Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Waarom ik niet krankzinnig ben (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Waarom ik niet krankzinnig ben
Afbeelding van Waarom ik niet krankzinnig benToon afbeelding van titelpagina van Waarom ik niet krankzinnig ben

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (16.12 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Waarom ik niet krankzinnig ben

(1946)–Maurits Dekker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

[Vooraf]

Zeventien jaar geleden, toen ‘Waarom ik niet krankzinnig ben’ verscheen, kende niemand den schrijver van dit boek. Op het oogenblik weet iedereen met eenige belangstelling voor de Nederlandsche roman, dat Boris Robazki nooit bestaan heeft, maar dat destijds een jong Nederlandsch romancier zich van dezen naam bediende, om een door hem geschreven roman voor een uit het Russisch vertaald werk te doen doorgaan.

Nu de tweede druk van dit boek onder mijn eigen naam verschijnt, wil ik lezers, die daarin belang mochten stellen, gaarne vertellen wat de aanleiding was tot deze mystificatie en hoe ik er toe kwam een niet bestaanden Rus het vaderschap van dit geesteskind op den hals te schuiven. Het gevalletje is niet zeer belangrijk, zelfs niet als wij voor de dingen des levens minder indrukwekkende maatstaven aanleggen dan de atoombom of de dreigende derde wereldoorlog, maar na een vijfjarig verblijf in de rumoerige en bloedige arena der historie, kan het weldadig zijn even te rusten en aandacht aan kleinigheden te schenken.

Voordat ik ‘Waarom ik niet krankzinnig ben’ schreef, had ik een paar romans, eenige verhalen, schetsen en artikelen gepubliceerd. Het waren geen meesterwerken en in geen dezer publicaties had ik het litteraire peil van ‘Waarom ik niet krankzinnig ben’ bereikt, maar het was werk dat naast de karakteristieke tekortkomingen van den beginner, ook verdienste bezat en talent verried. De ontvangst, welke mijn publicaties gekregen hadden was slecht; ik was teleurgesteld en ontmoedigd. Het was triest tot de ontdekking te moeten komen, dat al mijn inspanning tevergeefs geweest was, dat eenige jaren van hard werken tot niets geleid hadden en dat ik even ver was als aan het begin. Voor de redacties der letterkundige bladen scheen ik niet te bestaan, in de groote dagbladen kreeg ik, voor zoover deze mijn werk niet doodzwegen, een paar afbrekende critieken en alleen een paar provinciale kranten gaven

[pagina 6]
[p. 6]

minder ongunstige besprekingen. Ik voelde mij miskend, tekort gedaan, een gevoel dat, naar mij later gebleken is, niet voortkwam uit zelfoverschatting, maar dat een begrijpelijke reactie was op de tegenwerking welke ik ondervonden had. Mijn archief is in de bezettingsjaren gedeeltelijk verloren gegaan en ik heb de oude critieken niet meer tot mijn beschikking, maar één smadelijke sneer weet ik mij te herinneren, de ontboezeming van een destijds bekend criticus, die het een raadsel vond dat ‘er nog uitgevers blijken te bestaan, die hun papier met deze voortbrengselen willen bevuilen.’ Dit compliment kreeg ik op mijn roman ‘Zijn Wereld’, een boek dat ik ook thans, na twee decennia, nog gaarne een goed plaatsje in mijn oeuvre inruim.

Het vonnis werd uitgesproken, de kist was getimmerd, maar tot begraven, zelfs tot kisten is het niet gekomen, omdat ik nog heb kunnen vluchten en toch maar weer aan het werk gegaan ben. Eigenlijk moet ik mijn bevooroordeelde rechters achteraf dankbaar zijn, omdat hun tegenwerking mijn wil om door te zetten stimuleerde en een verbetenheid bij mij opriep, waaruit ik kracht wist te putten. Ik spande mij in om het beste te geven waartoe ik bij machte was en schreef bezeten door een scheppingsdrang, welke soms physiek bijna ondraaglijk was ‘Waarom ik niet krankzinnig ben’. Toen de roman gereed was, wist ik dat ik het gewonnen had, in de eerste plaats van mijzelf en dat ik tegen den verderen strijd, wat deze ook nog zou mogen brengen, was opgewassen. Ik had thans een sterk wapen in handen en om een zoo goed mogelijk gebruik daarvan te kunnen maken, voltooide ik mijn uitrusting door het aantrekken van het pantser der pseudonimiteit. Het boek zou als een uit het Russisch vertaald werk verschijnen. Ik voorzag de tekst van een paar voetnoten van den ‘vertaler’, mijn vriend Anton Bakels leende er zijn naam aan als ‘bewerker’ en voorzien van de ‘oorspronkelijke’ titel in Kyrilische letters ging de roman de wereld in. De opzet slaagde:

[pagina 7]
[p. 7]

niet een van mijn partijdige, bekrompen rechters koesterde argwaan, zelfs de venijnigste neus rook geen lont en de heeren die het altijd zoo goed wisten, vlogen er zonder uitzondering in. Boris Robazki, de onbekende Rus, kreeg volop de lof en waardeering, welke men den beginnenden Nederlandschen schrijver onthouden had. Zelfs de man die zich bezorgd gemaakt had om de papierverspilling van mijn uitgever, gaf het boek een juweeltje van een bespreking en schreef, naar aanleiding daarvan, een twee kolommen lang artikel over ‘De glimlach in de Russische litteratuur.’ Toen ik zijn van subtiel nuanceeringsvermogen blijk gevend artikel las, heb ik er even over gedacht om het te beantwoorden met een stukje: ‘De grijnslach bij den Amsterdamschen papierbevuiler’. Ik heb het niet gedaan, omdat er omstandigheden zijn, waarin het prettiger is in stilte te glimlachen, dan zwaarwichtige dwaasheden over de Lach te schrijven.

Toen er iets begon uit te lekken van de mystificatie en er geruchten ontstonden, dat een jong Vlaamsch schrijver zich achter Robazki zou verschuilen, noodigde Marsman den auteur uit zijn naam bekend te maken, hetgeen deze met een gerust hart doen kon, omdat hij ‘al heeft hij niets meer geschreven dan deze roman, ten volle op den naam kunstenaar aanspraak maken mag’.

Kort daarna heb ik voor de microfoon gevolg gegeven aan Marsman's uitnoodiging en verteld, dat de schrijver was:

 

Maurits Dekker.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken