Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche historie. Deel 8 (1842-1866)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche historie. Deel 8
Afbeelding van Vaderlandsche historie. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche historie. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche historie. Deel 8

(1842-1866)–Jan Baptist David–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

Vyfde hoofdstuk.

vervolg.

Philip had in tyds Simon van Lalaing, met twee honderd archiers en eene goede ruiterbende naer Audenaerde gezonden om de stad te bewaren, gelyk hy mede Aelst had toevertrouwd aen zynen kamerling den heer van TernantGa naar voetnoot(1), stellende onder diens geleide al de gewapende manschap van het hof, tot dat de ontboden krygsmagt aengekomen ware en toeliete van door te werken. Lalaing deed zyne zaken wel: hy had bevel gegeven de voorsteden van Audenaerde neêr te werpen, om aen den vyand alle schuilplaets te onttrekken, en wilde dat men in de straten van afstand tot afstand groote kuipen vol water gereed hielde, om de gloeijende ballen, die overkwamen, daer met tangen in te werpen en te blusschen. Terwyl hy aldus de poogingen der belegeraers eenigerwyze verydelde, kwam de hertog, aen het hoofd zyner ridderschap, langs de henegauwsche grenzen de

[pagina 161]
[p. 161]

stad ter hulp; maer onder wegeGa naar voetnoot(1) vernam hy dat eene bende van zes honderd boeren uit de omstreek van Gent, Geertsbergen verrast en overrompeld had. Philip, om meester te blyven van den loop des Denders, moest de plaets doen hernemen, en gaf daer last voor aen heer Jan van Croy, die er geene groote moeite meê had; maer de inwoonders betaelden het duer: want na geplonderd te zyn geweest door de Henegauwers ofschoon zy die geholpen hadden, werden des anderdags hunne huizen in brand gestoken door de Gentenaers, by wyze van wederwraekGa naar voetnoot(2).

Zoo verre stond het, en Philip was te Geertsbergen, toen de graef van Etampes, met een leger van ongeveer acht duizend manGa naar voetnoot(3), Seclin ver-

[pagina 162]
[p. 162]

latendeGa naar voetnoot(1), te EspierresGa naar voetnoot(2) over de Schelde voer en, in weêrwil van den tegenstand dien hy hier en daer ontmoette, zynen optogt voortzette tot by Audenaerde, gevende, by middel van een stouten krygsknecht die door het water zwom, kennis aen Lalaing dat hy de stad kwam ontzetten. Hertog Philip zulks vernemende, zou liever hebben gehad dat zyn neef wachtte om de belegeraers aen te randen, tot de beide heiren zich konden vereenigen; maer de drift van 's graven edellieden was zoo groot, dat hy die niet wederhouden kon. De krygskans werd dan gewaegd den 24 April, en viel ja deerlyk uit voor de Gentenaers: niet dat deze hun best niet deden, verre van daer; maer ongehelmd en ongeharnast gelyk zy waren, vochten zy als vliegen tegen olifantenGa naar voetnoot(3), en werden verslagen dat er redding noch herstel aen bleef. Velen

[pagina 163]
[p. 163]

ontkwamen het in kreupelbosschen en moerassen, waer hen de ruitery niet volgen kon, maer dry duizend of meerGa naar voetnoot(1) bekochten het met hun leven, en de overigen namen in wanorde de vlugt naer Gent, nog gelukkig dat men hun op de hielen niet zat; want anders zouden er misschien weinigen hunne woonstede bereikt hebbenGa naar voetnoot(2).

De graef liet aenstonds den uitslag van het gevecht weten aen zyn' neef van Burgondië, die, in aller yl, manschap uitzond om de Gentenaers op hunnen aftogt aen te vallen; doch zy kwamen niet in tyds, en toen de hertog zelf, vergezeld van zynen zoon, tot by de stad genaderd was, hoorde hy er de noodklok luiden, en zag het volk toestroomen naer de vesten: weshalve hy, om geene onvoorzigtigheid te begaen, terug naer Geertsbergen keerdeGa naar voetnoot(3).

[pagina 164]
[p. 164]

Maer ter nauwernood was van buiten het gevaer verwyderd, of de reactie tegen de hoofdmannen begon van binnen. Het volk legde hun te last dat zy naer Audenaerde vertrokken waren zonder de gemeente te raedplegen of hare toestemming te vragenGa naar voetnoot(1); dat zy hunne pligten by het beleg verzuimd, de noodige voorzorg niet gebruikt, de krygsbenden kwalyk opgeleid: kortom dat zy de eer hunner stad geschonden en hunne medeburgers zoo goed als verraden hadden. Daerby werden er nog wat oude koeijen uit de sloot gehaeld, en de dry hoofdmannen te Gent onthalsd den 30 der loopende maend AprilGa naar voetnoot(2).

Dus gaet het gewoonlyk met de volksdryvers. Zoo lang het er enkel op aenkomt om het vuer

[pagina 165]
[p. 165]

der muitery te stoken en de gistende menigte te vleijen, zyn zy allemans vriend: wat zy zeggen is waerheid, wat zy raden is regt; men volgt hen blindelings. Maer heeft het een kwaden uitslag, en gelukken de ondernemingen niet tot welke zy het volk hebben meêgesleept, alsdan krygen zy iedereen tegen, dan dragen zy de schuld van alles wat er misdaen of misvallen is, en word en het slagtoffer der driften die zy zelf verwekt hebben.

De Gentenaers kozen nu, niet dry, maer vyf nieuwe hoofdmannenGa naar voetnoot(1), met welke zy den kryg yverig voortzetten, zonder nogtans te denken om het beleg van Audenaerde of van andere steden te hernemen. Philip zou eerder zelf dat van Gent aengevangen hebben, maer had geen volk genoeg aen de hand om zulks behoorlyk uit te voeren, weshalve hy liever bezettingen stelde in de naestgelegen plaetsen, ten einde Gent af te zonderen en aldus tot onderwerping te brengen. Het land van Waes en, vervolgens de Vier-Ambachten, waer de oproerige burgers hun meesten voorraed

[pagina 166]
[p. 166]

uit trokken, werden aengerand en verdedigd met ongehoorden drift. De gansche zomer verliep in gevechten, het eene al bloediger dan het andere, met roof- en plondertogten, met neêrbranden van dorpen en kasteelen, met kelen of opknoopen van alwie in vyandlyke handen viel, want aen beide kanten was de razerny even groot, en wilde men geene gevangenen sparenGa naar voetnoot(1).

De meeste verwoestingenGa naar voetnoot(2), van den kant der Gentenaers, werden aengerigt door de gilde der Witte-Kaproenen, even zoo moedwillig als ten tyde van YoensGa naar voetnoot(3), maer vooral door de dusgenaemde Gezellen der Groene TentGa naar voetnoot(4), verfoeijelyk samenraepsel van weêrgekeerde ballingen en van

[pagina 167]
[p. 167]

galg-azen die, onder het geleide van een Zeeuwschen edelmanGa naar voetnoot(1), gedurig op buitjagt uitgingen, en door hunne boevenstukken alle verzoening onmogelyk maekten.

De Gentenaers zagen nogtans wel in, dat hunne zaken van dag tot dag achteruit gingen, terwyl de hertog aenhoudend veld won, en geduriglyk nieuwe manschap bykreeg uit de hem toebehoorende landen. Reeds hadden zy naer Brugge gezonden om hulp en leeftogtGa naar voetnoot(2), maer vonden er de poorten geslotenGa naar voetnoot(3), en hunne afgeveerdigden moesten ongetroost naer huis keerenGa naar voetnoot(4). Daegs

[pagina 168]
[p. 168]

na dier aenkomst te Gent, voer de abt van Sint Baefs, met dien van DrongenGa naar voetnoot(1) en den prior der Karthuizers, vergezeld van een aental Brugsche kooplieden, naer DendermondeGa naar voetnoot(2), om van den hertog het zy een voordeeligen vrede, het zy een langdurig bestand te verwerven; doch zy klopten aen eens dooven mans deur, en verwierven het een noch het anderGa naar voetnoot(3): daerentegen schreven de meêdoogende Brusselaers aen hunne vlaemsche naburen, deze ernstiglyk vermanende tot onderwerping, met belofte, indien zy het hoofd in den schoot wilden leggen, van, gezamentlyk met de Staten van Brabant, een goed woord te zullen doen by hunnen verbolgen landheerGa naar voetnoot(4).

Het best wat de Gentenaers doen konden, ware zeker geweest dien raed te volgen: ook mag men denken dat de deftige lieden niets anders wenschten. Maer zy hadden weinig te zeggen in hunne stad, alwaer de Witte-Kaproenen en de gezellen

[pagina 169]
[p. 169]

der Groene Tent, met de overige schavuiten vrymogend den staf voerden, zoodat deze, verre van naer de Brusselaers te luisteren, eerstdaegs met volle magt uittrokken naer Geertsbergen, dat zy ledig maekten en in kolen legden. Het zelfde deden zy te Lessingen en te AkerenGa naar voetnoot(1), en drongen door tot by Ath in Henegau toe, stekende het vuer aen alle de omliggende dorpen, en slepende, by hunnen terugkeer, behalve talryk vee, vyftien wagens met buit geladen naer GentGa naar voetnoot(2). Zoo weinig was men daer genegen om de vlag te stryken.

Intusschen hadden, den 24sten Mei, de schepenen beider banken, in den naem der gemeente, brieven gezonden tot den koning van Frankryk, met dringend verzoek van, als Vlaenderens leenheer, hunne noodlydende stad ter hulp te komen, en met klagten in overhoop tegen hunnen geduchten vorstGa naar voetnoot(3). Ter zelver tyd hadden zy zich gewend tot koning Hendrik van Engeland die, nog altyd in onvrede

[pagina 170]
[p. 170]

met den hertog van Burgondië, hun zeven of acht duizend man beloofdeGa naar voetnoot(1), maer inderdaed slechts eenige benden krygsvolk uit Calais herwaerts zond, en welke, gelyk de vreemdelingen gewoon zyn, eerder kwamen om hunne buidels te vullen, dan om de Gentenaers te helpen.

De fransche koning was regtzinniger. Hy kon wel niet de Gentsche muiters opentlyk begunstigen of hun in de hand werken, reeds verwittigd als hy was, en onderrigt van hun gedrag door den hertog van BurgondiëGa naar voetnoot(2), met wien hy in geenen twist zocht te treden. Zonder dan aen de Gentenaers te antwoorden, maer toch altyd genegen, even als zyne voorgangers om zich tusschen de vlaemsche zaken te mengen, gaf hy last aen eenige vertrouwde hovelingen van naer deze landen te komen, ten einde Philip zoo wel als die van Gent over te halen om hunnen twist aen zyn oordeel en uitspraek te onderwerpenGa naar voetnoot(3). Karels gezanten moesten tevens

[pagina 171]
[p. 171]

met den hertog spreken over den afstand of de wedergaef aen Frankryk van de steden op de Somme gelegenGa naar voetnoot(1), als zynde hem deze niet meer nuttig tot bescherming zyner fransche graefschappen, sedert dat de Engelschen uit Normandyë verdreven warenGa naar voetnoot(2).

Karel verzuimde hier, als blykt, zyne eigen belangen nietGa naar voetnoot(3), toonende aldus dat hy uit geene zuivere liefde voor den vrede te werk ging. Niet te min bragten het zyne gezanten zoo verre, dat er, den 19 July, een bestand van zes wekenGa naar voetnoot(4) geslo-

[pagina 172]
[p. 172]

ten werd tusschen den hertog en zyne onderdanenGa naar voetnoot(1), om middelerwyl in gesprek te komen nopens de voorwaerden van verzoening en het herstel des vreden. De onderhandelingen werden inderdaed aengeknoopt te Ryssel, door den koning verkozen. Vyftig overheden en aenzienlyke burgers van Gent trokken daer heen om hunne grievenGa naar voetnoot(2) voor te dragen en uit te leggen aen de fransche middelaers, gelyk, van den anderen kant, Philip ook zyne klagten en eischen te kennen gafGa naar voetnoot(3). Van

[pagina 173]
[p. 173]

wederzyde had men zoo veel in te brengen, dat zes maenden niet toereikend zouden geweest zyn om tot eene slotsom te komen. Ook hadden koning Karels afgeveerdigden de grootste moeite om vóór het einde des bestands, afloopende den 2 September, hun vonnis uit te brengen, hetgeen zy echter deden den 30 Augusty, doch nagenoeg geheel in het nadeel van Gent hetwelk verwezen werd tot boeten, voetvallen en andere vernederingenGa naar voetnoot(1), met verbod, uit 's konings naem, van deze voorwaerden te verwerpen.

De Gentsche zaekgelastigden keerden den 3 September, vol bedeesdheid, met dit nieuws naer hunne stad, maer dorsten kwalyk ergens van spreken. En toen, een paer dagen later, een krygsbode van Ryssel komende, om van wege de fransche gezanten afvraeg aen de Gentenaers te doen of zy zich aen de uitspraek onderwierpen, zyn logist had ge-

[pagina 174]
[p. 174]

nomen in eene herberg binnen de stad, raedde hem uit medelyden de huisbaes zyne boodschap niet te volbrengen, indien hy de strop ontgaen wildeGa naar voetnoot(1). Trouwens, den 8 September vergaderde de Collatie, en kreeg verslag van hetgeen er te Ryssel bepaeld was, doch verklaerde aenstonds met eenparige stemmen dat de gemeente er zich niet wilde aen houden, maer in tegendeel de worsteling hernemen, al moeste het aen den laetsten burger het leven kostenGa naar voetnoot(2).

In de plaets van vrede, was het dan weêr op nieuw oorlog, ja en nog bloediger dan te voren. Wy zullen, om kort te zyn, de byzonderheden, veelal aen elkander gelyk, ter zyde laten, en slechts verhalen hoe er een eind aen kwam.

Reeds den 17 September, en voor aleer de hertog tyd had gehad om zyne afgedankte of verspreide krygsknechten wederom te verzamelen, trokken de Groene-Tentenaers uit Gent naer HulstGa naar voetnoot(3), verrasten dit en deden heel de Burgondische bezetting

[pagina 175]
[p. 175]

over de kling springen, waerna zy de stad in kolen legden, om er voortaen den vyand uit te houden. Zoo ging het al 't overig van het jaer, en gedurende den ganschen winter voort, van tyd tot tyd zelfs met eenig voordeel aen den kant der GentenaersGa naar voetnoot(1). Maer in den volgenden zomer keerde de kans, toen Philip uit alle zyne landen nieuwe manschap had opgeroepenGa naar voetnoot(2), en zich in staet gesteld om, met gunstige gelegenheid, er eens voor goed door te hakken. Den 18 Juny 1453, vertrok hy van Ryssel naer Kortryk, alwaer het leger verzameld was, voornemens zynde zich achtervolgens meester te maken van de sloten en burgten door de Gentenaers bezet, en van waer zy gewoonlyk uitgingen om de naburige streken af te loopen en te verwoesten. Den 25sten beschoot hy het kasteel van SchendelbekeGa naar voetnoot(3), en hebbende dit, na een paer dagen

[pagina 176]
[p. 176]

arbeids veroverd, deed hy de verdedigers, ten getalle van ruim honderd man, aen de boomen ophangen, den overste alleen, Jan van Waesberghe, uitgezonderd, die aen de valbrug vastgestropt werdGa naar voetnoot(1).

[pagina 177]
[p. 177]

Thans lag het slot van PouckeGa naar voetnoot(1) aen de beurt, dat, na negen dagen wederstandsGa naar voetnoot(2), gelykelyk overging, en welks verdedigers hetzelfde lot beproefden als die van SchendelbekeGa naar voetnoot(3). Eindelyk, den 15 July trok het leger naer Gaveren, waer het pleit moest beslist worden. Het kasteel, gelyk wy hierboven verhaeld hebben, was door de Gentenaers ingenomen en bezet gehouden. Voorzien van stevige muren en omringd van breede en diepe grachten, kon het niet gemakkelyk bestormd of beschoten worden, en met een handvol volks de poogingen van

[pagina 178]
[p. 178]

groote legermagten verydelenGa naar voetnoot(1). Inderdaed, den 18 JulyGa naar voetnoot(2) had de hertog er het beleg van ondernomen en reeds vier dagen zoo goed als vruchteloos voortgezet, toen de slotvoogd, Arnout van der SpeetenGa naar voetnoot(3), deken van het metsers-ambacht, naer 't schynt door de Burgondiërs omgekocht, des nachts met dry of vier anderen heimelyk uitsloop, de vesten overzwom en zich naer Gent begafGa naar voetnoot(4). Daer stond alles in rep en roer: de burgers hoorden tot in hunne straten den weêrgalm van het geschut dat te Gaveren donderde. Zy hadden reeds overal de schoven neêrgelaten en de sluizen digt gemaekt, in de hoop van, door het stygen der Schelde, de omstreek van het belegerd slot onder

[pagina 179]
[p. 179]

water te zien loopen; doch dry mylen stroom-opwaert kon dat middel niets uitwerkenGa naar voetnoot(1). Ook was de menigte radeloos, bevende van ongeduld en de handen wringende van spyt, toen den 23sten JulyGa naar voetnoot(2), met het eerste morgenkrieken de metsers-deken in de stad kwam, en de toegesnelde inwoonders, onder anderen, deed gelooven dat 's hertogs leger, verloren arbeid doende, van uer tot uer smolt, door het wegvlieden zyner krygsknechten, dusdaniglyk dat de Gentenaers dit mael slechts te willen hadden om zyne magt te verpletteren, ja te vernietigenGa naar voetnoot(3). Hy scheen enkel vuer, en had geen moeite om heel de burgery te ontvlammen. Op het eigen oogenblik begon Roelant te stormen; jong en

[pagina 180]
[p. 180]

oud vloog in de wapens. De schepenen hadden doen uitroepen dat alle weerbare mannen, van 20 tot 60 jaren, zich gereed moesten houden voor de uitvaert; doch zulks was overbodig: al wat beenen had, kwam zich onder de stedelyke banieren scharen; de ouderlingen zelfs gaven het voorbeeld aen hunne zonen, en tot de vrouwen toe hadden geene handen of woorden genoeg om hare mans op te wekken en aen te zetten. Anderen laedden, in aller yl, donderbussen, veugelaers, bombarden, couleuvrinen, crapaudeelen en ribaudekinsGa naar voetnoot(1), alsmede brood en leeftogt op wagens: kortom het ging er zoo spoedig en zoo yverig in zyn werk, dat er eerlang een dubbel heir, van samen dertig of meer duizendenGa naar voetnoot(2) de poort uit trok-

[pagina 181]
[p. 181]

kenGa naar voetnoot(1) naer Gaveren, de eenen over MeerlebekeGa naar voetnoot(2) en VursteGa naar voetnoot(3), de anderen over LembergheGa naar voetnoot(4), alwaer zy nog vervoegd werden door talryke benden uit het land van WaesGa naar voetnoot(5).

Terwyl de Gentenaers in aentogt waren, geschiedde er iets anders te Gaveren: namelyk het kasteel werd opgegeven door de bezettelingen die, ziende dat de hopmannen gaen loopen waren, al hunnen moed verloren hadden. Zulks strekte hun

[pagina 182]
[p. 182]

echter tot geen behoud; want de hertog had zoo haest het slot in zyne handen niet, of hy deed de mannen, ongeveer tachtig in getal, aen de boomen opknoopen, waer de naderende Vlamingen hunne lyken konden zien wapperenGa naar voetnoot(1).

Philip had by tyds zyne krygsmagtGa naar voetnoot(2) verdeeld in dry legers: het eerste, als voorhoede aen te zien, bestond uit Burgondiërs en Henegauwers, onder den staf van 's hertogs maerschalk en eenige Belgische heeren; het andere, zynde de achterhoede, was hoofdzakelyk samengesteld uit den Vlaemschen adel, en werd opgeleid door Jakob van Sint-Pol, den heer van L'Isle-Adam en dien van Gruthuze. Eindelyk, in het voornaemste of middelheir staende onder den hertog zelf, telde men de ridders en krygsknechten uit Picardyë en het Atrechtsche. Philip was nog nooit omringd geweest van zoo veel edelliedenGa naar voetnoot(3) en mannen van wapenen. Zyn eigen

[pagina 183]
[p. 183]

zoon Karel was den zelfden morgen aengekomen, hebbende niet willen te Ryssel blyven by de hertogin, werwaerts de vader hem gezonden had uit vrees van hem te verliezenGa naar voetnoot(1). Beide zaten aen tafelGa naar voetnoot(2), toen hun geboodschapt werd dat de Gentenaers in 't gezigt waren: ‘Zegt dat zy welkom zyn’ was Philips antwoord; en hebbende aenstonds alarm doen blazen, gespte hy zyn blank harnas aen, en sprong, naest den graef van Charolais, te peerd, zoo vlug, als of hy geene zeven en vyftig, maer zeven en twintig jaren ware oud geweest. De vorst voorzag (en moeijelyk te voorzien was het niet) dat zyne onderdanen er dit mael deerlyk zouden van afkomen. Op het laetste oogenblik, gelyk de gewoonte meêbragt, maekte hy een vyftigof zestigtal nieuwe riddersGa naar voetnoot(3), en het bloedig spel ving aen.

[pagina 184]
[p. 184]

De Gentenaers Gaveren bereikt hebbende, ontwikkelden zich op het veld, leunende met hunnen regter vleugel aen de ScheldeGa naar voetnoot(1). In het midden namen de beste stryders post, gewapend met lange pieken, en schaerden zich digt te gader tot eenen ontzaggelyken teerling, welks voorkant door geene ruitery, hoe sterk ook, kon doorgebroken of ontgonnen worden. Aen de linke zyde werd het geschut geplaetst, onder de bewarenis van mannen gewapend met strydbylen, met daggenGa naar voetnoot(2) of met beslagen knodsenGa naar voetnoot(3). Daer naest stond het Gentsch peerden-volk, dat niet zeer talryk was; en achter dit eerste heir stelde zich, by wyze van achterhoede, het ontelbaer samenraepsel van ongeoefende werklieden, boeren en ouderlingen, gedekt, of eerder belemmerd door de troswagens, zoo slecht ingespannen als zwaer geladen.

De maerschalk van Burgondië begon den aenval, zoekende door schermutselingen de vyandlyke gelederen open te krygen; doch zulks mislukte tot dry mael toe. De Gentenaers bleven gesloten als

[pagina 185]
[p. 185]

muren, langzaem indringende, terwyl hunne ribaudekins, crapaudeelen en ander tuig al meer dan eens verplaetst waren geworden, niet zonder schade aen de Burgondiërs toe te brengen. Zoo duerde het ruim twee uren met verlies van beide kanten; toen de hertog, aen het hoofd zyns middelheirs, dat tot dus verre nog niet meêgedaen had, en vooral ryk was aen geharnaste ridders, met ligt geschut ter zyde, op de reeds vermoeide Gentenaers losbrak. Deze aenval maekte het hun veel lastiger dan de eerste; nogtans hielden zy het eenen tyd lang moediglyk vol, niet meer voorwaerts stappende, maer ook niet deinzende: doch zie wat ongeluk! In het hevigste der worsteling, springt er te midden van hen eene ton met buskruid, waer, by onvoorzigtigheid, Mathys van den Kerckhove, de meester bombardier, zyne brandende lont had laten op vallenGa naar voetnoot(1), en spreidt den schrik in de verbysterde menigte. Mydt u, mydt u, klonk het rond, want men vreesde voor de andere kruidvaten; maer velen dachten op verraed, en raekten in verwarring,

[pagina 186]
[p. 186]

waer des vorsten archiers aenstonds gebruik van maekten om er door te slaen. Inderdaed zy sloegen er door, en het pleit was zoo goed als beslist. Thans stortten de Burgondische ridders vooruit en drongen, drongen den vyand met heel zynen regter vleugel de Schelde in, die welhaest de slagtoffers niet meer slikken kon, wordende ja zelfs de zwemmers met pylen doorschoten. Ter zelver tyd was ook de linker vleugel der Gentenaers voor de overmagt geweken naer den kant van EeckeGa naar voetnoot(1), alwaer zy in eene bogt des strooms, van achteren en op zyde beschermd, nog beproefden stand te houden. En trouwens, zy verweerden er zich als ware helden: de hertog zelf liep gevaer van om te komen, en de jonge Karel werd gewond aen zynen voet; maer op den duer keerde niet te min de krygskans tegen de Gentenaers, die allen, of nagenoeg allen, dood bleven, versmoord in het water, doorpriemd van de archiers, vertrappeld onder de peerden, neêrgeveld door de ruiters.

De talryke maer zwakke achterhoede had niet eens deel aen den stryd genomen. Ziende de magt

[pagina 187]
[p. 187]

van het voorste leger gebroken worden, kozen zy in wanorde het hazenpad, en liepen uiteen; maer werden eerlang ingehaeld door de Burgondiërs die hun op de hielen zaten en ze verhakkelden als slagtvee, tot tegen de poorten van Gent toe.

De nederlaeg was volkomen. Zestien duizend GentenaersGa naar voetnoot(1) lieten er 't levenGa naar voetnoot(2), grootendeels verdronken in de Schelde, wier waters, overdekt van lyken, kort daerna door de stad heen begonnen te vlieten. Gent weêrgalmde van jammerkreten en geschrei; daer was geen huisgezin of het had leden te beweenen; de vrouwen vischten hare mans, hare kinderen op, en kusten wanhopig hun dierbaer overschot, dat de herten der aenschouwers er van scheurdenGa naar voetnoot(3).

[pagina 188]
[p. 188]

Philip zegevierde, doch zonder laetdunkendheid of hoogmoedGa naar voetnoot(1), verklarende, aenstonds na zyne overwinning, dat hy er geen voordeel uit trekken wilde, maer gereed was aen de Gentenaers dezelfde voorwaerden van verzoening aen te bieden, welke zy te Doornik in hunnen moedwil verworpen haddenGa naar voetnoot(2). Nog den zelfden avond deed hy in dien zin brieven opstellen, en zynde den volgenden dag aen het hoofd zyns legers naer de stad getrokken, zond hy eenen wapenkoning vooruit om de boodschap te doen. Zyne brieven, aen de overheden afgeleverd, werden oogenblikkelyk gelezen, en hy kreeg eerlang voor antwoord dat men hem ootmoediglyk bad naer Gaveren weêr te keeren, met belofte van hem des anderdags voldoening te geven.

De hertog willigde deze bede in. Op zynen weg

[pagina 189]
[p. 189]

naer Gaveren, voer hy nog eens over het slagveld, en zynde blyven stil staen, aenschouwde hy met vochtige oogen de duizende lyken die zoo wel op het plein als op de boorden der Schelde verspreid lagen, en eene menigte van vrouwen zoekende onder de dooden hare broeders, hare echtgenooten, hare zonen. Des vorsten edellieden spraken hem van zyne victorie; maer hy antwoordde al weenende: ‘Ik weet niet wie daer by wint: wat my betreft, gy ziet dat ik er by verlies, want allen zyn myne onderdanen.’

Daegs daerna kwamen inderdaed de abt van DrongenGa naar voetnoot(1), de prior der Karthuizers, met eenige andere aenzienlyke liedenGa naar voetnoot(2), naer Gaveren, en stemden daer niet alleen toe in 's hertogs voorstellen, maer gaven zich geheel over in zynen vorstelyken wil. Deze wil, als gezegd is, was uitgedrukt in het vonnis van Ryssel, en kwam hoofdzakelyk neêr op de volgende punten.

1o Dat de overdeken, en de deken der wevery

[pagina 190]
[p. 190]

voortaen geen deel meer zullen nemen aen den keus der wethouders, noch aen dien der kiezers.

2o Dat in het vervolg, de schepenen van Gent geene banvonnissen meer vellen zullen, ten zy met oorlof van den landheer of zynen Baljuw.

3o Dat dezelfde schepenen geene voorgebodenGa naar voetnoot(1) zullen mogen doen, zonder des heeren of zyns Baljuws toestemming.

4o Dat de stedelyke overheden geene kennis meer nemen zullen van misdryven door 's hertogs ambtenaren gepleegd, maer die aen zyn oordeel moeten overlaten.

5o Dat de poorters of poorteressen van Gent, misdaden begaende buiten hunne stad, zich, volgens hunnen keus, zullen mogen verantwoorden voor de schepenbank van Gent, of voor het geregt der plaets, waer het feit gepleegd is; maer hunne medepligtigen, geene poorters zynde, zullen door de schepenen van Gent niet meer mogen gevonnisd wordenGa naar voetnoot(2).

[pagina 191]
[p. 191]

6o Dat de stedelyke overheden, schryvende aen den hertog of aen anderen, hunne namen niet meer aen het hoofd, maer alleen op het einde der brieven zullen mogen zettenGa naar voetnoot(1).

7o Dat de Gentenaers alle hunne standaerts of banieren, welke zy tegen den landheer hebben durven opsteken en dragen, hem zullen overleveren, om er zynen wil meê te doen.

8o Dat de Witte-Kaproenen zullen afgeschaft zyn en blyven, even als alle andere gezelschappen van dien aert, onder welken naem en op wat voorwendsel ook te voren ingevoerd.

9o Dat zy zullen ophouden de zaken of processen, hangende voor de regtbanken van Audenaerde, van Kortryk, of voor die der steden en landen van Aelst, van Waes, van Dendermonde, van de

[pagina 192]
[p. 192]

Vier-Ambachten, van Biervliet of andere, te beroepen voor de schepenbank van GentGa naar voetnoot(1), en dat de opgenoemde steden, landen en kasselryen in het vervolg zullen vry en onafhankelyk wezen van alle regtsgebied, gezag en onderhoorigheid ten aenzien van Gent.

10o Dat de Gentenaers plegtiglyk zullen vergiffenis vragenGa naar voetnoot(2), en eene boet betalen van 200,000 gouden Ryders aen den hertog, naest eene andere van 50,000 tot herstelling der afgebrande kerken

[pagina 193]
[p. 193]

en inzonderheid der kerk van RupelmondeGa naar voetnoot(1).

11o Eindelyk zullen de Gentenaers verpligt wezen twee hunner stadspoorten, namelyk de OverpoortGa naar voetnoot(2) en de PercellepoortGa naar voetnoot(3), door welke zy, Donderdags in de Paeschweek van 1452 uitgetrokken zyn om Audenaerde te gaen belegeren, voor immer alle Donderdagen van het jaer gesloten te houden; alsmede de SpitaelpoortGa naar voetnoot(4), door welke zy hunnen heer te Rupelmonde zyn gaen bevechten, voor eeuwig toe te metsen, ten ware dat de hertog of zyne opvolgers graven en gravinnen van Vlaenderen daer anders over beschikten.

Zie daer, in 't kort, den inhoud van den dusge-

[pagina 194]
[p. 194]

naemden pais van GaverenGa naar voetnoot(1). De afgeveerdigden keerden daermeê naer Gent, en dit mael werden zy met den meesten geestdrift ontvangen. Al het leed scheen vergeten; men stookte vreugdevuren op de straet; het volk gaf de hand aen 's vorsten krygsknechten die lust hadden om de stad te doorwandelen; men zood ja wagens met wyn en mondkost aen het leger van Gaveren, even alsof de abt van Drongen en zyne gezellen geen strafvonnis, maer nieuwe privilegie-brieven hadden meêgebragtGa naar voetnoot(2). De reden was dat ieder zich aen eene veel strengere uitspraek verwacht had: en trouwens de eischen van Philip mogten zeer gematigd heeten. Ootmoedige knievallen waren geen nieuws: de Vlamingen der veertiende en vyftiende eeuw deden ze des te gemakkelyker, daer niemand vergiffenis vragen moest in zynen eigen naem. Het

[pagina 195]
[p. 195]

sluiten der poorten was ook niet erg, dewyl men vooraf zeker mogt wezen dat zulks geene eeuwigheid duren zou gelyk het vonnis inhieldGa naar voetnoot(1): en wat de boeten raekte, daer kon de stad renten voor verkoopen, eenige tydelyke accynzen voor opzetten, of andere middelen aenwenden, waer de menigte kleinen last van te dragen zou hebben, behalve dat men ookal op afslag rekenen konGa naar voetnoot(2). De Gentenaers hadden dus reden van blyde te wezen; doch waerom die gunstige voorwaerden geen jaer vroeger aenveerd? waerom gewacht tot dat bykans geheel het land verwoest was, en de stad voor 't minst dertig duizend burgers op de verschillende slagvelden gelaten had? Waerom? Omdat de deftige lieden te Gent niet meester waren, en dat de blinde menigte zich meê liet slepen door volksdryvers, die of hunne dolle driften involgden,

[pagina 196]
[p. 196]

of lust schepten in de wanorde, of daer hun voordeel in zochten, gelyk men er altyd aentreft in moeijelyke tyden. Ware te Gent, zoo wel als te Brugge, te Luik, te Dinant en elders, het gezag in wyze handen geweest, die steden zouden nooit zoo vele rampen beproefd, noch zoo dikwerf haren voorspoed onderbroken gezien hebben. En dit geldt heden nog: de openbare magt moet gevoerd worden door wettige overheden, verantwoordelyk voor hetgeen zy doen en laten, maer mag in de handen niet zyn der onwetende menigte, zonder ryp beraed of overleg te werk gaende, ligt te bedriegen door stoute redenaers en valsche volksvrienden, onder wier beleid zy onvermydelyk in het verderf loopt.

Zoodan den 31 July, gelyk het geregeld en afgesproken was, begaf zich Philip, vergezeld van al zyne krygsmagt, andermael naer Gent, post nemende op de groote baen die naer Audenaerde leidt, ongeveer eene halve myl van de stad. Zyne archiers, met den gespannen boog op den schouder, stapten voorwaerts om van wederzyde den weg te bezetten; achter hen schikten zich de mannen van wapenen, mede in twee reijen, en op het einde

[pagina 197]
[p. 197]

dier baen hield de hertog stil, geharnast als in den slag van Gaveren, en gezeten op het zelfde strydpeerd dat onder hem tot viermael toe gewond en thans nog gepleisterd was. Zyn zoon Karel, de graef van Etampes, de jonkheeren van Kleef en van Ravenstein, onderscheidene Vliesridders en voorname edellieden maekten zyn gezelschap uit. Nauwelyks had ieder plaets genomen, of men zag de Gentenaers afkomen, opgeleid door den Maerschalk van Burgondië. Aen hun hoofd waren de abt van Drongen, de Prior der Karthuizers en andere geestelyken. Dan volgden de schepenen, de hoofdmans en de dekens, ten getalle van vyf en twintig, in hun hemd, blootshoofds en blootsvoets, en achter hen tweeduizend burgers in zwarte rokken, ongegord, zonder kaproenen en insgelyks barvoetsGa naar voetnoot(1). Van zoo verre als zy den hertog zien konden, vielen allen op hunne knieën, luidkeels roepende: ‘Genade voor die van Gent!’ Alsdan trad de kanselier van Burgondië vooruit, om hun nog eens met een streng gelaet de gepleegde misdryven te verwyten, waer de boetelingen enkelyk

[pagina 198]
[p. 198]

op antwoordden roepende andermael: ‘Genade, genade voor die van Gent!’ Ten laetste tot voor den hertog gekomen zynde, herhaelden zy nog eens met schreiende oogen denzelfden noodkreet, waerop de abt van Drongen het woord nam om, in den naem van al de Gentenaers, ootmoediglyk vergiffenis te vragen, met belofte van nooit meer in de begane fouten te zullen hervallen. Alsdan sprak Philip, en zeide: ‘Dewyl men my om genade smeekt, zal ik genade doen. Voor die zich gedragen als goede onderdanen zal ik een goed vorst wezen, en zal voortaen niet meer denken op den hoon dien zy my aengedaen hebben.’ Ten laetste werden al de banieren der Gentsche ambachten aen den hertog overgeleverd, die ze in eenen zak deed steken en meênemenGa naar voetnoot(1).

Zoo eindigde de boetpleging. De Gentenaers keerden bly te moede naer hunne stad, alwaer de vrede plegtiglyk afgekondigd werd, en des avonds was het er groote viering. Philip van zynen kant keerde naer Gaveren, en vertrok des anderdags naer Audenaerde, met de verbeurde banieren

[pagina 199]
[p. 199]

voorop, waervan er een deel opgehangen werd in O.L.V. kerk van Boulogne, en de overige in de kerk van gelyken naem te Halle; vervolgens werd het leger afgedankt, en zoo was het weêr eens pais met GentGa naar voetnoot(1).

voetnoot(1)
Een burgondisch edelman.
voetnoot(1)
Namelyk te Enghien, van waer hy voorttrok naer Ath in 't Henegauwsche.
voetnoot(2)
De Henegauwers, zoo min Vlaemschgezind in 1452 als ten tyde van vrouw Richildis, na de stad schandelyk gehavend te hebben, waren denzelfden dag met hunnen buit vertrokken naer Ath en Lessingen, en kwamen vervolgens met den hertog weêr naer Geertsbergen. Zie Meyer, ad ann. 1452.
voetnoot(3)
Dit getal wordt opgegeven door Meyer. De heer Kervyn, IV, bl. 386, spreekt van tien à twaelf duizend man, op welken grond zien wy niet.
voetnoot(1)
Seclin is een stedeken van Fransch-Vlaenderen, bezuiden Ryssel, alwaer de graef van Etampes zyne krygsmagt verzameld had.
voetnoot(2)
Westvlaemsch dorp bezuiden Kortryk.
voetnoot(3)
Het zyn de eigen woorden van Meyer: Gandenses, zegt hy, resistebant quidem, sed tanquam muscae contra elephantos.
voetnoot(1)
Zoo zegt het de gelyktydige La Marche, bykans ooggetuigen, Liv. I, chap. 24.
voetnoot(2)
Zie La Marche, chap. cit. Zie mede Du Clercq, chap. 8, De Coussy, chap. 50, en de Chronique de Jacq. De Lalaing, chap. 82-84.
voetnoot(3)
Zie de aengehaelde schryvers, locis cit. Zie mede eenen brief des hertogs van den 27 April, kennis gevende van hetgeen er gebeurd was aen de wethouders van Mechelen, by Gachard, Documents inédits, II, bl. 112.
voetnoot(1)
Trouwens, de hoofdmannen, in de hoop van Audenaerde zonder groote moeite op hunne hand te brengen, waren slechts met eene smalle bende derwaert getrokken. Maer toen men te Gent hoorde dat zy er sterken wederstand hadden gevonden, besloten de inwoonders, om de eer hunner stad te waerborgen, hen mannen gelyk te gaen helpen.
voetnoot(2)
Zie het Dagbock, bl. 276.
voetnoot(1)
Volgens het getal der parochiën van dien tyd. Zie Meyer, ad ann. 1452, alwaer hy mede de namen der vyf uitverkoornen geeft.
voetnoot(1)
Wy stappen over de byzonderheden, als van weinig nut zynde tot kennis des geheels. Zie die overigens by La Marche, chap. 25; De Coussy, chap. 51-58; Du Clercq, Liv. II, chap. 9-20; en Meyer, ad ann. cit.
voetnoot(2)
Zy waren zoo groot, dat er, in het dusgenaemde Oost-Vlaenderen, bykans niets ongeschonden bleef.
voetnoot(3)
Zie ons vierde Deel, bl. 652, vlgg.
voetnoot(4)
In 't Fransch heeten zy les compagnons de la Verte-Tente. Zie daerover eene notitie van den heer de Saint-Génois in de Revue de Bruxelles van September 1837, bl. 65-97.
voetnoot(1)
Men hiet hem in de wandeling den Bastaert van Blankstain. Hy was de zoon eens Zeeuwschen edelmans, uit het vaderlyk huis verdreven om zyn ondeugend gedrag.
voetnoot(2)
Zie het Dagboek, bl. 280. Zie mede Meyer, ad ann. 1452, en Despars, III, bl. 494.
voetnoot(3)
De hertog was zeer voldaen van het gedrag der Bruggelingen, en dankte hun zulks door eenige gunsten, toestemmende, onder anderen, in het heropenen der Bouverie-poorte, die sedert 1458 gesloten was gebleven. Zie hiervoren, bl. 115.
voetnoot(4)
Op hunne terugreis staken zy het vuer aen eenige dorpen, om hun hart op te halen.
voetnoot(1)
In 't Fransch Tronchiennes, naby Gent.
voetnoot(2)
Zie het vrygeleide dat zy daertoe van den hertog ontvangen hadden, in het Dagboek, bl. 288.
voetnoot(3)
Zie Meyer, ad ann. cit. en Despars, bl. 495.
voetnoot(4)
Zie Meyer, loc. cit. en Despars, bl. 497-98.
voetnoot(1)
Een dorp op den weg van Geertsbergen naer Lessines.
voetnoot(2)
Zie Meyer, ad ann. cit. en Despars, bl. 498.
voetnoot(3)
Zie den tekst van dezen brief in het Dagboek, bl. 283-87.
voetnoot(1)
Zie de Kronyk van Vlaenderen uitgegeven door de Bibliophilen, II, bl. 143.
voetnoot(2)
Zie des hertogs brief van 28 April 1452 aen koning Karel van Frankryk, by Kervyn, IV, bl. 500.
voetnoot(3)
Zie de instructien door den koning aen zyne gezanten gegeven, by Kervyn, IV, bl. 510, vlgg. Zie mede een nieuwen brief van Philip aen den koning, aldaer, bl. 516.
voetnoot(1)
Versta de steden en landen, krachtens den vrede van Atrecht aen hertog Philip overgelaten. Zie hiervoren, bl, 57. Men noemde die gewoonelyk in het Fransch, les villes de la Somme.
voetnoot(2)
De Franschen hadden Normandyë herwonnen in den zomer van 1450.
voetnoot(3)
Des te min dat er geene spraek was van uitkeering der 400,000 kroonen, waermede de gemeende steden mogten ingekocht worden. Zie hiervoren, bl. 58.
voetnoot(4)
Het bestand moest ingaen den 22sten op het uer van middag. Den eigen morgen braken, al vroeg, de Gentenaers in de Veldstraet het huis af van zekeren Jan van Bluusen (waerschynlyk een' prinsgezinde), en haestten zich om er vóór den klokslag van twaelven meê gedaen te krygen. Twee uren te voren was er een pykenier in de stad gekomen dragende, op borst en rug, het kruis van Sint Andries: deze werd mede in aller yl, buiten de Dendermondsche poort, aen eenen boom opgehangen. En zoo bereidde zich 't Gentsche volk tot het bestand en tot den vrede! Zie het bewys in het Dagboek, bl. 331. Zie mede Du Clercq, chap. 24.
voetnoot(1)
De origineele oorkonden staen by Gachard, Doc. inéd. II, bl. 118 en 122. Men vindt ze ook, met andere stukken daertoe betrekkelyk, in het Dagboek der Gentsche Collatie, bl. 293-330.
voetnoot(2)
Zie daer de lange reeks van in het reeds zoo dikwerf beroepen Dagboek, bl. 361-84.
voetnoot(3)
Zie die mede, te samen met de antwoorden, replycken ende duplycken der Gentenaers, aldaer wydloopig geboekt, bl. 384-429.
voetnoot(1)
Zie de sententie der fransche middelaers, waer wy hierna moeten op terugkomen, by Meyer, ad ann. 1452, of in 't Fransch, by Du Clercq, Liv. II, chap. 25, en by De Coussy, chap. 68.
voetnoot(1)
Zie Du Clercq, chap. 26.
voetnoot(2)
Zie het Dagboek, bl. 429, alwaer slechts het datum misschreven, of in de uitgave misdrukt is.
voetnoot(3)
De hoofdplaets van een der Vier-Ambachten.
voetnoot(1)
Zie de feiten by Meyer, ad ann. 1452, of by Du Clercq, chap. 26-44.
voetnoot(2)
Zie onderscheidene brieven door den hertog aen die van Mechelen geschreven, om geschut en bombardiers te vragen, by Gachard, Doc. ined. II, bl. 125, vlgg. De Mechelaers hadden hem reeds, het jaer te voren, yverig bygestaen, als blykt uit andere brieven, aldaer bl. 112-118.
voetnoot(3)
Benoorden Geertsbergen, naby den Dender. Het was van daer dat de Gentenaers veel kwaed hadden gedaen op de Henegauwsche grenzen.
voetnoot(1)
Zie hoe Philip zelf dat vertelt in eenen brief aen Antonis van Croy, zynen stadhouder te Luxemburg, by Gachard, Doc. inéd. II, bl. 131. - In dezen brief, gedagteekend uit Kortryk den 13 July, meldt, onder anderen, de vorst dat hy veel tyds verloren had, by gebreke van geld om zyne huerbenden te betalen, die, uit dezen hoofde grootendeels verloopen waren. Zie dat bevestigd door Du Clercq, chap. 40. Trouwens, tot in de zestiende en zeventiende eeuw toe, bleef geldgebrek eene voorname oorzaek dat de kryg zoo dikwerf sleepte, en dat de landzaten er zoo ysselyk by leden. Het finantie-wezen was in alle Staten even slecht ingerigt; de krygsknechten wachtten soms maenden op maenden naer hunne soldy, en verkochten niet zelden hunne wapens om te kunnen leven. Geen wonder dus dat vooral de huerlingen den vorst dien zy dienden lieten zitten, of, erger nog, het verhaelden op de arme landlieden, aen wie op den duer niet overbleef dan hunne oogen om te weenen, wanneer zy er zelfs hun leven niet by ingeschoten hadden. Gelukkiglyk voor den hertog werd hy hier uit den nood getrokken door den Kanselier van Burgondië, die hem penningen zond, en in staet stelde om voort te gaen. Zie Meyer, ad ann. 1453, of Du Clercq, chap. 49.
voetnoot(1)
Zie hiervoren, bl. 157, en de byzonderheden over Poucke medegedeeld door Blommaert in den Messager van 1841, bl. 19.
voetnoot(2)
Voor dat kasteel vond de vermaerde ridder Jakob van Lalaing de dood, getroffen zynde door het schot eens veugelaers, dat hem de hersenpan kloof. Zie Chastellain, Chronique de Jacques Delalaing, chap. 100.
voetnoot(3)
Het was na de verovering van Poucke dat Philip terug keerde naer Kortryk, om op geld te wachten, als hy sedert schreef aen den gouverneur van Luxemburg. Binnen den tusschentyd hielden zyne krygsknechten deerlyk huis in de omstreek. Zie Meyer, ad ann. cit.
voetnoot(1)
Die van binnen wisten zulks zoo wel, dat zy den hertog allerlei scheldwoorden en verwyten naer het hoofd dorsten werpen. Zie Du Clercq, chap. 50.
voetnoot(2)
Quinto decimo Cal. Augusti, zegt Meyer, en hiermede stemt de Kronyk van Vlaenderen overeen.
voetnoot(3)
Dien naem geven hem het Dagboek, bl. 430, en de Kronyk van Vl. II, bl. 190. By Meyer daerentegen en by de fransche kronykschryvers, heet hy Vander Specken.
voetnoot(4)
Zulks geschiedde, zegt Du Clercq, chap. 50 en De Coussy, chap. 85, volgens afspraek met eenige oversten van het Burgondisch leger.
voetnoot(1)
Zie Meyer, ad ann. cit. en de Kronyk van Vlaenderen loc. cit. De heer Kervyn, IV, bl. 477, heeft dit kwalyk uitgeleid.
voetnoot(2)
Het was een Maendag, derhalve niet (als de fransche kronyken zeggen) den 22sten die op eenen Zondag viel.
voetnoot(3)
Het dient opgemerkt dat het Dagboek, loc. cit. geene melding maekt van het verraderlyk gedrag en de leugenachtige tael des metsers. Uit Meyer, en uit de Kron. van Vl. kan men dat juist ook niet afleiden: zoodat misschien de rol door Vander Speeten in deze omstandigheid gespeeld, zoo hatelyk niet geweest is als de fransche kronykschryvers voorgeven. Het is niet zelden moeijelyk de waerheid te weten over hetgeen in onzen eigen leeftyd geschiedt: hoe zou men dan immer zekerheid hebben wegens de gebeurtenissen van vier eeuwen herwaerts?
voetnoot(1)
Allen namen van verschillend schietgeweer, destyds in gebruik, en waer men uitleg over vindt by Daniël, Hist. de la milice française, I, bl. 319, vlgg.
voetnoot(2)
Meyer spreekt slechts van ongeveer 20,000. De gelyktydige La Marche daerentegen zegt (Liv. I, ch. 27) dat het voornaemste leger bestond uit 25,000 man, en maekt vervolgens gewag van een tweede leger, eene soort van achterhoede uitmakende, en waer men ongeveer 20,000 man in telde, doch grootendeels ongeoefend en zonder goede aenleiders. Onze opgaven zyn derhalve niet overdreven.
voetnoot(1)
Volgens het zeggen van De Coussy, chap. 83, bleef Vander Speeten t'huis, op voorwendsel van groote vermoeidheid.
voetnoot(2)
Een dorp bezuiden Gent, bykans halfweg Gaveren.
voetnoot(3)
Ander dorp veel nader by Gaveren.
voetnoot(4)
Dorp gelegen meer in het zuidoosten van Gent.
voetnoot(5)
Dit zal wel het tweede heir zyn, door La Marche gemeend, en waer Meyer geene rekening schynt van gehouden te hebben.
voetnoot(1)
Zie Du Clercq, chap. 50, De Coussy, chap. 82, en La Marche, chap. 28, alwaer deze laetste slechts van een veertigtal gehangenen spreekt.
voetnoot(2)
Wy vinden die nergens uitdrukkelyk begroot.
voetnoot(3)
Zie de byzonderste opgenoemd by Du Clercq, chap. 53.
voetnoot(1)
Zie Du Clercq, chap. 52.
voetnoot(2)
Lequel duc estoit assis au disner, zegt Du Clercq, chap. 53.
voetnoot(3)
Het was inderdaed gewoonte, dat de vorsten, op het punt zynde van eenen veldslag te wagen, de ridderlyke weerdigheid toedienden aen de jonge edellieden, die reeds uitgemunt hadden door hunne dapperheid. Zie de namen der nieuwe ridders by Du Clercq, chap. 53.
voetnoot(1)
Gaveren ligt op den regten oever van den stroom.
voetnoot(2)
Versta korte degens, van twee kanten snydende.
voetnoot(3)
Zie hiervoren, bl. 64, aenteek. 2.
voetnoot(1)
De fransche Annalisten maken van dit toeval geen gewag; doch Meyer, Pontus Heuterus en alle de vlaemsche kronyken vermelden het feit.
voetnoot(1)
Een dorp beneden Gaveren, insgelyks op de Schelde.
voetnoot(1)
Twintig duizend, zegt Du Clercq, chap. 54, en anderen. Wy houden ons aen de opgave der meeste vlaemsche schryvers; maer uit dit getal zelf blykt dat Meyers begrooting van het leger der Gentenaers onnauwkeurig is.
voetnoot(2)
Onder de gesneuvelden telde men ongeveer twee honderd priesters en kloosterlingen, die meê ten kryg getrokken waren, het zy om hunne stadgenooten by te staen in den nood, het zy om hen te helpen in de worsteling. Zie La Marche, chap. cit.
voetnoot(3)
Zie, behalve Meyer en Pontus Heuterus, Du Clercq, chap. 54, De Coucy, chap. 83, en La Marche, die als ooggetuigen spreekt, chap. 28.
voetnoot(1)
Ware hy met zyn overwinnend leger aenstonds naer Gent getrokken, men zoude hem weinig of geenen wederstand hebben kunnen bieden; maer hy wilde de stad sparen, die anders door zyne krygsknechten uitgeplunderd, en misschien uitgemoord zou geweest zyn.
voetnoot(2)
Zie La Marche, chap. cit.
voetnoot(1)
La Marche zegt de abt van Sint Baefs, maer hy is mis, als blykt uit alle de andere schryvers.
voetnoot(2)
Zie die opgenoemd in de Kronyk van Vlaenderen, II, bl. 197.
voetnoot(1)
Men gaf den naem van voorgeboden aen alle ordonnantiën betrekkelyk de policie. Zie Diericx, I, bl. 299.
voetnoot(2)
Over dat regt, hetwelk de schepenen van Gent aengematigd hadden, van hunne poorters, waer of deze ook iets misdeden, voor hunne stedelyke vierschaer te beroepen, was lang geharreward in de onderhandelingen van Ryssel. Zie het Dagboek, bl. 380, en bl. 402, vlgg. Zie mede ons IVde Deel, bl. 427.
voetnoot(1)
De Gentenaers deden, in dit stuk, de vorsten na, die alleen het regt meenden te hebben van hunne namen en titels aen het hoofd hunner brieven te stellen. Zie het Dagboek, bl. 391-92.
voetnoot(1)
De Gentsche wethouders verloren derhalve het dusgenaemd jus evocationis, waer zy ongetwyfeld meer dan eens misbruik van gemaekt, en de partyen op kwade kosten gejaegd hadden. Maer hoe hadden zy dat regt gekregen? Waerschynlyk door enkel aenmatiging. De Gentsche schepenbank was, sedert onheugelyke tyden, de dusgenaemde hoofdbank der kleinere steden in de rondte, welke naer Gent om raed of in appel gingen. Zie ons VIIde Deel, bl. 221 in de aenteek. Met verloop van tyd zullen de Gentenaers dit regt uitgebreid hebben tot dat van de zaken, elders aengevangen doch niet gevonnisd, tot hunne eigen schepenbank te trekken, verkeerende alzoo een oud gebruik tot een waer misbruik.
voetnoot(2)
Door wie, hoe en waer, dat alles wordt bepaeld in het charter.
voetnoot(1)
In Juny 1452, waren de Gentenaers met volle magt uitgegaen naer Rupelmonde, en hadden daer tegen hunnen heer eenen bloedigen veldslag geleverd, maer ook veel volks gelaten. Zie Du Clercq, Liv. II, chap. 15, en La Marche, chap. 25.
voetnoot(2)
Of Euverpoort, thans Sint-Pieters poort. Zie Diericx, II, bl. 379.
voetnoot(3)
Of Petercelle, waerschynlyk eene verbastering van Petri cella. Heden de Kortryksche poort.
voetnoot(4)
Of de Hospitael-poort, genaemd naer het bygelegen Sint Anna Gasthuis. Heden de Antwerpsche poort. Zie Diericx, I, bl. 313, en II, bl. 417.
voetnoot(1)
Men vindt de voorwaerden beknoptelyk opgegeven by Du Clercq, chap. 56, en de oorkonde in haer geheel by De Coussy, chap. 82; doch nauwkeuriger medegedeeld, volgens den origineelen tekst, by Gachard, Doc. inédits, II, bl. 142-159. Men vindt er eene gelyktydige vertaling van in de Kronyk van Vlaenderen uitgegeven door de Bibliophilen, II, bl. 198-209.
voetnoot(2)
Zie De Coussy, chap. 57.
voetnoot(1)
Trouwens, in 1456 kwam daer reeds verandering aen. Zie het Dagboek, bl. 435.
voetnoot(2)
Zy kregen inderdaed afslag reeds het jaer daerna. En om de wond nog beter te zalven, gaf de hertog een octrooi aen de stad tot het houden van twee veertiendaegsche vrye jaermerkten, eene te half-vasten en de andere te half-oost. Zie het Dagboek, bl. 432.
voetnoot(1)
Dit alles was vooraf bepaeld, zoo voor de kleedy als voor het getal.
voetnoot(1)
Zie La Marche, chap. 28, of Du Clercq, chap. 58.
voetnoot(1)
Om zekerder te wezen dat deze pais eenigen duer hebben zou, herstelde de hertog, by brieven van 13 October des loopenden jaers, die van Gent in het genot van alle hunne privilegiën, voor zoo veel zy niet strydig waren met den vrede van Gaveren. Zie de oorkonde by Gachard, Doc. inédits, II, bl. 159-61.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vaderlandsche historie (11 delen)


landen

  • over België (Wallonië)

  • over Frankrijk

  • over Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)