Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heks van het Colenbargerbroek (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heks van het Colenbargerbroek
Afbeelding van De heks van het ColenbargerbroekToon afbeelding van titelpagina van De heks van het Colenbargerbroek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.23 MB)

Scans (17.11 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.C. Braakensiek



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heks van het Colenbargerbroek

(1929)–N.W. van Diemen de Jel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk X.
Voortgaand gerucht.

DE gure Lentemaand had met haar laatste kille tranen afscheid genomen en de Grasmaand zette nu in met een drogen, schralen Oostenwind, die de wolken voor zich uit joeg, de nog restende dampen uit den blauwenden hemel wegvaagde en de klare voorjaarszon ruim baan gaf voor haar weldadig werk.

Tijdens den voorbijgeganen nawinter hadden de dorpers zoowel als de buurtbewoners weken aan weken binnen de muren hunner woningen op beter weer zitten wachten.

Sneeuw en regen hadden om beurt, 'n enkelen keer door wat vorst afgewisseld, de dorpsstraten hier en daar bijna geheel onbegaanbaar gemaakt. De groote veldkeien, in 't midden der straten gevlijd om als paardenpad te dienen, waren in den modder weggezonken en het drabbig nat, dat de vele kuilen vulde, was gemengd met stinkend mestwater, weggesijpeld uit de talrijke vaalten aan de straatzijde der huizen gelegen.

[pagina 184]
[p. 184]

Zoodra de avond was gevallen, deed men verstandig, zich alleen bij het licht van 'n lantaarn buiten de deur te wagen, zoo dit noodig was.

Op de buurten was men er nog erger aan toe.

De boerderijen, in vroeger dagen blijkbaar bij voorkeur op een geringe verhooging in 'n ‘lok’, 'n laagte, gebouwd, waar het aanvloeiende water niet dan met groote moeite naar nog lager gelegen plaats kon worden gevoerd, waren geheel geïsoleerd. Tal van wegen, in den zomer goed begaanbaar, stonden geheel of gedeeltelijk onder water. Uitgestrekte heidevelden en weiden waren in meren herschapen, waarboven de beboschte zandruggen en fletsgroene rogge-akkers hier en daar als eilanden uitstaken.

Alleen, wie trekos of paard tot zijn dienst had, kon het wagen 'n min of meer ver-afgelegen buur te gaan bezoeken en de tocht was hoogst-gevaarlijk als de weg door 'n voorde voerde van de overstroomende, snelvlietende beken.

Het kleine stedeke van Brevorde, nauw omsloten door z'n hooge vestingwerken, leek 'n drijvend eiland op den eindeloos-wijden waterplas rondom, en de gemeenschap met de hooger gelegen dorpen van Aelten en Wenterswick werd bij den hoogen waterstand voor 'n deel met 'n platboomde schuit en verder per as onderhouden.

Wie niet van noode had uit te gaan bleef thuis en hield zich bij het warmende hout- of turfvuur. Emotieloos ging het van dagtot-dag-leven voorbij en het enkele min of meer interessante nieuwtje, dat nog van haard tot haard wist te vleugelen, werd bij den gloed van 't vuur van alle kanten zoo lang belicht, tot men het na vele dagen zelfs in zijn kern meende te hebben doorzien. En dan bleef het daarna nog weken lang als 'n zeer gewaardeerd onderwerp van gesprek zijn diensten bewijzen, tenzij 'n nieuwer en belangrijker feit het veelbesprokene bij de verzameling van oud-nieuws schoof.

Zulk een ‘belangrijker feit’ verkreeg het naar nieuws hunkerend gemeen: Er was 'n heks in 't Kerspel van Wenterswick, een echte heks!

[pagina 185]
[p. 185]

Bestond er wel iets, dat de loome geesten krachtiger uit den dommel kon wekken, de tongen beter kon losmaken, de fantasie beter aan 't werk zetten?

Noch onbegaanbare wegen of wijde waterplassen, noch boordevolle beken of ondoorwaadbare voorden, niets van dat alles was in staat om dit allerbelangrijkste nieuws in den engen kring van 't Veneking met z'n kleine kate-steden besloten te houden.

De wildste verhalen werden opgedischt. Ze drongen door in de armelijke hutten, slopen binnen in de deftige vertrekken der gezeten dorpers, werden evengoed in de pastorie verhandeld als op den Huize Walijen, waar Vrouwe Elène Clautier haar staf zwaaide. Een heks in 't Kerspell Dàt was wat!

Sedert ettelijke jaren had men van zoo'n schepsel niet meer gehoord, 't Geslacht scheen uitgestorven. Maar zie, nu was er weer een!

Men leefde er van op.

't Werkte als 'n opwekkende drank op 'n ingezonken geest.

Maar 't sloeg ook neer en bracht ontsteltenis.

Stond de natuur ook niet onder de macht der booze krachten?

Men dacht aan de overstroomde landen rondom.

Was dit niet het werk van de heks?

Men somde de ongemakken op, berekende de schade door die zee van water veroorzaakt.

Waren ze niet allen aan de tooverkol te wijten?

Men zag op naar den hemel, waar de grijze watervolle wolkgevaarten gestaag bleven aandrijven, om 'r stroomen van regen op de aarde uit te storten.

Was dat niet de hand van de booze vrouw, die haar ziel had verkwanseld aan den Booze?

Fluisterend deelde men elkaar z'n veronderstellingen mede. 't Gaf nog meer pratensstof, belangwekkende pratensstof, doch die het hart angstig deed kloppen, en weldra bittere verwenschingen naar de lippen dreef.

Maar plots scheen het zoo belangrijke onderwerp z'n beteekenis te hebben verloren. Dat was, toen de Grasmaand met haar

[pagina 186]
[p. 186]

schralen Oostenwind de wolken voor de zon wegvaagde, de plassen uitdroogde, de wegen begaanbaar en de akkers voor bewerking geschikt maakte.

‘Op tot den arbeid!’ suisde het door de nog kale boomkruinen. ‘Op tot den arbeid!’ ruischte het over de velden: ‘de lente heeft reeds lang genoeg getoefd!’

De zorgen voor het aardsche bestaan namen alle denken in beslag en de verhalen over de hekserij geraakten bedolven onder de asch van de wegdoovende haardvuren, die gedurende de trieste maanden zoo vroolijk hadden gevlamd en wondere fantasie hadden gewekt.

Evenwel niet overal geraakte de ‘tooverkonste’ in 't vergeetboek.

Dominee Heilersig, sedert de laatste maanden door krankheid aan zijn leger gebonden, peinsde in z'n eenzame uren z'n zwakke hoofd moe over wat hem van de Cathe-vrouw ter oore kwam.

Ja, een vreemd mensch was 't, die Cathe-vrouw. Tijdens 'r ziekte, toen ze bij zijn dienstman Wolsinck verzorgd werd, had hij meer dan eens de gelegenheid gezocht met haar over haar zieleheil te spreken, maar alles wat hij had gezegd, was met een bot stilzwijgen of hoogstens met 'n koelen hoofdknik beantwoord, 't Mensch had zich over niets losgelaten. Ze scheen nergens belang in te stellen dan in 'r zwartoogige dochter. Toch ondanks de koelheid der vrouw voor hoogere dingen was dominee's goede hart geneigd onmiddellijk het ‘onschuldig’ over haar uit te spreken. Zelfs dook in 't diepst van zijn hart een sterke twijfel op aan het bestaan der duivelskunstenarij. Stond daar in z'n groote boekenkast niet een veelgelezen, beduimeld boekje van den geleerden Jezuïet Tanner, waarin de hekserij van Roomsch standpunt bezien aan scherpe kritiek werd onderworpen. En dat zei toch wel wat! 't Bleef een geweldig stuk voor 'n Jezuïet om zich te durven verzetten tegen pauselijke uitspraken, zooals ‘de heksenbul’ van Paus Innocentius VIII. 't Boekske van Tanner was al 'n zestig jaar oud, 't had in de verloopen jaren al heel wat bestrijding gevonden, zoowel van Roomsche als Protestantsche zijde, en men was voortgegaan, fel en onmeedoogend soms, mannen en vrouwen, van hekserij beschul-

[pagina 187]
[p. 187]

digd, voor den rechter te sleepen. Ook in de Heerlijkheid waren er heel wat naar den brandstapel verwezen, al was 'ter dan niet zoo erg toegegaan als indertijd in Lotharingen, waar rechter Remigius niet minder dan achtduizend heksen tijdens zijn rechterlijk leven ten vure verwees.

Dominee vond het 'n buitengewoon lastige geschiedenis. Als hij dacht aan de Godsgeboden over deze dingen, aan de gangbare en geldende opvattingen en verklaringen dier geboden, dan moest hij zich falikant tegenover Tanner stellen en de mogelijkheid aannemen, dat de Cathe-vrouw zulk 'n gevloekte kon zijn. Haar zonderling doen, haar scherp geteekend uiterlijk werkte het vermoeden wel in de hand. Maar als hij dacht aan de gevallige meisjesfiguur van Gertrude, aan den ernst van haar godsdienstig voelen, en aan het leed, dat haar nobele hart zou doorpriemen, zoo haar moeder door de rechterlijke hand zou vallen, dan kwam alles in hem in verzet; dan dacht hij aan Tanner, den Jezuïet Tanner, die zoo helder betoogde, zooveel durfde bestaan in zijn verzet.

Dominee vond het jammer, dat hij juist nu ziek moest zijn. Hoewel bij 'n mogelijke berechting der arme vrouw met zijn oordeel niet gerekend zou worden, kon hij wellicht indien hij gezond ware, door 'n krachtig woord van verzet 'n belangrijken invloed uitoefenen op de opinie der bevolking en misschien de berechting voorkomen. Ja, dat zou kunnen en dan was de vrouw gered, maar.... indien ook hij van haar schuld overtuigd werd, wat dan? Zou hij dan mede door zijn houding, door zijn woord er toe moeten medewerken, dat op den Hollenberg onder Aelten de mutserd werd ontstoken, om een vrouw te verbranden, 'n moeder, de moeder van Gertrude?

De gedachte er aan deed hem reeds ijzen en het werd hem dubbel benauwd als de pastoorsche 't eene oogenblik in luide jammerklachten haar medelijden met de belasterde vrouw luchtte en 't andere in heftige bewoordingen haar diepe verontwaardiging uitsprak over de hardheid der domme menschen.

Dominee's moede hoofd werd duizelig bij het aanhooren van zooveel woorden en hij wist tenslotte niet meer uit te maken of

[pagina 188]
[p. 188]

hij het bejammeren of loven moest, op 't krankbed te zijn neergeworpen, zoodat hij tot nietsdoen was gedoemd.

Hij gaf 't nu maar aan God over. Die zou, naar zijn bede, wel recht doen. Wat kon hij beter doen, dan 't bestel den Heere over te laten?

Maar met dat al kwamen toch telkens de kwellende gedachten weer bij hem op en dan begon de strijd van 't voor en tegen weer opnieuw.

 

Ook op 't Ambtshuis te Brevorde had het rondwarend gerucht, dat de Cathe-vrouw zich aan tooverij overgaf, nieuwe beroering gebracht, al was 't dan geheel anders dan in de pastorie van dominee Heilersig.

‘Ik zal dien Ulegat eens flink laten afrossen!’ dreigde heer Rutger Keyser toornig, toen de Landschrijver hem op een regenachtigen dag van Grasmaand weer een nieuw ‘misdrijf’ der Cathevrouw aanbracht. ‘Die Ulegat,’ betoogde de Onder-Drost verder, ‘verspreidt al die dwaze geruchten, en dat doet hij alleen om de magere erfenis machtig te worden.’

De Landschrijver schudde toen ongeloovig het hoofd, wat 'n nieuwe en nog heftiger uitval van den Verwalter tengevolge had, die met wrevel door Tieleman werd aangehoord.

Het onderhoud eindigde met een beslist bevel.

‘Heer Landschrijver,’ gebood de Onder-Drost, ‘'t is goed, dat je me over de vrouw gesproken hebt. Er valt daar op de Cathe nog wat te vereffenen. Vóór 't armoedige zootje in de hut opgeteerd of weggehaald is, moet je er heen om beslag te leggen op het rechtmatig deel van onzen doorluchten Heer Stadhouder. Je gaat dan tegelijk naar 't Debbekinck, want 't wordt hoog tijd dat daar eindelijk de zaken eens worden afgedaan.’

Tieleman zette een benauwd gezicht op.

‘Met dit hondenweer?’ vroeg hij, ‘en met zulke onbegaanbare wegen?’ vroeg hij.

‘Ik zeg niet dat 't vandaag gebeuren moet,’ gaf de Onder-Drost ten antwoord, ‘maar toch zoo gauw mogelijk, en je haalt al wat er te halen is: 't zijn eigenhoorigen.’

[pagina 189]
[p. 189]

Toen lichtte er even een vreemde gloed in de oogen van den Landschrijver.

‘Al wat er te halen is?’ herhaalde hij, naar den Onder-Drost loerend.

‘Ja, alles!’ bevestigde deze.

‘Dus de Cathe-deerne ook?’ vroeg Tieleman.

‘Die in de eerste plaats!’ stemde Rutger Keyser eenigszins verrast toe.

‘'t Zal gebeuren!’ beloofde Tieleman met vaste stem, maar inwendig twijfelde hij, of hij z'n stellige belofte wel zou kunnen nakomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken