Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Keesje Kruimel (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Keesje Kruimel
Afbeelding van Keesje KruimelToon afbeelding van titelpagina van Keesje Kruimel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.40 MB)

Scans (21.12 MB)

ebook (5.32 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Illustrator

Piet Klaasse



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Keesje Kruimel

(1962)–Hans Dijkhuis, Harriët Laurey–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

2
Waarin Keesje naar Dalazonië gaat en in de gevangenis terecht komt.

De volgende morgen werd Keesje om half zeven wakker. Hij lag niet in zijn eigen bedje maar in een bedje dat in een van de kabouterhuisjes stond. Die huisjes zagen er heel leuk uit. Het ene huisje was rood, het andere blauw of wit of geel of bruin of rose; ze waren er in alle kleuren. En elk huisje had één deurtje, één groot raam en twee kleine raampjes. Keesje sliep in een blauw huisje. Hij bleef nog een beetje luieren. Om zeven uur ging hij opstaan. Keesje trippelde het trappetje af en ging naar het huiskamertje. Wiebeltje en Kwebbelteen woonden samen en ze waren alle twee al beneden.

‘Zo, luilak, ben je daar?’ zei Wiebeltje lachend.

‘Luilak? Wie luilak?’ vroeg Keesje verbaasd.

‘Jij, natuurlijk! Wij zijn om half zes altijd op!’

‘Maar daarom ben ik nog geen luilak,’ riep Keesje beledigd. ‘Thuis sta ik altijd om acht uur pas op!’

‘Laten we maar gaan eten,’ stelde Kwebbelteen voor.

Ze aten alleen maar witte boterhammetjes met bruine suiker.

‘Dat doen de kabouters hier altijd,’ vertelde Wiebeltje.

Om 9 uur waren ze klaar.

‘Nu ga ik weer weg,’ zei Keesje. ‘Dag kabouters.’

‘Dag Keesje!’ ‘Goede reis!’ zeiden Kwebbelteen en Wiebeltje.

Ze wuifden Keesje na tot hij niet meer te zien was. Keesje ging weer verder het weggetje van de avonturen op.

Hij zou naar Dalazonië gaan. Dat wist hij.

Keesje liep flink voort. Af en toe at hij een van de boterhammetjes op

[pagina 12-13]
[p. 12-13]

die hij van Kwebbelteen had meegekregen. En hoe verder hij liep hoe nieuwsgieriger hij werd. Opeens zag hij een klein bordje staan waarop stond dalazonië 50 km.

‘Dat is dus nog een heel eind lopen,’ zei Keesje bij zichzelf, ‘Ik zal maar een taxi nemen.’

Een andere kabouter die dat gehoord had zei tegen Keesje: ‘Als je een taxi wil nemen moet je naar het Hazenbos gaan, maar ik zou je aanraden een vliegtuig te nemen; dat kost niets en dan ben je er nog veel gauwer. Zal ik je even naar het vliegveld brengen? Het is hier niet zo ver vandaan.’

Dat vond Keesje goed. Onderweg vroeg Keesje: ‘Zijn er nou echte vliegtuigen op het vliegveld of vogels?’



illustratie

‘Vogels,’ antwoordde de kabouter die Tumtum heette. ‘De kabouters hebben geen vliegtuigen meer. Eerst wel, maar de haasjes in het bos hiernaast hebben gezegd dat wij die vliegtuigen maar moesten afschaffen, want het maakte veel te veel lawaai.’

Inmiddels waren Keesje en Tumtum bij het vliegveld aangekomen. Een paar vogels waren er op het vliegveld. Eentje was er juist aan het dalen. Er kwam een vriendelijke kabouter af die een reis had gemaakt naar Egypte om tamme kastanjes te zoeken. De kabouter heette Wijsteen. Het zal wel zo geweest zijn dat een van zijn voorouders de wijsheid in zijn tenen had. Keesje stapte op een halfdove zwaluw. ‘Waar gaat de reis naar toe?’ vroeg de zwaluw vriendelijk.

‘Naar Dalazonië.’

‘Wablief!’

‘Naar Dalazonië!’ riep Keesje harder.

‘Wablief?’

‘Naar Dalazonië!’ schreeuwde Keesje nu.

[pagina 14-15]
[p. 14-15]

Nu begreep de zwaluw het pas en de reis begon. De zwaluw ging stijgen. Het bos onder Keesje werd steeds kleiner. Hij werd nagewuifd door Tumtum en Wijsteen.

Veel te vlug naar Keesjes zin waren ze in Dalazonië. Keesje stapte af en bedankte de zwaluw hartelijk; deze vloog weer terug naar Kabouterland.

Keesje liep verder. Toen hij een hele tijd gelopen had zag hij in de verte een stadje liggen. Toen Keesje dichter bij het stadje gekomen was hoorde hij luid hoefgetrappel. En toen hij nog dichter bij het stadje kwam, zag hij dat alle bewoners op paard en wagen reden.

Keesje vroeg aan een man die juist passeerde: ‘Hoe komt het dat alle mensen hier op paard en wagen rijden?’

‘Dat is een groot geheim. Dat mag niemand weten. Ik weet het zelf ook niet.’

‘Hartelijk bedankt,’ zei Keesje, ‘ik moet weer verder.’

‘Hé, wacht eens even!’ riep de man. ‘Heb je geen zin om met mij in een hotelletje te gaan eten?’

‘Ja, maar ik heb geen geld bij me!’

‘Dat hoeft ook niet! Ik betaal wel.’

‘Hoeveel geld heeft U dan?’

‘2 kwartjes, 7 dubbeltjes, 8 stuivers en 20 cent.

Dat is samen 170 ce.. eh nee, 180 cent.

Maar wil je mee?’

‘Goed,’ zei Keesje, ‘ik heb wel honger.’

‘Klim maar op de bok.’

Hup, daar zat Keesje.

'n Schokje en de wagen reed weer verder.



illustratie

[pagina 16-17]
[p. 16-17]


illustratie

Niet lang daarna stopten ze voor een hotelletje. Ze gingen naar binnen en gingen aan een tafeltje zitten dicht bij het raam. Een kelner kwam en keek verbaasd naar de kleine Keesje en de man. Maar kelners zijn altijd erg beleefd, dus durfde hij niets te zeggen.

‘Wat wil je hebben?’ vroeg de man aan Keesje.

‘Een bord tomatensoep, een gehaktbal met appelmoes en dan alstublieft nog een slagroomtaartje.’

‘Goed,’ zei de man en voor zichzelf bestelde hij een kippetje met prinsesseboontjes en aardappelen en een vruchtengebakje. Voor de dorst bestelde hij een flesje bier en voor Keesje een glas limonade. Toen alles op was wou de goede man betalen maar tot zijn grote schrik had hij veel te weinig geld. Het kostte samen 8 gulden.

‘U kunt het geld thuis nog halen,’ zei de kelner.

‘Ma-aaar.. ttthuis.. heb ik.. ook geen.. gggeld..’ stotterde de arme man.

‘Dan moet U met Uw zoontje of wie het ook is naar de gevangenis,’ zei de kelner boos.

De man en Keesje begonnen te huilen. De kelner belde de politie op en even later kwam de grote politiewagen aanrijden.

‘Neem ons alsjeblieft niet mee,’ huilde de man.

Maar het hielp niet. De man en Keesje werden stevig geboeid naar de gevangenis gebracht. Bijna alle mensen uit het stadje kwamen kijken.

Na een tijdje kwamen ze bij het grote gevangenisgebouw.

Keesje begon nog harder te huilen. Door een wachter werd de grote ijzeren deur opengedaan. De man en Keesje moesten naar binnen. Binnen was het donker, maar een van de polities deed een lampje aan. Nu gingen ze door lange gangen naar een klein hokje. Daar moesten de man en Keesje in. De deur ging op slot en.. gevangen zaten ze. Keesje begon nog harder te huilen.

[pagina 18-19]
[p. 18-19]

‘Misschien ontsnappen we wel,’ zei de man verdrietig.

‘Het is te hopen,’ snikte Keesje.

Opeens klonk er een zacht geschuifel. Uit een héél klein gaatje kwam een muisje gekropen. Hij keek eerst naar de man, toen naar Keesje en zei: ‘Wel, wel, waarvoor zo verdrietig. Is er iets aan de hand?’

‘We zitten in de gevangenis,’ zei de man boos. ‘Weet je nog niet dat dit de gevangenis is?’

‘Och ja, dat is waar ook. Dat vergeet ik altijd. Hoe heten jullie?’

‘Snijboon,’.. ‘Keesje.’

‘Mooie namen. Ik heet Martin. Martin de Muis. Maar wat doen jullie eigenlijk hier? Ga maar gauw weg.’

‘Wij kunnen niet weg. Wij zitten gevangen Martin de Muis,’ zei Keesje boos.



illustratie

Toen werd de deur opengedaan. Nu mogen we weg, dacht Keesje. Maar dat was niet zo. Een bewaker kwam eten brengen. Het was anders ook niet veel. Twee droge boterhammen en een kan met water. Maar Keesje en de man hadden helemaal geen honger. Ze hadden daarnet in het hotel immers pas gegeten! Maar toen de bewaker weer weg was, kwamen er tien muizen uit het holletje naar Keesje en de man toe. Voorop liep Martin. Daarachter kwam zijn vrouw en daarachter kwamen acht kleine kindertjes. Martin boog voor Keesje en meneer Snijboon en zei: ‘Dit is mijn vrouw, Elisabeth en dit zijn mijn 8 kinderen; Langstaartje, Knabbelgraagje, Scherptandje, Spitsneusje, Dikkertje, Grijsje, Kraaloogje en Lekkerbekje. Toen die in de armen van mijn vrouw geboren werd riep ze meteen: ik kaas! Hoe vind je ze?’ ‘Mooi,’ zei Keesje. ‘Maar ik zou graag willen weten hoe we uit deze gevangenis kunnen komen.’

‘Ik weet een middel. Mijn vriend kabouter Wiebeltje is tovenaar. Als hij meneer Snijboon nou héél klein tovert, dan kunnen jullie ontsnappen als de bewaker komt.’

[pagina 20]
[p. 20]

‘Dat is een héél goed idee!’ riep de man verheugd uit.

De muizen gingen weg. De volgende ochtend kwamen ze weer. Maar nu was Wiebeltje er bij.

Wiebeltje zei: ‘Ja Keesje door mijn apparaatje wist ik al dat je mij nodig had. Daarom ben ik zo gauw mogelijk gekomen. Wat willen jullie van me?’

‘Ik wil alstublieft zo klein als een muis worden,’ zei de man beleefd. En Wiebeltje zei nu:

 
Stoffer en blik,
 
Geitje en sik,
 
Boontje en erwt
 
Ik wou dat deze man klein werd.

En meteen begon meneer Snijboon klein te worden. Maar opeens.. roefffff.. daar gingen alle muizen in hun holletje want de bewaker kwam met eten. Nu was het ogenblik gekomen. Keesje en meneer Snijboon glipten door de deur. Ze gingen door de lange gang naar de grote deur en glipten door een kiertje naar buiten. De wachter had gelukkig niets gemerkt. Buiten stonden de vrouw en de kinderen van meneer Snijboon nog steeds te huilen. Maar toen ze meneer Snijboon naar buiten zagen komen liepen ze hard weg en riepen: ‘Help! spoken! Helluuuuuuuuuuup!’

‘Maar nu moeten we weer zien groot te worden,’ zei meneer Snijboon. Ja, daar stonden ze nu. Opeens kwam daar een duifje naar hen toe vliegen met een brief die hij aan meneer gaf. De duif vloog weer weg. Keesje en meneer Snijboon moesten samen de brief openmaken. Meneer Snijboon trippelde langs de woorden en las:

[pagina 21]
[p. 21]


illustratie

[pagina 22]
[p. 22]

‘Laten we meteen naar Australië gaan,’ stelde Keesje voor die had meegelezen.

‘We gaan op Antonya mijn paard,’ zei meneer Snijboon, ‘dat gaat veel vlugger.’

Keesje en meneer gingen naar het huis van Snijboon.

Meneer Snijboon liet zich niet zien aan zijn vrouw en kinderen. Dat vond hij beter. Hij ging naar de stal waar Antonya stond, want mevrouw Snijboon had Antonya voor het hotel zien staan en hem later weer naar huis gebracht. Meneer Snijboon had een touw meegenomen en dat bond hij aan de staart van Antonya. Nu hesen ze zich aan het touw omhoog. Al gauw zaten ze aan de manen vastgeklemd op de rug van het paard.

Snijboon zei: ‘Vooruit An!’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken