn dorp met kerk en klokkentoren
 
Draagt in 't verschiet zyn' zondagdos,
 
En 't huisjen, waar ik werd geboren,
 
Verheft er nog zyn dak van mos;
[pagina 185]
[p. 185]
 
Gelyk een perel blikkert
 
In een smaragd, die flikkert,
 
Zoo pronkt myn dorp op weide en bosch.
 
 
 
En is myn geest er heêngetogen,
 
Waar 't hart aan rozenkluisters ligt,
 
Waar 'k opwies onder moeders oogen
 
By deugdverwekkend onderricht,
 
Dan zit ik stil te turen,
 
En slyt myn zaligste uren,
 
De tooverplaats voor 't bly gezicht.
 
 
 
Niets rooft aan 't dorp zyn lentekleuren,
 
Niets roert hel zilver van zyn' vliet,
 
Niets kan me uit 't hart de liefde scheuren,
 
Die immer diepre wortels schiet;
 
Ook zing ik in den morgen,
 
En zing na 's dages zorgen
 
Den dorpe steeds myn warmste lied.
 
 
 
Daar immers zoog ik met de melk der moeder,
 
In 't kiemend levensuur,
 
De reine liefde tot den Albehoeder,
 
De liefde der natuur;
 
En wat ik smaakte aan aardsche zaligheden,
 
Dat dank ik aan die drist,
 
Die 't hart voor al wat ademt hier beneden
 
Zoo teêr is ingegrift;
 
 
[pagina 186]
[p. 186]
 
De booze mist het heilgevoel des wyzen
 
Voor Godes zonnenpracht;
 
Hy beeft, wanneer en maan en sterren ryzen
 
In milde lentenacht.
 
 
 
Hy kan de zaligheden nimmer gissen
 
Der liefde rein en kuisch;
 
Maar doolt in dezer aarde duisternissen
 
Als uil en vledermuis.
 
 
 
De tyd zal my nimmer de beeldtenis rooven
 
Der moeder door my eens zoo teeder bemind,
 
Reeds lang is ze een engel by de englen daar boven,
 
Toch daalt zy nog telkens als de avond begint,
 
En spreekt my by 't sterrengewemel
 
Van de eeuwige vreugd en den hemel,
 
En hoe nog, schoon alles vergaat,
 
De liefde by d'Eeuwge bestaat.
 
 
 
Ze ontrukt my al kozend aan 't duister der aarde,
 
En heft me in heur armen ten scheppenden licht;
 
En wat geen vernuft my nog helder verklaarde,
 
Ontvouwt zich dien stond aan 't verhelderd gezicht,
 
'k Ontwaar van de oneindige keten -
 
Nog nooit door een schepsel gemeten -
 
Een schakel in 't needrige dal,
 
En juich in het wonder heelal.
 
 
[pagina 187]
[p. 187]
 
De keten der liefde is door Gode geschapen.
 
Gelukkig is hy, die dees keten niet breekt!
 
Hy oogst hier beneên, tot zyn zalig ontslapen,
 
De gaven des hemels, den hemel ontsmeekt;
 
De kwalen, die boosheid hem teelde,
 
Vergeet hy by zuivere weelde;
 
En trouw aan der liefde gebod,
 
Genaakt hy zyn' oorsprong in God.
 
 
 
Daal ik uit de hooge kringen
 
Myner lieve mymeringen
 
Zachtjens weêr op aarde neêr,
 
Dan omhupplen en omspringen
 
My twee engeltjens en zingen
 
God ter eer een liedjen teêr.
 
 
 
Zalig hef ik naar den hoogen
 
Tot de liefdebron myne oogen.
 
En verkwikt door 't milde licht,
 
En verrukt en opgetogen,
 
Zing ik na myn zwak vermogen:
 
‘Alles zwicht' voor liefde en plicht!’
 
 
 
'k Trek hand in hand met myn getrouwe gade
 
Door 's levens bloemenweî,
 
Wy kouten liefst - en 't komt ons steeds te stade -
 
Van onzen gulden mei
 
Vol minnegevlei.
 
 
[pagina 188]
[p. 188]
 
Wy hopen stil, dat onze teedre telgen,
 
Als wy, in 't zielgenot
 
Der liefde en deugd volop eens mogen zwelgen,
 
En dat geen stormend lot
 
Ons spruitekens knott'.
 
 
 
De dag, die sterft, ontfangt de schoonre stralen
 
Der zon, die 't licht hem gaf;
 
Zoo blinke op ons de liefde, wen wy dalen
 
Naar 't stofverslindend graf,
 
Nog streelender af.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken