Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap
Afbeelding van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschapToon afbeelding van titelpagina van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.08 MB)

Scans (11.29 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap

(1989)–A.J. Dekker, Marie van Dijk, Ernst Heins, Henk Kuijer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

3
Daar reed een jonkheer, hij was wellegemoed

Samenvatting

Een letterlijk en figuurlijk goedgemutste man rijdt naar [door] [langs] het Morgenland en treft daar voor een poort drie meisjes aan. Hoe aardig het eerste en het tweede meisje ook zijn, het derde steelt zijn hart en de liefde blijkt wederkerig te zijn. Ze laat zich echter niet omkopen noch overhalen tot een avontuurtje of een kortstondige affaire; pas waneer de man haar ten huwelijk vraagt geeft ze zich gewonnen.

Toelichting

Daar reed een jonkheer was vooral boven de Moerdijk bekend en werd met name gezongen wanneer er geld, vruchten, noten òf geschenken van blijvender waarde konden worden verwacht: als rommelpotlied op vastenavond (Zaandam ca. 1890), bij het sterzingen op Driekoningen (Zaandijk ca. 1870) en vooral als Pinksterbloemlied (Zaltbommel ca. 1850, Friesland en Westfriesland ca. 1890).

 

Voor de hardnekkige pogingen die in de laatste 150 jaar zijn ondernomen om de in dit lied voorkomende rode krans, de blauw bloemetjes rood, het kransje olijn of marijn, het achter of juist vlak voor de deur gelegen Morgen- of Mariënland en dergelijke te verklaren vanuit de middeleeuwse symbolenleer, zij verwezen naar de hieronder vermelde literatuur. Genoemde benamingen lijken ons eerder te zijn ontstaan door klankassociaties met Duitse varianten en het zoeken naar Nederlandse rijmwoorden daaropGa naar eind1., hetgeen een symbolische betekenis ervan niet uitsluit, wel in een ander licht plaatst. Ter vergelijking volgt hieronder de tekst van de door H. Pomper gezongen versie naast een in de negentiende eeuw in de buurt van Bonn opgetekende Duitse versieGa naar eind2.:

Daar reed er een heer Es war ein Reuter wohlgemuth
die was weldergemoed refr.: In den Rosen
Hij droeg er een rooie Er führt eine Feder auf seinem Hut
krans ommer zijn hoed refr.: In den Rosen

[pagina 58]
[p. 58]

  Die Feder war mit Gold beschlagn
  Die darf nicht jeder Reiter tragn
 
[Hij droeg er een wandelstok Er trug ein Schwert
in zijn hand] in seiner Hand
Daar reed hij al mee Er ritt dem Markgrafen
door zijn morgen-ja-land durch sein Land
 
Dat morgen-ja-land en dat Wohl durch sein Land,
lijt voorder mijn deur wohl vor seine Thür
Daar stonden drie Da kamen drei schöne
mooi meisjes al voor Jungfrauen herfür
 
De een die was hups Die eine war hübsch
en de ander was fijn die andre war fein
De derde schonk mij er Die dritte sollte
een glaasje vol wijn sein eigen sein
 
Een glaasje al van die Der Reuter aus
blauw blommetjes rood dem Sattel sprang
Wat wierp hij dat meisje Das rothe Gold
toen in haar schoot? in der Tasche klang
 
Een krone van goud die was Ach Jungfrau nähmt ihr
wel twaalfde half pond des Golds drei Pfund
Kom slaapst doe bij mij er Bei mir zu schlafen
een korte ja stond ein halbe Stund
 
  Das rothe Gold ist bald verthan
  Hemach müst ich in Schanden stahn
 
  So nehmt den Ring von meiner Hand
  Bei mir zu schlafen den Sommer lang
 
  Der Sommer lang ist bald vorbei:
  Was sollt mir eure falsche Treu
 
Een korte ja stond en dat Ach Jungfrau, schneidet
duurt er niet lang eur Brautgewand
Kom slaap dan bij mij er Bei mir zu schlafen
dein leven ja lang eur Leben lang
 
Mijn leven ja lang Mein Leben lang das wär wohl gut
dat draait in het rondom... Doch tragt keine Feder mehr auf dem Hut

[pagina 59]
[p. 59]

Over het kransje olijn, dat in verschillende varianten het glaasje met wijn vervangt, vertelde destijds de in 1892 in Benningbroek geboren mevrouw A.L. Reus-Wilms:

Ja, dat is een, een kransie, dat is aangevlochten, net as een soort lijn, weet u wel, en dat is in elkaar gevlochten. Dat het niet uit elkaar zal vallen, dat is het kransie olijn. Dat is dan blijft 't steviger. Mijn moeder heb dat gezegd. Want dan zei ik wel eens, geef mij zo'n olijn. En dan zei mijn moeder, dat kan niet kind, daar wordt het van gevlochten, zei ze dan.
(Enkhuizen, 22 mei 1964)

De melodie van lied A is de meest verbreide. Afwijkende melodieën tekenden wij op in Harkema-Opeinde (voorbeeld B) en in Leeuwarden (voorbeeld C).

Lied
A. Daar reed er een heer die was wel

Opname 22 november 1967



illustratie

1
 
Daar reed er een heer die was wel diridom
 
was wel domdarom diridaridom
 
was weldergemoed.
2
 
Hij droeg er een rooie kransGa naar eind1) om diridom
 
krans om domdarom diridaridom
 
krans ommer zijn hoed.
3
 
Daar reed hij al mee door zijn mor diridom
 
door zijn mor idom diridaridom
 
door zijn morgen ja landGa naar eind2).
[pagina 60]
[p. 60]
4
 
Dat morgen ja land en dat lij diridom
 
dat lij domdarom diridaridom
 
lijt voor der mijn deur.
5
 
Daar stonden drie hupse mooi mei diridom
 
mooi mei domdarom diridaridom
 
mooi meisjes al voor.
6
 
De een die was hups en de an diridom
 
de an domdarom diridaridom
 
de ander was fijn.
7
 
De derde schonk mij er een glas diridom
 
Een glas domdarom diridaridom
 
een glaasje vol wijnGa naar eind3).
8
 
Een glaasje al van die blauw blom diridom
 
blauw blom domdarom diridaridom
 
blauw bloemetjes roodGa naar eind4).
9
 
Wat wierp hij dat meisje toen in diridom
 
toen in domdarom diridaridom
 
toen in haar schoot.
10
 
Een krone van goud die was wel diridom
 
was wel domdarom dididaridom
 
was wel twaalfde half pond.
11
 
Kom slaapst doe bij mij er een kor diridom
 
een kor domdarom diridaridom
 
een korte ja stond.
12
 
Een korte ja stond en dat duurt diridom
 
dat duurt domdarom diridaridom
 
dat duurt er niet lang.
13
 
Kom slaap dan bij mij er dijn le diridom
 
dijn le domdarom diridaridom
 
dijn leven ja lang.
14
 
Mijn leven ja lang dat draait in diridom
 
draait in domdarom diridaridom
 
draait in het rondom.
[pagina 61]
[p. 61]

De zanger Hendrik Pomper (1887-1968) uit Haulerwijk was zoon van een landarbeider. Op zestienjarige leeftijd ging hij naar Duitsland waar hij allerlei soorten werk verrichtte. In 1913 keerde hij naar Nederland terug. Hij werd landarbeider en boer. Zijn vrouw stierf jong waardoor hij alleen voor de kinderen moest zorgen. 's Avonds zong hij veel met de kinderen. Hij was ook een goed verteller. In het dorp waar hij woonde was hij zeer gezien. Hij hielp veel mensen met administratieve zaken.

A′. En daar reed er is een heer en hij was wellergemoed

Opname 31 augustus 1956 (eerste van de twee opgenomen strofen)



illustratie

1.
 
En daar reed er is een heer en hij was wellergemoed
 
En daar reed er is een heer en hij was wellergemoed
 
En hij droeg er d'r rozekrans om er zijn hoed
 
En hij droeg er een rozekrans om erre zijn hoed.

Trijntje Steur-Tuip (1900-1974) werd geboren te Volendam. Ook haar ouders kwamen uit Volendam. Haar vader was visser. Als jong meisje moest ze in Amsterdam in de huishouding werken totdat ze trouwde. Haar

[pagina 62]
[p. 62]

echtgenoot die in de fabriek werkte, overleed in 1939. Ze bleef met zeven kinderen achter. ‘Nu kun je nooit meer bij de groentewagen staan’, werd haar toen gezegd, een bekende uitdrukking in die tijd in Volendam om aan te geven dat ze het moeilijk zou krijgen om in haar levensonderhoud te voorzien. Na de oorlog was het garnalen pellen met het gehele gezin de voornaamste inkomstenbron. Dat bracht toen 2,5 cent per ons op. Mevrouw Steur kende veel liederen die zij in haar jeugd heeft geleerd. Ze heeft veel samen met haar broer Klaas Tuip gezongen (zie lied 33D). Een aantal heeft ze van een tante geleerd.

In de tweede wereldoorlog heeft de taalkundige Jacques van Ginneken tijdens zijn verblijf in Volendam diverse liederen van haar op de grammofoonplaat opgenomen. Wanneer ze voor hem moest zingen werd haar op het hart gedrukt dat ze vooral goed moest ‘juijen’, d.w.z. de typisch Volendamse versieringen in de zangstijl moest aanbrengen.

Zie bijlage 6 voor meer gegevens over haar.

B. Daar was eens een heer hij was wellegemoed

Van dit vrolijke lied worden de regelmatige isoritmische struktuur en het tekstverloop onderbroken door onzin-lettergrepen in trommel-imitatie. Voorts overlappen de begin- en eindregels van tekststrofe en melodie elkaar zodat wij bij dit helaas onvolledig overgeleverde lied slechts kunnen gissen naar de muzikale afloop.

Opname gemaakt in 1950 (eerste van de vijf opgenomen strofen)



illustratie

[pagina 63]
[p. 63]
1.
 
Daar was eens een heer hij was wellegemoed
 
Hij droeg er een rooie
 
tralom diedom domdarom dirom daridiridom
 
Hij droeg er een rooie krans ommer zijn hoed.

Gezongen door Sietse Kooistra te Harkema-Opeinde.

C. Daar was eens een heertje dat reed welgemoed

Opname 22 mei 1964



illustratie

1
 
Daar was eens een heertje dat reed welgemoed,
 
Hrij had er een veertje al op zijn hoed.
2
 
Hij had er een stokje al in z'n hand,
 
Daar reisde hij mee naar het morgenland.
3
 
Het morregenlandje lag vlak voor zijn deur,
 
Daar stonden drie hupse mooi meisjes veur.
4
 
De eerste was hups, hups en de tweede was fijn
 
En de derde schonk hem menig glaasje wijn.
5
 
Een glaasje wijn als goud zo rood,
 
Hij trok het jonge meisje al op de schoot.
6
 
Jong meid, jong meid van wel tachtig pond,
 
Slaap jij er bij mij nu een nacht terstond.
[pagina 64]
[p. 64]
7
 
Bij jou, bij jou, nee dat doe ik niet
 
Want ik ben vrouw maagd zoals gij wel ziet.
8
 
Ben jij vrouw maagd, vrouw maagd die voor me staat
 
Dan zal ik uw hartje met goud belaân.
9
 
Goud ja goud dat is naar mijn zin
 
Omdat ik de goudsmit z'n dochtertje ben.

Deze variant werd gezongen door Margrietha de Vries-Boltje (1900-1985) te Leeuwarden.

Data en plaatsen van opname

A

00 00 1958 Wormerveer
11 10 1960 Anna Paulowna
11 10 1960 Blokker
14 12 1963 Hoomsterzwaag
22 05 1964 Enkhuizen
12 11 1966 Haarlem
22 11 1967 Haulerwijk
25 01 1968 Enschede
10 09 1968 Heerenveen

A'

31 08 1956 Volendam

B

00 00 1950 Harkema-Opeinde

C

22 05 1964 Leeuwarden

Vermeldingen/Literatuur

Duyse 1903, II, 1333-1335; Erk/Böhme 1963, I, 262-265; Kalff 1883, 300; Molen 1961, 216-218; Molen 1969, 23-25; Roggeveen 1946; Simrock 1851, 189-191; Th...s [sic] 1855; Veurman/Bax 1944, 70-74; Veurman 1968, 173; Winkler 1889.

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie

eind1.
Veurman en Bax, van alle explicatoren de enigen die gewezen hebben op het bestaan van Duitse varianten (1944, 73), beschouwden de overeenkomst tussen die varianten en Er reed een jonkheer ‘te gering dan dat men er conclusies uit kan trekken betreffende den juisten samenhang der Nederlandsche en Duitsche redacties’.
eind2.
Erk/Böhme I, 264.

eind1)
elders: rooie band; rozenkrans; gouden krans
eind2)
elders: mallige land; morregenland; Mariënland
eind3)
elders: een kransje allein; een kransje olijn; een kransje (roze)marijn; een kransje om 't lijf
eind4)
elders: blauw bloemekes groot; blauw bloemetjes schoon (en daar zal ik van vlechten een gouden kroon)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 22 november 1967

  • 31 augustus 1956

  • 22 mei 1964


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank