Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heks van het Colenbargerbroek (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heks van het Colenbargerbroek
Afbeelding van De heks van het ColenbargerbroekToon afbeelding van titelpagina van De heks van het Colenbargerbroek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.23 MB)

Scans (17.11 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.C. Braakensiek



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heks van het Colenbargerbroek

(1929)–N.W. van Diemen de Jel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 311]
[p. 311]

Hoofdstuk XIX.
Des lijdens einde.

DE gloedroode schijf der ondergaande zon verfde den Westereinder met breede vegen van carmozijn, vervloeiend in dieppaars en glanzend geel. Haar donkere gouden stralen verguldden de grauwe daken van 't oude Walijen, sloegen vlammen op de vensters, trilden in den wijden omtrek duizenden kleurschakeeringen op de bruine heide, de grijs-gele rogge-akkers, de diep-groene boomkruinen en wierpen over alles 'n scharlaken schijn.

In een der kleine vertrekken van 't Slot, vol van den gloed der wegzinkende zon, zat de oude advocaat Eigel. Met z'n blanke fijngevormde linkerhand woelde hij onrustig in z'n vollen grijzen baard terwijl z'n rechter de ganzeveer hield omvat, nu en dan enkele woorden neerschrijvend op het folio-vel, dat voor hem op de tafel lag,

Hoe zelf beheerscht hij de gebeurtenissen van den bijna verloopen dag ook had aangezien, toch hadden ze dieper indruk op 'm gemaakt, dan hij zelf wel wist: de schrijvende hand beefde nu en dan nog.

Van tijd tot tijd richtte hij 't grijze hoofd op, luisterde naar de weinige geluiden, die van buiten of van elders uit 't Kasteel tot 'm doordrongen, of hij keek naar buiten, waar alles nu rust en vrede ademde.

Hoe 't toch, als in 'n oogwenk, zoo veranderen kon!

Weg waren de baldadige ‘jonge gesellen’, van Onder-Voogd Kalff, die dagen lang met hun rumoer de lucht hadden vervuld, aan hun ongebonden vernielzucht bot hadden gevierd. Weg waren de alles durvende, niets ontziende soldaten met hun robusten, doortastenden Onder-Hopman Peek.

Als de advocaat aan dien breedgeschouderden, woestuitzienden

[pagina 312]
[p. 312]

kerel dacht, dan zag hij nog weer, hoe deze vlug als 'n kat, maar ook forsch en zwaar als 'n buffel, op Jonker Johan de Beyer toesprong, hem met z'n sterke armen omknelde, door zijn ijzeren greep weerloos maakte en daardoor wist te voorkomen, dat de Jonker met 't reeds getrokken zijdgeweer bloed deed vloeien. Dan zag de oude rechtsgeleerde ook tegelijk de bleeke, stuiptrekkende gestalte van juffer Marie Elsebe, aan wier gevoelig zenuwgestel de hevige spanning der laatste dagen blijkbaar al te hooge eischen had gesteld, en die thans in haar slaapvertrek nog steeds in 'n gevaarlijke bezwijming lag.

't Was maar goed, dat Vrouwe Clautier door haar ferm optreden den Landschrijver had weten te bewegen de jonge adellijke dame onder borgstelling op 't Kasteel achter te laten, want zoo Tieleman het had aangedurfd haar met zich mede te voeren naar Brevorde, dan zou ze onderweg zonder twijfel zijn bezweken. Hier kon ze onder de goede zorg der Slotvrouwe en bij 'n goede behandeling van den reeds ontboden heelmeester wel weer opknappen. En dan moest ze maar rustig hier blijven, tot de storm was uitgewoed, tot 'r broers hun vrijheid hadden herkregen en hun gewichte zending naar Trier als Churfurstlichen Raden van den Brandenburgschen vorst zouden kunnen tenuitvoer brengen.

De heeren zouden 't thans wel niet bijzonder confortabel hebben daar ginds in Brevorde. Gevangenissen waren in den regel niet rijk gemeubileerd en blonken gewoonlijk niet van klaar licht en zonneschijn. Neen, hier was 't duizendmaal beter, en de oude advocaat verheugde zich met verwondering, dat de Onder-Drost ook hem niet door de ruwe krijgslui had laten oppakken en wegvoeren naar de kleine veste.

‘Dat zal ik wel aan doctor Weddingh te danken hebben,’ overlegde Eigel bij zichzelf. ‘Van Hengel is 'n heethoofd, maar Weddingh gebruikt zijn verstand, en dat eert 'm. En ik zal van mijn vrijheid gebruik weten te maken.’ Eigel boog zich weer over z'n foliovel, z'n veerenpen kraste zin na zin neer en hij vertelde, breedsprakig naar de gewoonten van dien tijd, al 't gebeurde, sinds de familie De Beyer op 't Walijen was gearriveerd. Hij vertelde van de

[pagina 313]
[p. 313]

boedelscheiding betreffende de nalatenschap van de overleden stiefmoeder te Cleef, van de eischen door heer Rutger Keyzer namens zijn vrouw, zijn zwager en schoonzuster Willem en Conradina Margareta Klerck aan de De Beyers gesteld. Hij vertelde van de insluiting, van de ‘ruïnatie’ van tuin en landerijen door 't krijgsvolk gepleegd, van den overval, en langzaam, goedkeurend met 't grijze hoofd nikkend schreef hij neer: ‘Syn daerna door twintigh off meer met snaphanen, bylen, roers en andere gereetschap gewapende menschen, verscheydene deuren en poorten op den huyze Walijen met gewelt opgeloopen en in stucken geslaegen, slaende en breeckende al wat haer tegenstondt, werpende selffs het afgebroockene yserwerck in de graften....’

Even liet de oude z'n pen rusten om 't geschrevene over te lezen en 'n opnieuw goedkeurend knikken bewees, dat hij tevreden was met 't opgestelde. Toen nam hij z'n ganzenveer weer op en voegde er aan toe, dat de douairière Keppel, geboren Clautier, den ganschen staat van zaken, zooals het thans in 't kasteel er uitzag, tot nader orde zou laten, gelijk deze was, opdat ieder zich zou kunnen overtuigen van het woest geweld, dat hier aan den gang was geweest.

Maar hiermee was Eigel's missive nog niet volledig. 't Verhaal van de onrechtmatige en gewelddadige arrestatie der Jonkers mocht niet ontbreken. Hij zou met nauwgezetheid 'n getrouw verslag van al 't gebeurde geven en zoo schreef hij neer: ‘Synde also de Heeren Gearresteerdens op d'ongehoorste en allergewelddadigste maniere met geweldt weggevoert en nae Brevorde als in tryumph gevanckelijk overgebracht....

En soude de joffer de Beyer 't ergenste lot gesmaeckt hebben, so niet drie keeren achter malckander door alteratie van die geweldenariën in onmaght gevallen en vervolgens in eene swaere sieckte geraeckt, waeraan alsnoch laboureerende.’

De advocaat legde de pen opnieuw neer. Zoo aanstonds zou hij de gebruikelijke slotformule aanbrengen, dan kon Vrouwe Clautier haar handteekening er onder plaatsen en daarop kon 't stuk verzonden worden met de eerste de beste gelegenheid, neen niet

[pagina 314]
[p. 314]

naar 't Arnhemsche Hof thans, maar naar Die Hage, naar Zijne Hoogheid den Prince van Orange zelf.

Bij den Stadhouder was toch zeker wel recht te verkrijgen. De machtige Vorst, de Heer der Brevordsche Heerlijkheid, zou toch zeker zulk 'n ongerechtigheid niet dulden en indien wel, welnu, dan was er geen recht meer in de wereld.

 

* {in*} *

 

Maar er was nog recht in de wereld.

Reeds enkele dagen later - 't Brevordsche ‘gericht’ zou juist de kwestie der boedelscheiding in behandeling nemen, waarom advocaat Eigel als pleitbezorger voor de De Beyers zich naar 't stedeke had gespoed - ontving Landschrijver Tieleman uit Die Hage het hoog bevel de gearresteerden onder borgstelling onmiddellijk de vrijheid te hergeven. In 't betreffende stuk, namens den Prince verzonden, werd tevens medegedeeld, dat de behandeling der erfenisgeschillen aan 't oordeel van het Brevordsche ‘gericht’ werd onttrokken.

Nimmer maakte de Landschrijver 'n moeielijker wandeling naar het Ambtshuis dan nu. Z'n hart beefde. Hij voorzag de vreeselijke woede van den Onder-Drost; vreesde dat deze hem zou beletten den ontvangen last uit te voeren. En wat dan?

Tieleman vond, toen hij 't Ambtshuis binnentrad, Rutger Keyser in druk gesprek met de beide gasten, en waar kon 't gesprek anders over loopen, dan over de komende rechtszitting, over de ingekerkerde Jonkers en over den geleerden - maar tevens sluwen advocaat Eigel, die voor de zaak der arrestanten zou optreden.

‘Nog nieuws?’ vroeg de Onder-Drost, zoodra hij den Landschrijver zag binnenkomen.

‘Ja, heer! Zeer belangrijk nieuws!’

‘Van wie? Waarover?’ informeerde de Onder-Drost een en al belangstelling.

‘Van niemand minder dan van Zijne Hoogheid den Prince.’

‘Tsa!’ liet advocaat Van Hengel verwonderd zich ontsnappen.

[pagina 315]
[p. 315]

‘En waar gaat het over?’ vroeg Rutger Keyser met 'n bang voorgevoel.

‘Ik heb’ en de Landschrijver drukte op dat ‘ik’. ‘Ik heb den last ontvangen den Jonkers onmiddellijk de vrijheid terug te geven!’

Geen plotselinge bliksemflits met knallenden donderslag had meer beroering kunnen werken dan deze mededeeling.

Heer Rutger Keyser vloog op van zijn stoel. Mr van Hengel stampte driftig op den vloer en in een stortvloed van verwenschingen, nijdige uitvallen, heftige schimpwoorden luchtten ze hun gloeienden toorn.

‘Da's het werk van dien ouden grijskop,’ schreeuwde advocaat Van Hengel, ‘maar ik zeg je, heer Keyser, dat je het bevel niet uitvoeren moet. Dwaasheid is het!’

‘Ho, ho!’ kwam Weddingh tusschenbeiden. ‘Heer Keyser heeft hier niets uit te voeren. 't Is een opdracht persoonlijk aan onzen geachten Landschrijver gedaan. Ik denk in kwaliteit van Voogd der stede Brevorde.’

‘Maar je zult ze niet loslaten!’ barstte de Onder-Drost uit. ‘Eerst moeten ze mij en m'n familie 't rechtmatige deel geven.’

‘Waarde heer Keyser,’ kwam advocaat Weddingh, die medelijden kreeg met den verlegen Landschrijver, tusschen beiden, ‘u zult toch niet eischen, dat heer Tieleman gehoorzaamheid weigert aan de hoogste autoriteit in de Geünieerde Gewesten? Dat kon hem, dat kon ook u de belangrijke positie kosten, die u beiden bekleedt. Ik moet u in allen ernst waarschuwen tegen zulk bedrijf!’

Deze woorden van advocaat Weddingh gaven den Landschrijver nieuwen moed. ‘De Prince is ook onze opperste heer in de Heerlijkheid,’ zei hij. ‘Ik ben zijn directe dienaar en daarom....’

‘Laat jij de vogels maar los!’ riep Van Hengel op schamperen toon. ‘Maak jij ons werk maar ongedaan! De heeren zullen je er dankbaar voor zijn. Misschien loonen ze je nog wel voor je goede diensten!’

Dat was te veel gezegd.

Driftig greep Tieleman z'n hoed en terwijl hij met 'n houding vol waardigheid het Ambtshuis verliet, zei hij: ‘Ik zal mijn plicht weten te doen!’

[pagina 316]
[p. 316]

Nauwelijks eenige schreden buiten 't verblijf van den Onder-Drost, hield advocaat Eigel hem staande.

‘Heer Landschrijver,’ vroeg hij, ‘waar moet ik mij vervoegen voor de zittingen van 't gericht?’

‘'t Gericht houdt geen zitting, heer,’ gaf Tieleman ten antwoord, ‘de heeren De Beyer hebben uw hulp niet van noode. Ik ga ze in vrijheid stellen! Onder borgstelling!’

Een stillen lach gleed er over 't fijnbesneden gelaat van den rechtsgeleerde. ‘Een bevel van hoogerhand ontvangen?’ vroeg hij, naast Tieleman voortstappend.

‘Ja, mijnheer. Namens Zijne Hoogheid den Prince zelf.’

‘Dan ga ik met u mee, om de Jonkers geluk te wenschen met hun herwonnen vrijheid.’

 

't Scheen wel of bode Cleyn, aan wiens scherp luisterend oor zelden iets op 't Ambtshuis ontging, het groote nieuws reeds aan den een of ander had verteld, en 't had allen schijn, dat 'n enkele voorbijganger 't korte gesprek tusschen de heeren Eigel en Tieleman had opgevangen, want de Landschrijver zag zich weldra door een groeiende schare nieuwsgierigen volgen, en toen hij met advocaat Eigel tusschen de kleine gewapende bende, die bij de tijdelijke gevangenis der Jonkers de wacht had betrokken, naar binnen was gegaan, groepte 'n groeiende drom lawaaiend volk voor 't huis tezaam.

‘Onze Verwalter heeft 't spel verloren!’ waagde er een luid te roepen. ‘De Jonkers gaan nu bij 'm op visite!’ spotte 'n tweede. ‘Neen, de Verwalter wordt hier zoo aanstonds onder dak gebracht!’ liet 'n derde hooren, en 't gejoel en geroep werd al luider. De Onder-Drost, die met advocaat Van Hengel van uit de verte stond toe te zien, verbeet zich van woede.

Plots steeg er een luid gejuich op.

‘Daar zijn ze! Daar heb je ze! Hoera! Hoera! Leve de Jonkers! Leve de Jonkers! Hoera! Hoera!’

Heer Rutger Keyser verloor alle zelfbeheersching. Vlug sprong hij vooruit.

[pagina 317]
[p. 317]

Met 'n donderende stem trachtte hij 't geroep te overstemmen. Met al de kracht van z'n gespierde vuisten baande hij zich, onmiddellijk door Van Hengel gevolgd, 'n weg door 't onstuimige volk.

‘Soldaten, soldaten!’ bulderde hij rood van woede, ‘pakt die kerels weer op! Vooruit! Ik gebied het je!’ en zelf greep hij den oudsten der De Beyers met z'n gespierde knuisten aan en toen de jongere zijn broer te hulp wilde komen, vloog advocaat Van Hengel op dezen toe en begon met z'n doornen wandelstok als 'n bezetene op hem los te ranselen.

Een kreet van verontwaardiging steeg op uit de schare. Maar niemand dorst tusschenbeiden te komen.

Morrend moesten ze het aanzien, dat de Jonkers na zoo'n korte stonde van vrijheid door de soldaten weer in hun gevangenis werden teruggevoerd.

 

Hoofdschuddend verliet advocaat Eigel de plaats van het tumult. ‘Wat 'n dwaze man toch!’ mompelde hij al voortgaande. ‘Wat zal onze Prince wel zeggen, als 'k meld, hoe men hier zijn bevelen uitvoert.’

 

Nog dienzelfden dag schreef de grijze rechtsgeleerde z'n vierde missive, daarin 'n getrouw verslag gevende van 't geen hij met eigen oogen had aanschouwd.

En weinige dagen later kwam het antwoord reeds binnen. 't Was vernietigend voor den Onder-Drost.

De Raden- en Rekenmeesters van Zijne Hoogheid den Prince traden nu tusschenbeiden en ze droegen den Drost van Brevorde, Christiaan Carel van Lintelo, ‘woonhaftig’ te Arnhem op, ‘sonder eenigh uytstel Rutger Keyser van syne Bedieninghe te suspendeeren en dezen selfers in arrest te stellen.’

Bovendien kreeg Mr Gerard van Hengel voor zijn kwade adviezen en onbesuisd optreden de aanzegging, ‘dat hij zich voorloopig van syne bedieninghe als advocaat te onthouden had.’

En aldus geschiedde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken