Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde werken. Deel 2. De kleine republiek (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde werken. Deel 2. De kleine republiek
Afbeelding van Verzamelde werken. Deel 2. De kleine republiekToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde werken. Deel 2. De kleine republiek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.87 MB)

Scans (19.05 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.75 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde werken. Deel 2. De kleine republiek

(1920)–Lodewijk van Deyssel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

II.

Dicht bij Aken, aan het station Grabenrach, kwam meneer Tiessen met Willem weêr den trein uit. Zij gingen het dorp door met een blauwen duitschen jongen voor den weg en het koffertje, en den berg op, het pensionaat was óp den berg. Zij gingen eerst sprakeloos, de vader hoog en breed boven het van de buik tot den grond recht afgelijnd driehoek-stappen van zijn lange broekspijpen als een al-door omgezette passer, het zoontje met telkens twee stapjes naast den éene van den vader, in een wel haast huppelend pogen tot bijhouden der kleine kuiten, waarover de korte broek bij elke vooruitknieïng als een luifel stond, de twee mijmergezichten naar den grond, de vader niets ziende, weg in bedenkingen der zoo-met-een-gesprekken, het zoontje ziende het wapper-wemelend verschieten van stukken grond en horizont, vijandignieuw, als een akelig-spottend gebaren van de vreemde toekomst daarachter, geweldig-bangelijk. De duitsche jongen, voor hen uit, achter hen aan, floot luid, bedeesd onder onverschillig, naast hen, floot sis-stil, bedeesd.

Uit den ernst van 's vaders bleek overwegend ge-

[pagina 6]
[p. 6]

zicht kwamen nu de woorden, zacht, goedig, vermanend, aanbevelend: ‘'t Is nú wel naar voor je, maar je mot denke, dat duurt niet lang. Je zal wel gauw gewend zijn en dan zal je 'es zien hoe plezierig of 'et 'r is. Weet je wat je maar mot denke, dat Herman en Anton d'r ook zijn geweest en dat die ook gauw gewend zijn. Je went wezelijk gauwer as je denkt. Herinner je maar van je vroegere scholen. Dat was ook in 't begin heel naar, natuurluk, ik begrijp 'et heel goed, maar hoe gauw voelde je d'r je niet thuis! En je zal 'es zien hoe prettig of dat is, met al die jonges te zijn. En de heeren, dat zijn ook heele goeye mense, die alles doen voor je eige best-wil. Ik wed dat, as je met de vakan-tie thuis komt, je d'r heel graag weer na toe gaat’.

Willems gezicht schuinde naar den vader op van naast 's vaders elleboog: ‘ja, vader, dat sâ wel’, maar hij meende er niets van.

Hij was niet gemeenzaam met zijn vader, kende hem niet als iemant om rond-uit tegen te spreken, zoo als tegen de jongens, hij had hem altijd bij zich gezien als een vreemden langen man, streng en hoog, over hem heen. En nu óok weêr: nee, 'et wás niet 'et zelfde as met de schole in de stad, want die ware in Amsterdam, dat was heel iets anders, en iedere middag kwam-i thuis en in Amsterdam had-i al z'n vrinde. En nou ware ze allemaal weg, daar-ginter gebleeve, en in dit rare land kon 'et alleen naar voor hem zijn. Zijn beenen knikten bijna in mekaâr, naar den grond, hij had een leegte in zijn kuiten, een onhongerige krimping van zijn maag naar zijn keel. In geen veertien dagen, sints ze op-reis waren, was hij met iets anders geweest als met groote-menschen, die hij maar zag tot aan hun horlogeketting, geen-een jongen om tegen te spréken van hoofd tot hoofd. En die vreemde jonges van hier vond hij nóg akeliger, want die kende hij niet-eens.

[pagina 7]
[p. 7]

En de vader sprak weêr: ‘moeder heeft óok gevraagd of ik je op je hart zou drukke, van je toch vooral elke week te verschoone, zij heeft 'et je al gezeid, maar ik moest 'et je nog 'es zegge, want nu je in die dinge zoo'n beetje voor je zelf zal moete zorrege kon je dat wel 'es vergeete,... en je maar goed wassche en maar niet bang zijn as de andere je misschien een bitje plaage, en as je ziek word, of ongesteld bedoel ik, dan maar dadelijk 'et teege de heere zegge, en as 'et erger wordt dadelijk laate schrijve, dan komme wij over, Anton of ik’. En Willem: ‘ja vader’. De twee gezichten naar den grond, sprakeloos, al bij de muur.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken