Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het andere (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het andere
Afbeelding van Het andereToon afbeelding van titelpagina van Het andere

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (11.28 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het andere

(1957)–Maurits Dekker–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

3

Opgelucht zag Frans Herder dat het dag begon te worden. Hij had een beroerde nacht, waaraan geen eind scheen te komen achter de rug en voelde zich ellendig. Vroeg in de avond was het begonnen, een knagende, niet hevige pijn in zijn maagstreek, waarop hij in het begin niet veel acht had geslagen. Hij had een glas warme melk genomen, was naar bed gegaan en had tevergeefs geprobeerd te lezen. Zijn toestand was slechter geworden en tegen middernacht voelde hij zich doodziek. De pijn, nu ook tussen zijn schouderbladen, was ondraaglijk geworden, hij was misselijk en had koorts. Hij was verontrust en zou, ondanks het late uur, de dokter hebben opgebeld, als hij niet te ziek zou zijn geweest om zijn bed te verlaten en naar de telefoon te gaan. In de loop van de nacht was de pijn weer wat afgenomen, maar hij had een paar keer moeten braken en dit had hem uitgeput. Inplaats van een lichte, voorbijgaande ongesteldheid, zoals hij in het begin had gedacht, zou dit wel eens het begin van een ernstige en langdurige ziekte kunnen zijn. Ziek en geen mens in zijn nabijheid, zelfs geen mogelijkheid om zich met iemand in verbinding te stellen. Tenslotte, toen de nacht al ver gevorderd was, was het hem toch nog gelukt uit bed te kruipen en bij de telefoon te komen. De lijn bleek dood te zijn en verslagen had hij de hoorn weer neergelegd. Hij moest, toen hij naar boven ging, hebben vergeten de schakelaar om te zetten.

De rest van de nacht had hij versuft en half wakend doorge-

[pagina 33]
[p. 33]

bracht. Een paar keer was hij ingesluimerd en had vreemde, maar niet onaangename koortsdromen gehad. Het ergste was het telkens terugkerende, nachtmerrie-achtige ontwaken geweest, dat met aanvallen van benauwdheid en angst gepaard was gegaan. Was deze afschuwelijke beklemming het begin van een nog afschrikwekkender einde? Om niet weer opnieuw in die ellendige toestand te geraken, was hij zich gaan verzetten en had getracht wakker te blijven. Geslapen had hij daarna niet meer, maar tegen de ochtend waren zijn krachten verbruikt en voelde hij zich gebroken.

De eerste straatgeluiden, veroorzaakt door omwonenden die vroeg naar hun werk gingen, hadden op hem de uitwerking van een kalmeringsmiddel. Het was geruststellend dat het leven doorging, dat de gebeurtenissen hun gewone gang hervatten, dat zich mensen in zijn buurt bevonden, al waren zij dan ook onbereikbaar. Hij had het signaal van het einde gehoord en wist nu dat er over een paar uur hulp zou opdagen. Eerst Clara, het meisje dat hem bij de administratie hielp. Sophie zou wel wat later komen, omdat zij de vorige avond, na het einde der vergadering van de reisclub, pas naar huis gegaan was. Hij zou dus wel moeten wachten totdat Claartje hem miste, als hij niet op het gewone tijdstip beneden kwam. Waarschuwen kon hij niet, omdat er nog altijd geen huistelefoon was. Geen geld. Nergens was geld voor, niets kon er gedaan worden, omdat de contributies te klein en de subsidies te laag waren. Een centjesnering was het, hij was baas van een snoepwinkel, filiaalchef van een knutselbedrijfje.

Na het dichtslaan van de deur, ging er nog meer dan een uur voorbij, voordat hij iemand naar boven hoorde komen. Het lichte klopje op de deur zei hem dat het Clara was. Hij gaf haar aanwijzingen voor het werk en zei, dat zij de dokter opbellen moest. Veel belangstelling toonde zij niet en zij ging weer weg

[pagina 34]
[p. 34]

zonder hem te hebben gevraagd of zij iets voor hem doen kon. Jonge mensen moesten niets van zieken hebben, waren te egocentrisch, hadden er geen benul van hoe beroerd een oude moedeloze kerel zich voelen kon. Sophie was anders. Die kwam dadelijk boven toen zij gehoord had wat er aan de hand was, informeerde belangstellend en vroeg waarmee zij hem helpen kon. Je hoefde waarachtig niet te vragen of meneer ziek was. Hij zag er slecht uit. Zij bracht hem een glas water, zette thee en begon op te ruimen. Haar aanwezigheid werkte ontspannend, er werd voor hem gezorgd, hij kon nu eindelijk zijn verzet opgeven. Het was minder kil om hem heen, nu hij wist dat zich in dat gat achter de deur iemand bevond, die antwoord zou geven als hij riep. Toen zij in de keuken klaar was, kwam zij weer binnen, hing zijn kleren in de kast en schudde zijn kussens op. Hij was dankbaar voor elke kleinigheid en haar zorgzaamheid deed hem goed, maar toch ontging het hem niet, dat zij anders dan gewoonlijk was. Er was iets in haar houding dat hem niet beviel. Haar hulpbetoon was demonstratief, alsof zij indruk op hem wilde maken en zij deed alles met een opgewektheid, alsof haar een buitenkansje ten deel gevallen was en zij er plezier in had om voor een zieke te zorgen. Zij deed hem denken aan die onuitstaanbare weldoeners die, als paddestoelen de drek, de ellende van anderen nodig hebben om te kunnen gedijen. Te erg, hij beoordeelde haar te hard, hij overdreef, omdat zijn toestand hem overgevoelig maakte.

Pas laat in de middag kwam de dokter. Zijn pijn was toen verdwenen, maar hij voelde zich nog koortsig en misselijk. Nadat hij zijn verhaal gedaan had, onderzocht Drewes hem, beluisterde hem met de stethoscoop en besteedde geruime tijd met het aftasten van zìjn lichaam.

- Galstenen en een ontsteking van de galblaas, hoogstwaar-

[pagina 35]
[p. 35]

schijnlijk tenminste, luidde zijn diagnose. Volstrekte zekerheid heb je nooit, maar in gevallen als deze, bedriegen mijn vingers mij zelden.

Het was hem al opgevallen dat Drewes zeer beweeglijke en gevoelige handen had. Zijn vingers waren als zelfstandige, denkende wezens, die reeds schenen te voelen voordat zij iets aanraakten.

- Al wonderlijk genoeg, dat je alleen door voelen zoiets constateren kunt, zei hij.

- Niet alleen voelen, maar toch helpt het je wel. De tastzin is bij de meeste mensen slecht ontwikkeld, nogal verwaarloosd. Alleen blinden weten er gebruik van te maken. Maar ook dit blijft een gebrekkig hulpmiddel, dat je niet veel verder brengt dan de buitenkant. Hippocrates wist het al. Die schudde zijn patiënten heen en weer en drukte dan zijn oor tegen hun lichaam, om na te gaan of er van binnen iets rammelde of klotste. Een gesloten doos met een gecompliceerde inhoud, vervolgde hij, terwijl hij de dop van zijn vulpen schroefde. Het blijft moeilijk om er achter te komen wat daar binnen gebeurt, ook voor de arts van onze tijd, die over betere methoden en middelen voor inwendig onderzoek beschikt.

Hij schreef een recept en legde het op het nachtkastje.

- Een poosje rust en voorlopig alleen vruchtensap gebruiken. Als de ontsteking genezen is, zullen wij wel verder zien. Heb je eigenlijk iemand die je verzorgt?

Herder antwoordde, dat Sophie hem wel wat hielp.

Drewes keek de kamer rond.

- Jij leeft hier maar alleen. Wel rustig, maar...

- Wel eens moeilijk uit te houden, maakte Frans de afgebroken zin af.

- Heb je geen familie hier in de stad?

- Niemand. Mijn dochter zit in Venezuela, waar haar man in-

[pagina 36]
[p. 36]

genieur bij een oliemaatschappij is. En verder heb ik nog een zuster, die al jarenlang in Zwitserland woont.

- Moeilijk, ja, gaf Drewes toe, maar er zal voorlopig toch voor je gezorgd moeten worden.

- Sophie, als het tenminste niet te lang duurt.

Op de drempel draaide Drewes zich nog eens om en zei, dat hij zich niet bezorgd over zijn toestand hoefde te maken. De volgende dag zou hij terugkomen.

- Voorlopig in bed blijven, zei hij, toen Sophie terugkwam. Jij moet nu maar een poosje voor verpleegster spelen. Ik heb niemand anders.

- Komt best in orde, beloofde zij. Ik zal het wel met mijn werk regelen. U zegt het maar.

Neuriënd zocht zij een zakdoek tussen het linnengoed. Het hinderde hem, hoewel het niet vals klonk. Was zij toch blij met dit karwei, dat haar extra werk veroorzaakte?

- Hopelijk valt het mee en ben ik in een paar dagen weer opgeknapt.

- Als u maar niet denkt dat u niet gemist kunt worden. Doen, wat de dokter gezegd heeft. De heren kunnen Clara wel helpen en ik laat u niet in de steek.

Met een zwak glimlachje bedankte hij haar. Zij meende het goed en hij was een kwaaddenkende haarklover, die eenvoudige hartelijkheid met wantrouwen beloonde.

 

Hij voelde zich veel beter en had geen verhoging meer, toen de dokter hem voor de tweede keer bezocht. Na het onderzoek bleef Drewes nog wat praten en in een pauze van het gesprek liet hij zijn blik op Ella's portret rusten.

- Mijn vrouw, zei Herder. Zij stierf vier jaar geleden, na een langdurig ziekbed.

[pagina 37]
[p. 37]

- Walter heeft mij daarvan verteld. Zij moet al ziek zijn geweest toen dit portret werd gemaakt.

- Dat heb ik later ook wel eens gedacht. Toch werd die foto een paar jaar voordat zij ziek werd genomen.

- Toen je dus nog niets vermoedde. Voor mij is dit een ziek mens.

- Je zult wel gelijk hebben, zei hij peinzend. Hij kon het niet meer nagaan, omdat de herinnering aan Ella op haar ziekbed, alle vroegere beelden had verdrongen. Vergeleken bij dat verstilde, door pijn getekende gelaat, scheen zij op dit portret gezond en levenslustig. Toch moesten zich destijds de eerste verschijnselen van haar ziekte al hebben voorgedaan en de dood zich hebben aangekondigd, zonder dat zij daar acht op hadden geslagen.

- Het zal mij wel zijn ontgaan, zei hij. Een mens is zo vaak ziende blind, omdat hij bang is en zonder het te weten zijn ogen sluit voor een werkelijkheid, die hij niet aandurft. Maar het is merkwaardig, dat jij dat van Ella aan die foto kunt zien.

- Ervaring, maar toch niet alleen. Waaraan je het zien kunt, weet je zelf niet eens altijd en dan noem je het maar intuïtie, bij gebrek aan een betere verklaring.

Toen hij weer alleen was, bleef hij met gesloten ogen liggen. Zoals gewoonlijk, als hij aan Ella werd herinnerd, had ook dit gesprek hem weer neerslachtig gemaakt. Vroeger had hij tenminste Marianne nog, als hij behoefte had aan warmte en vertrouwelijkheid, maar die was onbereikbaar. Hij kroop diep onder de dekens en zuchtte. Drewes had gelijk: hij was iemand die niet aan zichzelf kon worden overgelaten. Hij zocht steun, waar hij wist dat deze niet te vinden was, verdiepte zich in een verleden dat voorbij was. Of had hij angst, was hij de speelbal van een vrees, die hij tevergeefs trachtte te ontwijken, zoals destijds met Ella?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken