Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
Afbeelding van Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variatiesToon afbeelding van titelpagina van Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.72 MB)

Scans (44.27 MB)

ebook (10.79 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

sprookje(s)
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties

(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De smid en de duivel

Een smid heeft zijn ziel aan de duivel verkocht. Op een dag komen Jezus en Petrus op aarde en vragen onderdak bij de smid, die hen gastvrij ontvangt. De smid mag vervolgens drie wensen doen, en Petrus raadt hem aan om daarbij toch vooral aan zijn zielenheil te denken. De smid maakt echter zijn keuze naar eigen smaak, en ziet graag de volgende drie wensen in vervulling gaan. Ten eerste wil hij dat niemand uit zijn stoel kan opstaan, tenzij de smid daarin toestemt. Ten tweede wenst hij dat niemand meer uit zijn fruitboom (of notenboom) kan komen zonder zijn goedvinden. Ten derde vraagt hij om een magische zak waar hij naar believen in en uit kan wensen wat hij wil.

Wanneer later de duivel hem komt halen, laat de smid hem in de wonderstoel zitten. De smid laat de duivel pas weer vertrekken als hij respijt heeft gekregen. Zodra de tijd voorbij is, dient de duivel zich weer aan. De smid vraagt hem een vrucht (of noot) te plukken, en weldra zit de duivel vast in de boom. Weer lukt het de smid om uitstel te verkrijgen. Wanneer de duivel voor de derde keer komt, eindigt hij in de magische zak en op het aambeeld, waarna de smid hem met een hamer dusdanig mishandelt dat de duivel belooft hem nooit meer lastig te vallen.

Wanneer de smid uiteindelijk komt te overlijden, wordt hij voor de hellepoort geweigerd omwille van de mishandeling van de duivel. Dan gaat de smid maar naar de hemelpoort. Petrus wil hem ook niet binnenlaten, omdat de smid bij zijn wensen niet aan zijn zieleheil had willen denken. Snel gooit de smid echter zijn voorschoot de hemel in. Als hij het mag gaan halen, gaat hij er vliegensvlug op zitten. Aangezien hij hiermee als het ware op zijn eigen territorium zit, kan hij de hemel niet meer uit gestuurd worden.

 

Met dit gegeven kan het sprookje eindigen, maar soms zit er nog een vervolg aan. In dat geval bedenkt Petrus een list om de smid weer uit de hemel te krijgen. Petrus organiseert dan bijvoorbeeld een processie die de hemelpoort verlaat. Als de smid uitwijkt of met het kruis vooroploopt, gooit Petrus de poort dicht zodra de smid buiten is. De smid gaat dan halverwege de hel en de hemel wonen, en bestiert een kroeg die ‘Het Huis ten Halven’ of ‘De Nobiskroeg’ heet.

Het sprookje van de Smid en de duivel vertelt in de nodige variaties hoe een slimme held in staat blijkt om de grote machten van gene zijde te bedwingen en om de tuin te lei-

[pagina 331]
[p. 331]

den: de duivel, de dood en Petrus. Het sprookjestype over de Smid en de duivel staat in de catalogus van Aarne-Thompson geregistreerd als at 330, ‘The Smith Outwits the Devil’, een vrijwel wereldwijd verbreid sprookje. Achter deze typetitel gaat in feite een complex van sprookjesvarianten schuil die plot-elementen met elkaar gemeen hebben. Aanvankelijk werden er twee subtypen onderscheiden, maar in een studie uit 1942 heeft Maurits de Meyer een onderverdeling in vier subtypen voorgesteld, die in de navolgende editie van de Aarne-Thompson-catalogus is overgenomen. De vier subtypen van dit Europese wondersprookje zijn:

330a‘The Smith and the Devil (Death)’
330b‘The Devil in the Knapsack (Bottle, Cask)’
330c‘The Winning Cards’
330d‘Bonhomme Misère’

In de Vlaamse versies van het subtype at 330a (Smid en duivel) wordt de hoofdrol gespeeld door een smid die luistert naar de naam Smidje Smee, ofschoon hij in Oost-Vlaanderen ook wel Smidje Verholen genoemd wordt. In Friesland heet de hoofdrolspeler soms Filemon, in Limburg Fielemenke. Deze naam gaat terug op ‘Philemon; Kloosterlegende’, een gedicht van H.F. Tollens uit 1844, dat geïnspireerd is op hetzelfde sprookje (overigens: subtype at 330c). Een nog oudere literaire bewerking van de sprookjesstof (subtype at 330a) treffen we aan in Adriaen van de Vennes Hollandtsche Sinne-Droom op het Nieuw Wys-Mal van den Ouden Italiaenschen Smit uit 1634. Alle belangrijke plot-elementen uit het sprookje zijn ook te vinden in de ‘Vertellinge van het Smedjen’ uit de Amusante Kindervertellingskens (1802-15).

Voor het subtype at 330a is de Griekse mythe van de smid Hefaistos (Vulcanus) wel als het prototype aangewezen, maar De Meyer

illustratie
Afbeelding uit een ‘Münchener Bilderbogen’ ca. 1900, uitgave firma Braun.


wijst deze theorie van de hand, omdat die mythe alleen maar het motief van de wonderstoel bevat.

Het at-330b-sprookje (Duivel in de zak) verloopt aldus: Jezus en/of Petrus geven op aarde een arme man de keuze tussen de hemel en een wenszak. De man kiest voor de wenszak, waarna hij in zijn levensonderhoud kan voorzien door de spijzen en dranken die hij ziet in zijn zak te wensen. Later weet de man een betoverd kasteel van duivels te bevrijden door ze in zijn zak te wensen. Als de man doodgaat weigert Petrus hem de toegang omdat hij destijds niet voor de hemel had gekozen. De geschrokken duivels weigeren om hem de hel of het vagevuur binnen te laten. Dan neemt de man zijn toevlucht tot een list: hij wenst dat zijn zak op de stoof van Jezus komt te staan, en dan wenst hij zichzelf in de

[pagina 332]
[p. 332]

zak. Nu is hij toch in de hemel en laat hij zich niet meer wegjagen door Petrus.

Dit sprookje komt in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm voor als ‘Bruder Lustig’ (nr. 81). Hier is de hoofdpersoon een ontslagen soldaat, die zijn brood deelt met Petrus. Vervolgens trekken zij als bedelaars door het land. Petrus geneest onderweg een boer en wekt een prinses op uit de dood. Hiervoor ontvangt het tweetal een beloning, maar de soldaat blijkt een verkwistend type te zijn. Na een tweede opwekking van de prinses uit de dood is de arme soldaat weer rijk. Petrus neemt afscheid, maar geeft de ransel van de soldaat een magische kracht mee: al wat hij erin wenst, zal er ook ingaan. Zo kan de soldaat steeds aan eten en drinken komen. In een betoverd kasteel jaagt hij alle duivels zijn ransel in en laat ze platslaan door een smid en zijn knechten. Na zijn dood mag de soldaat de hel en de hemel niet in. De soldaat geeft zijn ransel terug aan Petrus, maar zodra de ransel in de hemel hangt wenst de soldaat zich erin.

Bij de optekening van sprookjes uit de volksmond staan volkskundigen regelmatig voor de vraag: stamt dit sprookje uit de mondelinge traditie of is het een navertelling van een schriftelijk gefixeerd sprookje? Meer in het bijzonder: heeft de verteller de sprookjes van Grimm gelezen en vertelt hij die nu na? Op basis van vele varianten meent Maurits de Meyer te kunnen stellen dat het - althans waar het at 330 betreft - wel losloopt met de invloed van de gedrukte sprookjes op de orale verteltraditie.

Eind vorige eeuw tekende Pol de Mont het sprookje in Hamme Sainte-Anna op en publiceerde het onder de titel ‘Brave Petrus en zijn zak’. De arme maar brave boerenknecht Peer krijgt van Jezus een magische zak. Eenieder die hem vanaf dat moment tegenwerkt, verdwijnt net zo lang in de zak tot hij zijn zin krijgt: de boer en knechten tot zij Peer niet meer uitlachen, een rijke boerin tot ze met Peer wil trouwen, Sint Pieter omdat hij Peer niet snel genoeg de hemel inlaat... Wanneer de overigens nog niet overleden Peer van Jezus een rondleiding door de hemel krijgt, ziet hij een groot gebouw met allemaal olielampjes. Dat zijn de levenslichten der mensen, en tot zijn schrik ziet Peer dat zijn lampje bijna op is. ‘Olie, olie’, eist Peer, en als Jezus weigert, verdwijnt Hij in de zak en wordt duchtig dooreen geschud, totdat Peer er twintig jaar olie bijkrijgt. Het mag duidelijk zijn dat dit Vlaamse at-330b-sprookje weinig overeenkomst vertoont met het bij de gebroeders Grimm afgedrukte verhaal.

Het derde subtype is at 330c (Speler en duivel), dat in hoofdlijnen aldus verloopt: een boer die veel van kaarten (of dobbelen) houdt, ontvangt Jezus en de twaalf apostelen gastvrij. Hij mag drie wensen doen en verlangt een stoel en een fruitboom waar niemand zonder toestemming meer vanaf kan, en een verlenging van zijn leven met een flink aantal jaren. Als de jaren voorbij zijn, komt de Dood hem halen. Tweemaal weet de boer respijt te krijgen als de Dood op de stoel en in de boom vast komt te zitten. De derde keer neemt de Dood de boer mee naar het vagevuur, waar deze begint te kaarten (of dobbelen) met de duivel om zielen. De boer wint twaalf zielen en wordt daarom gastvrij ontvangen in de hemel.

Dit subtype is ook in de Kinder- und Hausmärchen opgenomen, onder de titel ‘De Spielhans’ (nr. 82). Maar wederom bevat het Grimm-sprookje enkele opmerkelijke afwijkingen, die weinig invloed op de mondelinge traditie gehad lijken te hebben. Zo wenst Spielhansl in de Grimm-versie wel een magische boom, maar verder speelkaarten en dob-

[pagina 333]
[p. 333]

belstenen waarmee hij alleen kan winnen. Met spelen vergaart hij op aarde grote rijkdom, en als de Dood hem komt halen laat hij deze rustig zeven jaar in de boom zitten, zodat er niemand meer sterft. Dit wordt Jezus te bar en Hij beveelt hem de Dood weer los te laten. Dit gebeurt, en meteen wurgt de Dood Spielhansl om hem het hiernamaals in te voeren. In hemel en vagevuur is hij niet welkom. Met de duivels in de hel komt Spielhansl overeen om de hemelpoort te gaan inrammen. Als ze daarmee bezig zijn, wordt Spielhansl alsnog in de hemel toegelaten, alwaar hij alle zielen aansteekt met zijn goklust. Petrus en Jezus gooien Spielhansl de hemel uit; zijn vallende ziel spat uiteen en vaart in alle gokkers op aarde.

Tot slot staan we stil bij at 330d (Vrouwtje Miserie). Een arm vrouwtje dat Miserie heet is vriendelijk voor een bedelaar en mag een wens doen. Omdat haar fruitboom steeds geplunderd wordt, wenst zij dat alle dieven pas weer uit de boom kunnen als zij dat wil. Dit geschiedt. Op een dag komt de Dood haar halen, maar vrouwtje Miserie verleidt hem ertoe wat fruit te plukken. In ruil voor zijn vrijlating moet hij Miserie ongemoeid laten leven. En zo komt het dat er miserie bestaat zolang er mensen leven.

Een gangbare mondelinge versie van dit sprookje werd aan het eind van de vorige eeuw door A. de Cock in Vlaams-Brabant opgetekend en gepubliceerd onder de titel ‘Van Vrouwken Miserie’. Het motief van de onsterfelijke ellende is reeds op schrift gesteld in het Franse volksboek L'Histoire du Bonhomme Misère, waarvan de oudst bekende druk uit 1719 stamt. De invloed van het volksboek op de mondelinge overlevering lijkt echter tamelijk gering te zijn geweest.

M. de Meyer rekent tot het subtype at 330d ook Het esbatement van den appelboom. Dit is een dramatische bewerking van de sprookjesstof tot een klucht. De tekst is overgeleverd in de toneelcollectie van de Haarlemse rederijkerskamer Trou moet blijcken, maar is daar blijkens de taal niet geschreven. Het stuk moet rond 1500 in Vlaams-Brabant of Zeeland zijn vervaardigd, en is daarmee de oudst bekende bewerking van het sprookje. De klucht verloopt aldus: een echtpaar heeft het niet bepaald gemakkelijk: de geit en het kalf zijn verdronken, hun lam is opgegeten door een wolf, en de gans is in het vat met zemelen gestikt. Hun enige middel van bestaan is nu nog de appelboom, en het echtpaar vreest een deel van de oogst weer aan dieven te verliezen. Jezus willigt hun wens in: de boom zal het hele jaar vrucht dragen en niemand die in de boom klimt komt weer los voordat de eigenaar het wil. Achtereenvolgens worden in de boom gevangen: een marskramer, een jongen en een meisje, de Dood die eigenlijk de echtgenoot kwam halen, en de duivel die gemerkt heeft dat er geen zielen meer naar de hel komen. Het vijftal wordt pas losgelaten in ruil voor een tegenprestatie. De marskramer moet zijn mars achterlaten, de jongen en het meisje hun overkleed en mantel. De duivel mag het echtpaar nooit meer met zonden verleiden. En de Dood moet beloven om het echtpaar de komende veertig jaar met rust te laten.

Ook voor het subtype at 330d is wel een prototype aangewezen, namelijk de Griekse sage van Sisyfos, waarin verhaald wordt hoe Sisyfos erin slaagt om Thanatos (de Dood) in de boeien te slaan, waardoor er geen mensen meer overlijden. Maar met dit ene motief houden de overeenkomsten ook wel op.

at 330 is een van de bekendste wondersprookjes in Vlaanderen. De subtypen bij elkaar opgeteld is het er meer dan vijftig maal opgetekend. Ook in Nederland moet het vrij

[pagina 334]
[p. 334]

algemeen bekend zijn geweest.

Het wondersprookje van de Smid en de duivel behandelt in al zijn narratieve variaties steeds het probleem van leven, dood en lotsbestemming, een probleem dat normaal gesproken vol onzekerheden steekt. Het sprookje beschrijft in essentie de confrontatie tussen de eenvoudige (en soms profaan levende) sterveling en de grote machten van gene zijde. Het betreft enerzijds goede machten, zoals Jezus en Petrus - de laatste soms als domoor afgeschilderd, zoals wel vaker in sprookjes. Anderzijds zijn het de kwade en levensvernietigende machten: de duivel en de Dood. Opvallend is de vaak luchthartige manier waarop de nietige mens met zijn onsterfelijke tegenstanders spreekt en omgaat. De voldoening voor verteller en luisteraars schuilt ongetwijfeld in het feit dat de mens zijn opponenten weet te bedwingen, hun almacht weet te breken, niet alleen dankzij magische hulpmiddelen, maar ook dankzij boerenslimheid. Het sprookje vormt derhalve de verwoording van een wensdroom, die de menselijke kwetsbaarheid en nietigheid even doet vergeten: de held blijkt in staat de definitieve overgang tussen leven en dood op te rekken, en zijn lot in het hiernamaals veelal listig naar zijn hand te zetten. Enkele sprookjesvarianten hebben een etiologisch trekje, en verklaren op metaforische wijze waar de gokverslaving en de ellende in de wereld vandaan komen.

theo meder

teksten: Boekenoogen 1903a, pp. 34-38; De Cock 1896-97; De Haan 1961; De Keyser 1927; khm nr. 81 en 82; Meertens 1965; De Meyere 1925c; De Mont 1888a; Poortinga 1979, p. 77; Poortinga 1980, pp. 99-100; Sinninghe 1942, pp. 61-62.
studies: at 330; bp ii, pp. 149-189; Draak 1960; Liungman 1961, p. 71; De Meyer 1942, pp. 51-75; De Meyer 1968, pp. 49-50; Scherf 1995, 2, pp. 1033-1036; Sinninghe 1943a, p. 20; vdk pp. 320-321.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken