Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het late geluk van Remi Zwartekens (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het late geluk van Remi Zwartekens
Afbeelding van Het late geluk van Remi ZwartekensToon afbeelding van titelpagina van Het late geluk van Remi Zwartekens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

Scans (2.68 MB)

ebook (4.51 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Victor Quienen



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het late geluk van Remi Zwartekens

(1942)–Valère Depauw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

II

EN hier hebt ge nu den vriend in kwestie, Ray (van Raymond), Ray Wittewrongel.



illustratie

Wittewrongel was ook verbonden aan het Ministerie van Openbare Werken, maar tot ‘commis-rédacteur’ had hij het nog niet gebracht. Wel was zijn bevordering tot dezen graad nakend en daarom verwaardigde Remi Zwartekens zich om met Wittewrongel tamelijk vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden, al stond hij er anders erg op, dat een superieur den afstand bewaarde tusschen hem en een ondergeschikte. In het begin bestonden die betrekkingen hierin, dat zij op den

[pagina 13]
[p. 13]

trein, die hen naar de hoofdstad voerde en terug naar huis bracht - zij woonden in hetzelfde provincienest - den tijd kortten met whisten; twee bedienden van het Ministerie van Volksgezondheid waren hun partners. Later, toen Zwartekens en Wittewrongel hetzelfde pension gekozen hadden om er 's middags te eten, whisten zij nog meer samen en werden hun betrekkingen nog een graad hartelijker. Zwartekens wachtte nog slechts op de promotie van Wittewrongel om familiaar te worden en hem met Raymond aan te spreken; voorloopig noemde hij hem nog Wittewrongel en deze zei: ‘Ik pas, Mijnheer,’ als hij gewaar werd dat Zwartekens schoone kaarten had en graag solo wou spelen.

Maar onverwachts speelde Wittewrongel zelf solo, dit tot groote ontsteltenis en moeilijk te verbergen afgunst van Zwartekens.

Dien maandagmiddag, vóór de soep op tafel kwam, haalde Wittewrongel triomfantelijk ‘De Lens - Periodiek voor Kunst en Letteren’ uit zijn zak, sloeg ze open op bladzijde 5 en gaf ze aan Zwartekens met een gebaar alsof hij een nieuwjaarsbrief afgaf.

[pagina 14]
[p. 14]

En er stond een gedicht in, een authentiek gedicht, getiteld ‘Tango Notturno’ en geteekend ‘Ray Wittewrongel’... Die kerel dichtte ook! Zwartekens was er het hart van in. Dat die lummel van een Wittewrongel ook verzen fabriceerde was reeds een beleediging voor zijn eigen kunst, maar dat die verzen gedrukt geraakten deed hem effenaf pijn. Zijn gewrochten werden niét gepubliceerd... En zie, ineens leken zij hem haast zonder waarde en zelfs dit gedoe van Martha om al zijn gedichtjes over te schrijven, iets wat hij vroeger zoo apprecieerde, vond hij nu belachelijk.

Dit naar gevoel ging echter eenigszins over bij het lezen van Wittewrongel's literair product:

 
‘zacht en
 
weemoedig
 
wenken mij sterren aan den hemel
 
verleidend
 
zingen nachtegalen hun hartstochtelijk lied
 
guitaren
 
luiten
 
zuchten
[pagina 15]
[p. 15]
 
luchtig wemelen er meisjes
 
door het hooge gras
 
waarin krekels sjirpen
 
in wilde onverschrokkenheid
 
...er is leven.’

Waren dat verzen? Zwartekens keek verdwaasd naar Wittewrongel op, een oogenblik meenend, dat die poespas als een grap bedoeld was, maar aan het zegevierend gezicht van den dichter zag hij goed, dat het hem bloedige ernst was... En Zwartekens sloeg zijn vragende oogen neer en las nog eens het gedicht. En, kijk, nu bemerkte hij ineens, dat er geen enkel rijm in te vinden was. Bijna had hij zijn schouders minachtend opgetrokken: een klein kind kon zulke verzen aaneenstooten. Was juist het vinden van een rijm niet het moeilijkste in het dichten? Hij herinnerde zich hoe dikwijls hij gezwoegd had om het passend woord te vinden, hoe dikwijls hij zijn zinnen en zelfs zijn gedachten had omgekeerd omdat zij maar niet wilden rijmen... En, ziedaar, deze slimmerik stapte zoo maar godvruchtig over al deze moeilijkheden heen en maakte gedichten die niet rijmden!

[pagina 16]
[p. 16]

‘Hewel?’ wilde Wittewrongel weten wat Zwartekens er van dacht en hij duwde vol verwachting zijn spitsen snuit vooruit.

‘Maar mensch,’ antwoordde Zwartekens, ‘dat is geen gedicht! Dat rijmt niet...’



illustratie

Wittewrongel nam wanhopig zijn soeplepel vast en stak hem naar omhoog gelijk een zwaard.

‘Rijmen? Rijmen, mijn ziel? Maar Meneer Zwartekens, we leven in de twintigste eeuw en welke dichter, die zich zelf respecteert, rijmt nu nog? Ja, onze voorouders, die gebruikten zulke trukjes, Vondel, Cats, Gezelle... Maar wij, de moderne dichters? Het rhythme, dat in onze verzen ligt, volstaat...’

En weer meende Zwartekens, dat de andere hem voor den aap hield. Vondel en Cats en Gezelle... hij had nog geen verzen van hen gelezen, maar hij wist toch, dat het groote dichters waren geweest. En Wittewrongel

[pagina 17]
[p. 17]
maakte die mannen zoo maar uit voor charlatans... Die vent moest stiepelgek zijn! Zwartekens voelde het echt aan als een persoonlijke beleediging; alles goed ingezien, hadden Vondel en Cats en Gezelle toch gedicht zooals hij en hij achtte het zijn plicht hen te verdedigen. Hij zou uitschieten, maar Wittewrongel was hem voor. En wat deze toen allemaal verteld heeft, vóór het diner

illustratie

en er na en op weg naar het Ministerie, daar heeft Zwartekens heel weinig van begrepen, maar 't was iets geweldigs.

Sommige oogenblikken geleek het er op of Wittewrongel een missie predikte; hij bokste met woorden en namen gelijk een pater met hemel en hel, hij jongleerde met kubisme en

[pagina 18]
[p. 18]

futurisme en dadaïsme, noemde namen, zoo gek, dat Zwartekens zich afvroeg of het Chineezen waren of Hottentotten en hij stopte maar om van tijd tot tijd eens te vragen: ‘Verstaat ge mij? Volgt ge?’ En Zwartekens, die ten geenen prijze wilde doorgaan voor dommer dan een ondergeschikte, zei telkens een lang, lastig ‘ja’ en hij deed juist of hij veel opmerkingen te maken had. Maar hij zweeg, want op gansch dien rimram kon hij niets antwoorden.

‘Er staan geen komma's, geen punten of geen hoofdletters in...’ vond hij eindelijk toch iets om af te breken. Maar Wittewrongel had ook hierop zijn antwoord klaar.

‘Die zijn er niet noodig!’ zei hij kategoriek. ‘Niet noodig? En hoe weet de lezer waar een zin eindigt en een andere begint?’

‘Luister, Meneer Zwartekens...’ - Wittewrongel zei nog eerbiedig Meneer, maar in zijn toon lag een zeker medelijden en hij nam de houding aan van een schoolmeester, die aan een leerling iets moet uitleggen. ‘Luister: een mensch, die gevoel heeft, die dichterlijk is aangelegd, heeft geen punten

[pagina 19]
[p. 19]

of hoofdletters noodig. Hij ‘voelt’ wat de dichter zeggen wil. Wij, dichters, zijn een elite en onze lezers moeten ook een elite zijn. Wij schrijven niet voor schouwvegers.’

Ja... daarin had Wittewrongel wel gelijk, dat moest Zwartekens toegeven. Een dichter was zeker een buitengewoon mensch en zijn lezer mocht dan ook de eerste de beste niet zijn. Ditmaal was het ‘ja’ van Zwartekens veel meer affirmatief dan de vorige keeren en graag had hij hierover verder gesproken. Maar voor Wittewrongel was dit onderwerp niet belangrijk genoeg en hij vloog weer verloren in het kubisme en het dadaïsme... Bijna kwamen zij te laat op het bureau.

Dien namiddag heeft de ‘commis-rédacteur’ Remi Zwartekens heel weinig gewerkt. De theorieën van Wittewrongel, al had hij er niet veel van begrepen, bleven in zijn kop spoken en hij begon zich af te vragen of die wildeman per slot van rekening geen gelijk had. Alles moest zich toch aanpassen aan den modernen tijd en waarom de poëzie niet? Dat Wittewrongel's gedicht gepubliceerd werd was wel het klinkendste bewijs, dat er

[pagina 20]
[p. 20]

iets in stak en dat Wittewrongel het wellicht bij het rechte eind had.

Zwartekens zou dit eens goed onderzoeken...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken