Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als ik tekenen kon (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als ik tekenen kon
Afbeelding van Als ik tekenen konToon afbeelding van titelpagina van Als ik tekenen kon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.49 MB)

Scans (3.88 MB)

ebook (5.71 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als ik tekenen kon

(1992)–Tom van Deel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 195]
[p. 195]

De kouros van Naxos

Hoe vaak ik er al ben aangekomen weet ik niet precies. Tien keer minstens, maar het kan ook wel meer dan vijftien keer zijn. Elke aankomst herhaalt de vorige. Het schip nadert de stad, die langzaam groeit en van een betrekkelijk vage witte vlek een samenstel van huizen wordt, een kade waarop mensen lopen, een haven waarin allerhande bootjes liggen. Erachter een grillig gevormd landschap met bergen die wel gemaakt lijken naar een romantisch schilderij. Naxos - zeven uur varen van Piraeus.

Ik zie dat er iets ergs is gebeurd. De kade, zo ongeveer het gezicht van een stad aan zee, is verbreed en bestaat nu uit twee wegen. De ene, de oude weg, is kennelijk voor het lopen, de andere, de nieuwe, is voor het rijden in één richting, namelijk naar de boten toe. Het zal wel niet anders hebben gekund, zoals veel dat vooruitgang wordt genoemd, maar mooi is het niet. De zee ligt nu te ver weg, wat rampzalig is voor het juiste kadegevoel.

Die kade van Naxos was altijd een geval apart. Echt mooi kon je hem niet noemen: een weg waar vrij veel verkeer overheen moest, vooral wanneer een schip aankwam of vertrok. In de zomer werd hij 's avonds om een uur of acht afgesloten voor alle verkeer om er rustig eten en drinken mogelijk te maken en vooral ook het heen en weer lopen van de bevolking, de volta. Om twaalf uur ging hij weer open. De toenemende drukte en het feit dat bij onstuimige golfslag de terrasjes aan de waterkant weinig aantrekkelijk waren, zullen er wel voor gezorgd hebben dat de kade nu een zielloze, brede weg is geworden, met tafeltjes en stoeltjes in de middenberm, verlicht door de lantaarnpalen die vroeger pal aan zee stonden.

Gelukkig is er één restaurant aan de kade dat de grootste moeite heeft zich aan welke nieuwe ontwikkeling dan ook aan te passen. De stoelen zijn er nog steeds niet van plastic en de tafels niet rond. Deze eenvoud weerspiegelt zich in de keuken, waar het belangrijkste gerecht gegrilld vlees is, ‘meat of our own farm’ zoals het op een bord staat geschreven. Een paar jaar eerder stond het er anders en hoewel onjuist toch een stuk diepzinniger: ‘The meat is our own

[pagina 196]
[p. 196]

producer’. Dat kan ook van de retsina gezegd worden, want het is de enige wijn aan de kade die niet uit een fles maar uit het vat komt en die uit geblutste oranje aluminium kannetjes van een hele of een halve ‘kilo’ geschonken wordt. Wie eenmaal uit het vat heeft gedronken, bedenkt zich nog wel een paar keer voor hij gaat eten waar de wijn uit flessen komt.

Vanavond eet ik er weer. De zee is inderdaad te ver weg geraakt. Ik hoop niet dat ik meneer D. tegenkom, met wie ik ooit in dit restaurant kennis maakte, want de laatste keer dat ik met hem at vertelde hij mij dingen die ik niet wil horen. Hij had een vijand, zei hij, iemand met wie hij vanwege een geldaffaire - het ging om een paar honderd gulden, maar in feite om de eer - in hevige brouille leefde en die hij, als mocht blijken dat hij niet lang meer te leven had, zou doodschieten. Waarom dan pas, vroeg ik mij hardop af. Omdat hij dan maar een korte tijd in de gevangenis zou hoeven zitten.

Meneer D. is een visser en een jager. Zijn huis staat vol met spullen voor beide bezigheden. Hij bekijkt de wereld uitsluitend vanuit het gezichtspunt van eten. Dát stukje zee is goed voor het vissen, dát beboste terrein levert veel zangvogels op, dít gedeelte van het eiland is voor landbouw heel geschikt, want heeft een hoge vochtigheidsgraad, ‘gjoemiditie’ zoals hij het noemt. Meneer D. houdt van knoflooksalade en van ‘red fish’ waar hij altijd ‘first quality’ achter zegt en dat zijn eigenlijk de enige liefdes waarin ik hem volgen kan.

Morgen ga ik naar de kouros van Melanes.

Er is veel dat Naxos aantrekkelijk maakt. Het eiland is rijk gezegend met prachtige blonde zandstranden. Het is landschappelijk uiterst gevarieerd, ruw en rotsig in de hoge bergen, liefelijk en agrarisch in de dalen. Voor wandelaars een eldorado. De architectuur is, althans van de oudere stads- en dorpsgedeelten, puur Cycladisch, wat op zichzelf al een gezuiverd en opgelucht gevoel geeft. En verder is het eiland groot, veel te groot om er ooit op uitgekeken te raken. Trouwens, ook een kleine plek kan onuitputtelijk zijn, wat de tuin van de kouros van Melanes bewijst.

De kouros is een marmeren beeld van een jongeman, meer dan vijf meter lang, uit de zevende eeuw voor Christus. Hij ligt op zijn rug in een ommuurde tuin, hij is onaf, mist een voet en heeft zijn been gebroken. Het drama van zijn bestaan wordt getemperd door de volstrekte rust en overgave waarmee hij daar ligt, steeds op dezelfde manier, onveranderlijk.

Meneer D. begrijpt niet wat ik in hem zie.

De kouros wordt verzorgd door een oude, krasse vrouw. Vroeger

[pagina 197]
[p. 197]

was het mogelijk om het beeld onverhoeds te benaderen, maar in de loop der jaren is die weg steeds meer bemoeilijkt en nu moet iedereen vanaf de benedenweg eerst door de tuin van de vrouw, langs haar piepkleine huisje, een soort Keulse pot, en dan even naar boven door een deurtje in de stenen muur naar de kouros. Deze route heeft verschillende voordelen. De tuin is zo mooi dat het woord paradijs beslist niet overdreven is. Er staan verschillende vruchtbomen in, veel planten en bloemen, alles liefderijk onderhouden. Vlak bij het huisje ligt een betonnen bak waarvan een vijver is gemaakt, die met de schaduw van het bladerdak voor koelte, of in elk geval voor een indruk van koelte zorgt.

Een ander voordeel is dat bijna niemand nu aan de vrouw voorbij kan gaan. Zij is de suppoost van de kouros, maar van alleen bewaken kan zij natuurlijk niet leven. Vandaar dat ze vraagt of men iets wil? ‘Ommeletta, salata, fèta,’ roept ze met haar hoge, wat snerpende stem. Het wordt allemaal desgewenst uit de Keulse pot naar buiten gebracht, de retsina is - wat vanzelf spreekt in het paradijs - uit het vat en de frisdranken worden opgehesen uit een waterput, die als koelkast dienst doet.

Dit is een mooi ogenblik. De kouros ligt nog in het vooruitzicht, de tuin zindert onder de zon, maar al die bladeren zorgen ook voor

illustratie
De kouros van Melanes.


[pagina 198]
[p. 198]

rust en koelte. De vrouw gaat zitten op de rand van haar huisje en kijkt toe of alles smaakt. Haar zoon loopt de tuin eens in, plukt iets en gaat ook zitten, kijken. Ik kom er nu al jaren, alles is mij vertrouwd. Eindelijk wil ik wel eens weten hoe de vrouw zelf over de kouros denkt. Ik vraag aan M., die een beetje Grieks spreekt, of ze aan haar wil vragen of ze van de kouros houdt. M. durft eerst niet goed, vindt het al te onbescheiden en ik ben het wel met haar eens, maar zou het werkelijk heel graag willen weten. Na lang aarzelen stelt ze de vraag toch en, zie, de vrouw breekt helemaal open. Of zij van de kouros houdt? Maar natuurlijk, ze houdt zielsveel van hem. ‘Ik heb hem met mijn eigen handen, met mijn eigen handen uitgegraven, samen met mijn vader! Ik houd van hem, ik weet niet wat er met hem moet gebeuren als ik er niet meer ben, met mijn eigen handen, mijn eigen handen heb ik hem, toen ik klein was, uitgegraven. Ik maak me zorgen voor als ik er niet meer ben.’

Na een uurtje zal dan toch de bezichtiging moeten volgen. Er is juist een Duits reisgezelschap gearriveerd en ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe dat op de stenen man reageert. Al meteen bij het betreden van zijn ommuurde plek zie ik hoe op het hoofd van de kouros een blikje cola staat en hoe in omgekeerde richting op zijn lichaam een jonge Duitser ligt in shorts en met gymschoentjes, armen oder het hoofd. Hij luistert naar de reisleidster die een passage uit Homerus voorleest. De tekst slaat nergens op en komt alleen tegemoet aan de behoefte om op dergelijke plekken ‘klassiek’ te zijn. Het is een wezenloze opstelling, een toneelstuk met absurdistische trekjes. Enigszins geamuseerd stel ik vast dat dit mijn kouros-gevoel niet in het minst aantast. Dit ridicule optreden deert ook hem niet. Hij ligt daar, bijna los van de omstandigheden, zoals hij er altijd gelegen heeft, de meeste eeuwen onder het zand.

Veel kouroi zijn in onvolkomen staat overgeleverd. De bekendste is wel die uit Milete, nu in het Louvre, waar Rilke een paar dagen geobsedeerd voor heeft gezeten, alvorens hij zijn gedicht ‘Archaïscher Torso Apollos’ schreef. Die kouros is vrijwel uitsluitend borst en buik, de armen ontbreken en van een been is alleen het bovenste gedeelte bewaard gebleven. Toch hoorde Rilke deze in alle opzichten geamputeerde man de gedenkwaardige woorden spreken: ‘Du musst dein Leben ändern.’

Een onafgemaakte kouros is natuurlijk iets heel anders dan een incomplete. Die van Naxos is nooit verder gekomen dan de min of meer onbehouwen staat waarin hij nu te zien is. Hij brak zijn been. Het moet een dramatisch moment zijn geweest voor de beeld-

[pagina 199]
[p. 199]

houwer. Die had met zorg het stuk marmer uitgekozen en daar in grote lijnen het kouros-type uit bevrijd. Toen, misschien tijdens het vervoer, brak het been.

Dat laatste lijkt waarschijnlijk, omdat de kouros weliswaar niet af is, maar af genoeg om vervoerd te kunnen worden naar Delos of Athene. Daar, waar het beeld op een tempelplein of een begraafplaats zou worden opgesteld, werd het dan voltooid. Net op het eind, toen aan de opdracht wat de Naxische beeldhouwer betreft, voldaan was, gebeurde er een ongeluk en brak het been vlak bij de marmergroeve.

Op de berg boven deze kouros ligt nog een kleinere, die twee onderbenen mist. Het is geen jongen, maar een meisje met lang haar, volgens velen: een kori. Ze is moeilijk te vinden. De eerste keer dat ik haar zag was onder de voortvarende leiding van de zoon, die als een berggeit over de stenen muurtjes klom, door het vrije veld rende en ten slotte stilhield bij een stuk steen dat inderdaad een menselijke gestalte in statu nascendi is. Het hoofd wordt enigszins overwoekerd door lage struikjes. De ligging van deze kori is schitterend: hoog op de berg, deel uitmakend van de natuur, overgelaten aan haar lot. Witte plekken van een soort korstmos maken haar nog aandoenlijker dan ze, zo zonder benen, toch als is.

Liggen er niet overal van die halve mensen, die al wel zijn opgedoemd uit de rots, maar die toen iets overkwam waardoor ze maar met rust gelaten zijn? Elk rotsblok, elk stuk steen laadt op deze berg de verdenking op zich een restant van een kouros te zijn. Is dat geen losse arm daar en dat, is dat niet een tors? Het lijkt een slagveld te kunnen worden van onaffe mensen. Gevraagd naar de mogelijkheid antwoordde de zoon dat er niet meer zijn gevonden en hij kan het weten, want als iemand deze berg en alles wat erop en eraan zit kent, is hij het wel.

Aan de andere kant van het eiland, bij het dorpje Apollon, ligt nog een onafgemaakte kouros. Die is meer dan tien meter lang en bij lange na niet in de vorm gehouwen. Alles aan hem is hoekig gebleven, hij is nog maar het schema van een kouros. Bij zijn hoofd is het al in de vroegste fase misgegaan: het marmer barstte en toen was de kolossale man in wording onbruikbaar geworden. Vroeger lag deze kouros in het vrije veld en moest je goed zoeken om hem te vinden tussen al die rotsblokken en stekelige struikjes. Het was een ware verrassing om plotseling een groot stuk steen te zien, dat, liggend in een natuurlijk graf, gaandeweg een menselijke vorm begon aan te nemen. Tien meter is veel.

[pagina 200]
[p. 200]

Er is nu, ook al omdat er dagtochten naar Apollon en deze kolos zijn gekomen, een lelijke betonnen trap naast hem aangelegd, waardoor het gemakkelijk is geworden om hem in één blik te overzien. Die trap is een goed voorbeeld van de smakeloosheid die met het toerisme gepaard gaat. Tientallen mensen kunnen zich nu op hetzelfde moment bij de reus verdringen, alvorens ze de honderd meter afdalen naar zee, en aan de kade een visje gaan eten. Een kwartier na aankomst van de bus ligt hij daar weer alleen, met zijn gebarsten kop gericht naar de hardblauwe hemel. Hoe zou iemand van deze hoekige griezel - hij heeft iets van Boris Karloff - kunnen houden.

In het café van Melanes hangt een groot, primitief schilderij van de kleinere en mooiste kouros. Men is daar trots op de jongeman, niet in de laatste plaats omdat hij toeristen trekt en dus voor enige inkomsten zorgt. Wie in de straat van het dorpje loopt, is op doortocht en waarschijnlijk dorstig of hongerig. De kinderen kennen het doel: ‘Kouros, kouros!’ roepen ze, terwijl ze een eindje meewandelen met hun armen stijf naast hun lichaam gehouden.

De verstandigen benaderen de kouros overigens van een andere kant. Ze beginnen in Chalki, midden op het eiland gelegen, en lopen dan de brede en schilderachtige weg af naar Ano Potamia. De Potamia's zijn uiterst vruchtbare dorpjes, in een waterrijke vallei, die al een indruk van het paradijs geven. Van de hoogste Potamia voert een oud ezelpad, een monopati, over een niet al te hoge bergrug naar de kouros. Vroeger moest je dat weten, later kwam er een bordje, werden er rode stippen op de rotsen geverfd en nu is over de route geen twijfel meer mogelijk, want op alle twee- of driesprongen wijst een bord van de Naxische anwb de juiste weg en alle stenen muurtjes die nogal prettig in verval waren, zijn opnieuw gestapeld. Het is niet anders.

Stilte en eenzaamheid blijven overigens binnen bereik. Het binnenland van Naxos is allerminst toeristisch. De meeste bezoekers van het eiland liggen dagelijks op de vele kilometers prachtig strand, plat op hun rug, niet ongelijk aan de kouros, maar zonder gebroken been.

 

1991


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken