Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Waarom ik niet krankzinnig ben (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Waarom ik niet krankzinnig ben
Afbeelding van Waarom ik niet krankzinnig benToon afbeelding van titelpagina van Waarom ik niet krankzinnig ben

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (16.12 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Waarom ik niet krankzinnig ben

(1946)–Maurits Dekker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 264]
[p. 264]

Mijne heeren!

Voor de eerste maal, sedert het oogenblik waarop ik in dit gesticht werd binnengeleid, waag ik het een beroep te doen op Uw toegevendheid en vraag ik Uw medelijden.

Neen, ik ben niet zwak, noch doe ik uit vrees of uit gebrek aan zelfvertrouwen een beroep op Uw menschelijkheid.

Gij, dokter Wolgorin en Gij, dokter Kurdjakow, beiden zijt Gij getrouwd en dus in staat mij te begrijpen, als ik zeg, Natasja te hebben bemind. Meer dan mezelf heb ik haar lief gehad, mijn liefde voor haar was grooter dan die voor de zon en de sterren, wier licht ik voor altijd zou willen ontberen, als ik, al was het slechts voor één maal, haar stem nog zou kunnen hooren.

Dagen, maanden lang, bladzijde na bladzijde, heb ik mijn ziel voor U ontrafeld, mijn innigste gedachten en gevoelens bloot gelegd, maar Uw medelijden vroeg ik niet.

Ik heb meer gezegd dan een kind zijn moeder en een stervende zijn biechtvader toevertrouwt, maar Uw medelijden vroeg ik niet.

Ik heb mij aan U vertoond in mijn erbarmelijke naaktheid van eenzaam mensch en mij, waar ik de kans liep niet begrepen te worden, aan Uw bespotting bloot gesteld. En nochtans vroeg ik Uw medelijden niet.

Ik heb alleen geleden en gevochten voor mijn leven met alle middelen die mij ten dienste stonden, zonder

[pagina 265]
[p. 265]

mezelf te sparen en zelfs zonder mij af te vragen of anderen, feilbare menschen zooals ik, het recht hadden een oordeel over mij te vellen. God alleen weet het, maar het voor U liggende geschrift is een smartvolle, vernederende erkenning van dit recht.

Thans echter vraag ik Uw medelijden. Ik, haar moordenaar, moet spreken over de vrouw die ik liefhad, ik moet bewijzen dat wat ik deed, niet gebeurde in een aanval van verstandsverbijstering en dus zal ik moeten aantoonen, dat mijn daad niet die van een krankzinnige, maar van een geestelijk gezond mensch was. Het zal een moeilijke, wellicht onmogelijke taak zijn dit aannemelijk te maken, niet omdat ik daartoe niet bij machte ben en eveneens niet omdat mijn daad onvereenigbaar zou zijn met het gedrag van iemand die niet gek is. Ik ben volkomen in staat mijn daad te rechtvaardigen en een heldere uiteenzetting te geven van de psychologische oorzaken die daartoe hebben geleid en zulks op grond van feiten en waarnemingen, die U waarschijnlijk in verbazing zouden brengen, omdat zij een geheel nieuw licht werpen op het wezen der psychiatrie.

Ik kan echter niet, mijn lippen zijn gebonden; ik heb mezelf den plicht tot zwijgen opgelegd. Denk niet dat ik, uit innerlijk geloof aan eigen onmacht thans mijn toevlucht tot een minderwaardige leugen neem, denk niet dat ik, aan het einde van deze zelfverdediging gekomen, mijn heil zoek in een wanhoopsdaad en mij tracht te redden door een minderwaardige uitvlucht.

Wat ik thans zeg is waar, dit zult Gij zonder meer moeten gelooven, omdat ik helaas niet in staat ben het te bewijzen. Waar het mezelf betrof kon ik, zij het vaak met bovenmenschelijke moeite, mijn innigste geheimen voor U bloot leggen, waar het echter over Natasja gaat, moet ik zwijgen. Een uiteenzetting van de motieven die mij tot mijn daad brachten, zou het onvermijdelijk maken Natasja's zieleleven op de snijtafel te leggen; ik zou haar prijsgeven aan Uw oordeel en

[pagina 266]
[p. 266]

haar nagedachtenis ontheiligen door haar bloot te stellen aan een verdenking, waartegen zij zich niet meer verdedigen kan.

Ik zei het reeds: Natasja is het begin en het einde van alles. Met of zonder haar wil, ontstond door en in haarzelf de daad die ik bedreef en die mij met U in aanraking bracht. Verre van den dader te zijn, was ik weinig meer dan het werktuig, de laatste schakel in een keten van wil en wenschen, die haar met den dood verbond. In een voor anderen onbegrijpelijken drang naar het alleruiterste, in het verlangen naar een bijna bovenmenschelijke liefde, die in haar eeuwigheid en haar volmaaktheid in wezen met den dood gelijk staat, had zij mij bestemd tot uitvoerder van haar wil.

Ik wil en kan dit niet nader verklaren; ik ben maar een mensch en zelfs aan mijn vermogens zijn grenzen gesteld. Ik bid U, dit stilzwijgen te willen eerbiedigen en mij, door mij Uw vertrouwen te schenken, de vreeselijke foltering van een nieuwen tweestrijd te besparen. Natasja's gevoelens en gedachten te ontleden, zou gelijk staan met verraad van het liefste wat ik mijn leven had. Want zonder ooit meer in staat te zijn tot inzicht Uwer dwaling te komen en Uw meening te herzien, zoudt Gij Natasja krankzinnig verklaren.

Mijneheeren, dit is de waarheid. Het oordeel is thans aan U. Uw vonnis wacht ik af met de onaantastbare gemoedsrust van een onschuldige en zelfs Uw medelijden vraag ik niet meer. Ik schaam mij thans mijn liefde te hebben vergeleken met die van anderen, die slechts streven naar geluk en het ontzettende offer van den plicht nimmer zullen kunnen begrijpen. Mijn leven zou een leugen geweest zijn, als anderen in staat zouden zijn te waardeeren, wat tusschen Natasja en mij bestaan heeft. Dit, Mijneheeren, acht ik onmogelijk en daarom zal zeer waarschijnlijk nimmer iemand kunnen inzien, dat ik, Vladimir Stephanowitch Wirginszki, niet krankzinnig ben.

Het zij zoo.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken