Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registersToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers

(1939)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 122]
[p. 122]

V. - De onderlinge verhouding der handschriften.

De hiervoor vermelde codices, waarin ons geheel of ten deele de tekst van het werk van Meester Dirc bewaard bleef, zijn alle afschriften. Bij de vaststelling hunner verhouding gaat het hoofdzakelijk om de Winterstuc-hss. Voor het Somerstuc komen alleen M en S-O in aanmerking.

Bij de rangschikking der copieën van het Winterstuc, merken we al aanstonds op, dat de volgorde der hoofdstukken op twee punten niet dezelfde is. In sommige handschriften zijn n.l. de capittels: ‘Van onser ouder val Adams ende Eva ende hoor becoringe’ - en - ‘Van den drie cluften ende wortel der sonden’ omgewisseld. En daar de volgorde, waardoor de val van Adam en Eva onmiddellijk na dien van Lucifer besproken wordt, logischer is en dus ook van een man als Mr. Dirc eer te verwachten, en het bovendien juister is eerst daarna ‘van den drie cluften ende wortel der sonden’ in 't algemeen te handelen, zouden wij de handschriften, welke deze volgorde hebben, ook als meer in overeenstemming met het origineel van onzen auteur willen erkennen. Daar-bij komt nog, dat deze ook verre in de meerderheid zijn.

Tot de oorspronkelijke groep (24-23) behooren dan C.G.H.E.B.

In CG stemmen inhoudstafel en tekst in de volgorde der capittels overeen (24-23).

HE missen de inhoudstafel, maar de tekst heeft de volgorde 24-23.

B, dat enkele hoofdstukken heeft weggelaten, geeft als cap. 17 ‘van onser ouder val’ en als cap. 18: ‘van den drie cluften der sonden’, zoowel in tekst als inhoudstafel.

DA hebben daarentegen de volgorde 23-24.

Een dergelijke omwisseling der volgorde had ook plaats ten opzichte van de hoofdstukken 12, 13, 14, die respectievelijk handelen: ‘van der zielen ende van hairre vier beroringe ende van horen crachten.’ - ‘van den vier complexiën des menschen, dair sijn lichaem of te samen gheset is.’ - ‘van der phisonomiën des

[pagina 123]
[p. 123]

menschen, die men an sijnre ghedaente ende lidmate mach merken.’

Ook hier staan DA tegenover CGHE.

DA hebben de volgorde 12, 13, 14.

CGH hebben de volgorde, 13, 14, 12; E mist de hoofdstukken 12 en 13, daar de folia tusschen XXIIII en XXXII zijn verloren geraakt. Omdat echter op f. XXIIII het capittel ‘van den mensche ende van den vijf uutwendige ende inwendige sinnen sijns lichaems’ eindigt en op f. XXXII het hoofdstuk ‘van der zielen’ aanvangt, gingen dus ook hier 13 en 14 aan 12 vooraf.

B, waarin verschillende capittels opzettelijk zijn weggelaten, mist ook 13 en 14, zoodat plaatsverwisseling hier onmogelijk was.

Op grond van het voorgaande zouden we derhalve de ons bekende hss. alvast in twee groepen mogen onderbrengen, waarvan de eerste als kenmerk heeft: de volgorde 12-13-14 en 23-24; de tweede de volgorde 13-14-12 en 24-23.

Tot de eerste groep behooren D en A; tot de tweede C, G, H, E, terwijl B, wat de volgorde 24-23 betreft hiermede overeenkomt.

Het spreekt van zelf, dat een samenvallen van de beide bovengenoemde kenmerken in onderscheidene hss. op een nauwere onderlinge verwantschap wijst en hierdoor reeds in groote lijnen hun verhouding is bepaald, wat door de volgende reeks van gemeenschappelijke fouten en leemten bevestigd wordt. Omdat we E slechts ten deele kennen, moet dit ms. hier buiten beschouwing blijven.

blz. r. AD C G H B
16 12 onleselic. onleskelic (in G ontbreekt dit capittel). onlesschelic (CGH)
51 88 in hem ontbreekt. sijn wesen in hem. = AD
58 58 ontbreekt so doet dat bloet hongher, dorst, coude. dit cap. staat niet in B.
72 16 Dit sel. Ic sal Ic sel (CGH)
86 173 ontbreekt. Dese minne minnet haer selven om God, want si niet en soeket dan die eer Gods. = CGH
121 227 doe doer in mijn herte stack. C doe hi die doren - GH doe die doorn (H doren) doe hi doer mijn herte stac
126 358 hemel ontbreekt. tusschen hemel ende aertrijc hemelrijc = CGH
138 189 god trouwe. goods trouwe. = DA
139 225 ontbreekt Hierom seit die wijssaghe Salomon: die hem van desen abstiniert ende verbint, verlanghet (H verlenghet) sijn leven. = DA

[pagina 124]
[p. 124]

141 24 Ionethas. Ione (goede lezing) Jonathan, corr. in hs.
175 157 als een voor ja neen seit, est non, est non, mer hi doet een loghenachtich ommecrommen. als een voer ja neen seyt ende neen voer ja ende niet en seyt: est est, non non, mer hi doet een l.o. als een voer ja neen seit, est est, non non, mer hi doet die l.o.
212 194 huur ontbreekt. huur. loon.
292 71 Joseph Ysaac (goede lezing); G Jsaac vermoedelijk correctie op ratuur. - De volgende hoofdstukken ontbreken in het ons bekende zedeelte van C, zoodat de vergelijking zich verder bepaalt tot. AD en GH = CGH
301 107 vol ontbreekt. gescapen vol alre godliker salicheit = GH
319 107 gelijck alst ghescinede g.a. gheschiede. = GH
331 167 ontbreekt want men den seat niet en mach verghelden. = GH
341 16 ontbreekt dat paesschelam in den tempel, als God geboden hadde, dat men nemen soude een onbesmet lam ende offeren. mede offeren dat paessche lam ende offeren dat heel in den vuer.
344 74 ontbreekt ende die tijt der scriftueren, doe die mensche levede der ewen. = GH
350 35 geboorten (fout). begheerten. = GH
353 96 ende daer sijn levendich. G ende der sijn evendich (?) H ende der syn onendich. = H
393 185 ontbreekt voort dat si gescien boven der naturen macht. = GH
417 47 ontbreekt die ummer sijns vaders wille alle tyt woude. = GH
441 194 ontbreekt want sonder (H heeft deze woorden in margine.) = AD

Uit deze gegevens blijkt een nauwe verwantschap tusschen A en D eenerzijds en CGH aan den anderen kant, terwijl B een tusschen-positie inneemt. Nu rijst de vraag in welke betrekking deze onderling tot elkaar staan.

 

Dat D niet van A, stamt volgt reeds uit het feit, dat D het jaartal 1449 en A het jaartal 1469 draagt en deze conclusie wordt bevestigd door verscheidene hiaten, die A tegenover D vertoont.

blz. r. A D
82 86 ontbreekt der enghelen (ook in CGHB).
88 16 ontbreekt maticheit in ghebruken (ook in CGHB).
126 352 ontbreekt dat ic minne, besit ic ende (ook in CGHB).

[pagina 125]
[p. 125]

129 418 ontbreekt Dese vervolghinghe ende persecucie is drierhande, als om verdiende (B vrienden) scout, om beleefde doechde, om dat kersten (C cristen) ghelove. (ook in CGHB).
147 122 ontbreekt mit bloede der oncuuscheit (B onsuverheit), mit winde der hovaerdicheit. (ook in CGHB).
152 74 ontbreekt dat hijs niet wel laten en can noch en mach. (ook in CGHB).
159 238 ontbreekt als wanneer dat wi yet offeren ter missen. (ook in CGHB).
161 34 ontbreekt als toe den cranesten (ook in CGHD).
197 12 alle priesters die irregularen sijn ende inden banne misse hebben gedaen... ende ghien priesters ghewyet en sijn. alle priesters die irregularis sijn ende inden banne misse hebben gedaen. Alle die misse hebben gedaen ende geen priester gewyet en sijn.
411 128 ontbreekt ghelijc als David uut hem seide: om die oetmoedicheit mijns sittens, so hebstu mi dijn rechterhant ghereyket, (Glosa:) zitten in den grave, die rechterhant ghereiket der verrisenis.
411 137 ontbreekt wisen ende dwasen.

Omgekeerd treffen we de volgende hiaten in D aan:

blz. r. A D
43 30 des levens ende settede in dat paradijs. des levens ende ... in dat paradijs (in G later gecorrigeerd).
213 208 ende die zielen bracht. ende die zielen ...; CGH e.d.z. voerde.
280 143 Dat derde woort was, dat si sprack voer der vrouwen Elyzabeth, doe sise gruetede. Ende dat was een woort vol groots troosts. (ook in B). ontbreekt. Wat in AB is dat vierde woort, is in CGHD dat derde woort, terwijl daarop aanstonds dat vijfte woort volgt.
282 9 vielen in dat vat. vielen in dat ... (ook CGHD).
295 164 nuwen sanck niet dichten, die de werelt hadde over die verdoemenis geleit bet dan Moyses suster; den oorloge ende den strijt des doots hadde overwonnen bet dan Delbora; ende die den vorsten van der werelt, den bosen geesten, hadde verslagen bet dan Judith (B: dichten). nuwen danck ..., die de werelt hadde over die verdoemnis geleyt bet dan Delbora; den orloge ende den strijt dodes had overwonnen bet dan Delbora; ende die den vorsten van der werelt. den bosen ..., hadde verslagen bet dan Judith. (CGH: singhen).

Op grond van deze gegevens zou men geneigd zijn tot de veronderstelling, dat A en D van een gemeenschappelijk voorbeeld afkomstig zijn. Maar omdat de leemten niet alleen in D doch ook in de andere hss. voorkomen, moet de correctie toch door A zijn aangebracht en heeft derhalve de tusschenschakeling van een gemeenschappelijk voorbeeld geen beteekenis. Misschien dat de vergelijking der beide groepen een nadere oplossing biedt.

[pagina 126]
[p. 126]

Wat de andere groep betreft, blijkt al aanstonds, dat G en H tot elkaar staan als afschrift tot voorbeeld. In beide hss. heeft de copiïst dezelfde ernstige fout gemaakt, die een heele bladzijde in beslag neemt. Op folio 65vo van G volgt na de slotwoorden van cap. XL over Jezus' geboorte zonder opschrift een gedeelte van Cap. XLI over de besnijdenis: Die eerste questi is: waer om dat in dat oude testament was die besnidenis .... tot en met: dat hi heten soude mit den brande godliker minnen. (Zie II, blz. 306, r. 10-33); dat met eenige kleine wijzigingen op de juiste plaats (folio 66ro) in zijn geheel wordt herhaald. De open ruimte tusschen dat stuk en het begin van cap. XLI is gevuld door een vierregelig versje over Christus' geboorte. Precies hetzelfde vinden we ook in H, zooals uit de bijgevoegde foto's blijkt. Het is nu de vraag of H van G of G van H stamt.

Een lange reeks van hiaten in H bewijst, dat G geen copie is van H.

blz. r. H G
31 111-134 ontbreekt Deze twalef teikenen.... daer mi niet en boert af te scriven.
55 183 ontbreekt noch den sonden te dienen.
68 8 ontbreekt wisen en de dwasen.
73 53 ontbreekt dat beduut confusio.
115 50 ontbreekt goede.
116 102 ontbreekt want.
168 25 ontbreekt hanghet.
198 36 ontbreekt ende is byeder ende verbieder aller menschen.
217 327 ontbreekt enghele des heers.
241 50 ontbreekt begheer.
259 304 ontbreekt, later aangevuld. verleen.
266 189 doe sende God sinen soen in der werelt, onder die euwe gheboren van enen wive, die euwelijc si ghelovet. Amen doe.... welc ons allen die salichmaker der werelt moet verlenen Amen (r. 189-197).
293 99 ontbreekt als daer: vroechde.
432 215-227   Die hystorien... behoeden ende bewaren. Amen.

We zijn dus geneigd in verband met de directe verwantschap van H en G in het eerste een copie van het tweede handschrift te zien. Maar nu doet zich het merkwaardig verschijnsel voor, dat ook G tegenover H tal van lacunes vertoont:

blz. r. H G
12 16 Dat belyen alle tonghen ende aenbeden alle gheslachten van volke ontbreekt
13 35 Dit is dat ghemeen verstaen van den drien personen der godheyt ontbreekt

[pagina 127]
[p. 127]

19 32 Die leeraer segghen dat vier dinghen sijn van eenre oude, die God alre eerst sciep, als dese: die scone overste hemel ende die enghelsche natuer daer in; die tijt deser werelt ende die eerste materie daer in. ontbreekt
46 113 Die leeraer vraechden wat ondersceyt dat is tusschen den menschen siele ende sijn geest. Daertoe antwoort sinte Augustijn, dat die wile dat des menschen gheest in sinen lichaem is, so heet hi een ziel, maer als hi daer af versceyden is, so heet hi een gheest, omdat hi vri is ende dat lichaem niet leven en mach. ontbreekt
60 133 God die verleen ons goede natuur, want die is der sielen een goet naghebuur. ontbreekt
142 35 Also bistu verworpen als een onnutte gheslacht ontbreekt
142 36 val ontbreekt
145 93 steente ontbreekt
278 108 Drierhande maledictie hadden die vrouwen ontbreekt

Op het eerste gezicht is dit verschijnsel onverklaarbaar, maar als we de beide reeksen van lacunes nader beschouwen, dan bemerken we, dat wat lacune is in H, voorkomt in alle andere handschriften, behalve in C, dat alle fouten met H gemeen heeft, terwijl daarentegen wat lacune is in G, uitsluitend gevonden wordt in H en C. We meenen daaruit te mogen besluiten dat H of C aan de oorspronkelijke lezing hier en daar wat hebben toegevoegd. Deze conclusie wordt bevestigd door het feit, dat deze aanvullingen voor het meerendeel evengoed kunnen worden weggelaten. Alleen 142-36 en 278-108 hooren in den tekst wezenlijk thuis, maar deze verbeteringen lagen ook zoo voor de hand, dat ze voor den intelligenten copiïst van H of C geenerlei bezwaar konden opleveren.

Hebben echter H en C wat aan den tekst toegevoegd, dan kan een hiaat in G nooit tot bewijs dienen, dat G een afschrift is van H of C, maar pleit dit veeleer voor een afstamming van H uit G, daar G immers in het tegenovergestelde geval allicht ook de toevoegsels zou hebben overgenomen. Op grond hiervan, alsook van de vele hiaten in H ten opzichte van G, meenen we dus te mogen vaststellen, dat H een copie is van G, ofschoon dit niet overeenstemt met de meening van Prof. A.W. Bijvanck en Prof. W. de Vreese, die het Londensche hs. H omstreeks 1410 dateeren, terwijl het Brusselsche G het jaartal 1442 draagt.Ga naar voetnoot1)

[pagina 128]
[p. 128]

Uit de voorafgaande beschouwing bleek reeds, dat C en H zeer nauw met elkaar verwant zijn, aangezien C alle hiaten en alle toevoegsels met H gemeen heeft. We moeten thans nog onderzoeken: wie van de twee 't oudste is. Deze oplossing is niet moeilijk.

 

Daar H immers een onmiddellijk afschrift is van G, is daardoor reeds een afstamming van C uitgesloten. Omgekeerd moet C dus van H voortkomen, wat nog ten overvloede bevestigd wordt door het volgende lijstje:

blz. r. C H
58 69 guetlic... guetlic waerdich
88 13 ontbreekt hi wert ghewapent
105 171 ontbreekt const an sinen ghelove
118 130 zaticheit (fout) satichlic
191 19 ... traecheit tot Gods dienst, gheveynsde heilicheit, onverstandicheit, verkeerde syn, scaemt van goeden wercken, gedencken op hoghe staet, ydel glorie. gedenck op hoge staet, traecheit tot Gods dienst, g.h., o., v.k., sc. v.g.w., ydel glorie - De lezing van H komt met de andere hss. overeen. De C-copiïst heeft gemerkt, dat hij wat had overgeslagen en dit er later tusschen gezet. Hieruit blijkt tevens, dat geen der andere ons bekende mss. C tot voorbeeld, heeft gebruikt, want anders hadden ze deze fout moeten overnemen.

C is dus jonger dan H en omdat dit weer jonger is dan G van 1442, moet dus ook C eerst daarna ontstaan zijn. Dit stemt overeen met de conclusie van den Cataloog der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, die C op ± 1450 gedateerd heeft.

 

Uit het voorafgaande blijkt de verhouding van A en D in de eerste, van G, H en C in de tweede groep. Thans komt de vraag aan de orde: in welke betrekking B, dat een tusschenpositie schijnt in te nemen, tot de andere handschriften staat. Bij dit onderzoek mogen we niet vergeten, dat in B geen slaafsche copiïst aan 't werk is geweest, maar iemand, die volgens eigen inzicht zijn handschrift pasklaar heeft gemaakt, voor bepaalde personen en zich zelfs niet ontzien heeft heele hoofdstukken weg te laten. Dit laatste feit geeft ons reeds aanstonds het recht te besluiten, dat geen der andere handschriften een copie van B kan zijn. We hebben dus enkel na te gaan, of B van A, D, G, C of H stamt.

Vooreerst stellen we vast, dat B niet van CH kan hebben overgeschreven, daar deze tegenover alle andere hss., dus ook ten opzichte van B, een heele reeks van hiaten vertoonen, zooals we hierboven (blz. 127) hebben bewezen.

Vervolgens kan B geen directe copie zijn van A D wegens de volgende lacunes:

[pagina 129]
[p. 129]

blz. r. A D B
86 173 ontbreekt Dese minne minnet haer selven om God, want si niet en soeket dan die eer Gods.
331 167 ontbreekt want men den scat niet en mach verghelden.
344 74 ontbreekt ende die tijt der scrifturen, doe die mensche levede der ewen.
393 185 ontbreekt voort dat si gescien boven der naturen macht.
417 47 ontbreekt die ummer sijns vaders wille alle tijt woude.

We meenen hieruit te mogen besluiten, dat B geen copie is van A. Maar daartegenover heeft A op een andere plaats een leemte aangevuld, welke, met uitzondering van B, in alle ons bekende handschriften voorkomt:

blz. r. A B C G H D
280 143 Dat derde woort was, dat si sprach voer der vrouwen Elysabeth, doe sise gruetede. Ende dat was een woort vol groots troosts. Ontbreekt. Wat in A B is dat vierde woort, is in C G H D dat derde woort, terwijl daarop aanstonds dat vijfte woort volgt.

Daar deze noodzakelijke verbetering alleen in A B voorkomt, moet A ze van B of B ze van A hebben overgenomen. Daar het hier slechts een enkel punt betreft, kunnen we ons niet op de reeds gebleken verhouding der beide handschriften beroepen. We kunnen alleen van hun dateering uitgaan. B is van 1470 en A van 1469. Dus heeft A tot voorbeeld gediend en dankt B daaraan deze correctie.

Als B niet van A kan afstammen, geldt hetzelfde voor zijn betrekking tot D. In dit handschrift komen immers, zooals we boven hebben aangetoond, dezelfde lacunes voor als in A en bovendien mist het nog de pas besproken verbetering - 280: 143.

Ten slotte moeten we nog een onderzoek instellen naar de verwantschap van B tot G. In menig punt komt de lezing van beide overeen. Waar A en D een hiaat vertoonen, volgt B de redactie van G, die door C en H wordt gesteund.

blz. r. G B AD
86 173 Dese minne minnet haer selven om God, want si niet en soeket dan die eer Gods. = G ontbreekt
298 24 Ezechiel. = G Elyzabeth (fout)
331 167 want men den scat niet en mach verghelden. = G ontbreekt
344 74 ende die tijt der scriftueren, doe die mensch levede der ewen. = G ontbreekt
350 35 begheerten = G geboorten. (goed)
393 185 voort dat si gescien boven der naturen macht. = G ontbreekt
417 47 die ummer sijns vaders wille alle tijt wonde. = G ontbreekt

[pagina 130]
[p. 130]

Van den anderen kant komt B in enkele andere punten met AD overeen.

blz. r. AD B G
51 88 in hem ontbreekt. = AD sijn wesen in hem.
138 189 god trouwe = AD goods trouwe.
139 225 ontbreekt. = AD Hierom seit die wijssaghe Salomon: die hem van desen abstiniert ende verbint, verlanghet sijn leven.
441 194 want sonder ontbreekt. = AD want sonder ghelove der passien.

Volgens deze twee lijsten kan B dus evengoed van G als van AD afhankelijk zijn. Omdat D echter de verbetering der lacune 280: 143, die alleen in AB werd aangebracht, mist, kunnen we dit handschrift uitschakelen, en mogen we vaststellen, dat de B-copiïst zich zoowel van A als G bediend heeft. Aan deze verwantschap met G heeft B dan ook de door ons meer oorspronkelijk geachte volgorde 24-23 te danken.

 

Na in het voorgaande de onderlinge verhouding van de handschriften in de twee groepen te hebben vastgesteld, moeten we ten slotte nog de vraag beantwoorden: in welke betrekking deze beide tot elkaar staan.

Bij een aandachtige vergelijking der verschillende varianten bemerken we al aanstonds een groote overeenkomst tusschen G, D en A.

blz. r. GDA CH B
177 202 after eynde hoonspraeck. achterspraec ende hoenspraec achter rugge hoenspraec.
185 139 duvele ontbreekt aldustanighe duvele a. geesten.
203 129 Accaroneum, Alexandria; G: Allexandria. Accaron ende Alexandria Acoroneum, Alexandria.
208 81 der quenen boete. d.q. bouke; H: boeke = GDA.
233 717 te samen ende statuten te samen recht ende statuten te samen comen ende s. noemden
255 210 noemden-aerdsche gode noemden si a.g. si se a.g.
257 259 is ontbreekt alle menschen is van naturen a.m. begheren v.n.
259 296 des eengeboren soons doot (fout). des eenboren (H: eengeboren) soons godheit (goed). des eengeboren soons gheboert (fout).
264 129 gheyoel C: ghioel; H: ghyoel. ontbreekt.
275 48 van kints gedaenten van lives gedaente v. kindes g.
278 110 als si ontfanghen. als si hadden ontfanghen. als si ontfanghen waren.
329 110 op gruene twijch ende blade. op groene telch of blade - Hs C is hier geeindigd. op groen bladen ende twichen.

[pagina 131]
[p. 131]

362 89 smerte (fout). smette Igoed). smetten.
387 50 aenschijn int aensicht aensien.
435 63 die lach onslaep. die lach ende sliep = H
457 183 den heren knapen. des heren knapen der heren knechten.

Uit deze opsomming blijkt voldoende de innige verwantschap van G, D en A.

Nu rijst de vraag of G komt van D of A, dan wel D of A van G.

Dat G niet van D of A stamt, volgt vooreerst uit de dateering der hss.: G werd geschreven in 1442, D in 1449 en A in 1469, en wordt bovendien bewezen door de vele lacunes, welke D en A tegenover G vertoonen.

blz. r. G AD
51 88 sijn wesen in hem in hem ontbreekt.
58 58 so doet dat bloet hongher, dorst coude ...ontbreekt
86 173 Dese minne minnet haer selven om God, want si niet en soeket dan die eer Gods. ontbreekt
139 225 Hierom seit die wijssaghe Salomon: die hem van desen abstiniert ende verbint, verlanghet sijn leven. ontbreekt
212 194 huur. ontbreekt
274 4 inder stat van Nazareth van den lande van Galileen. ontbreekt
274 14 dat hise bracht. bracht ontbreekt
320 132 die noch hiet fons stelle, dat hiet der starren fonteyn. ontbreekt
331 167 want men den scat niet en mach verghelden. ontbreekt
344 74 ende die tijt der scriftueren, doe die mensche levede der ewen. ontbreekt
393 185 voort dat si gescien boven der naturen macht. ontbreekt
417 47 die ummer sijns vaders wille alle tyt woude. ontbreekt

Wij besluiten dus, dat G niet een afschrift kan zijn van D of A, maar dat in verband met hun innige verwantschap het omgekeerde 't geval moet zijn.

Op de vraag: wie van beide 't nauwst met G verbonden is, meenen we ten gunste van D te mogen beslissen, aangezien er verschillende plaatsen zijn aan te wijzen, waar G en D tegenover A dezelfde lezing vertoonen.

blz. r. GD A
22 63 tinnakele. teykenen (signacula).
31 111-125 geven naast het latijnsche woord steeds de vertaling geeft alleen het latijnsche woord.
43 30 D settede ontbreekt, in G later gecorrigeerd: setten. settede in dat paradys.

[pagina 132]
[p. 132]

44 69 die stadt, die scat der formen ende beelden. die scat d.f.e.b.
59 85 dompheit. plomp van sinne.
75 115 daer na God Cristus op ghecrucet was. daer Cristus nae op ghecruust was.
261 58 Heer zijn. Heer smij (lees: sel).
262 81 Ic denc ghedencke ghedachten des vredes. Ic denck gedachten d.v.
282 26 ghebreken. gebreclicheit.
291 38 waer opdat hi. waerde opdat si.
315 23 Sinte Crisostimus. Iohannes Crisostomus.
368 9 papen, leviten. pape, levita.
396 54 Eurapa. Europa.
406 14 onbindesse. ontbindtse.
421 140 leven ende dode. levende ende dode.
422 169 tinse ende scattinghe tyns of scattinge.
428 119 moeder live. moeder lichaem.
439 133 bernet. bereit.
452 67 pulpite. pulmte.

Met het besluit dat D van G afhangt, is ons onderzoek naar de verhouding der verschillende handschriften voltooid.

Het resultaat blijkt uit het volgende schema:



illustratie

Wat de verhouding der handschriften van het Somerstuc betreft kunnen we kort zijn. Een zeer nauwe overeenkomst vertoonen de hss. N en S-O, doordat ze beide op dezelfde plaats als hoofdstuk XLVIII het capittel bevatten - ‘van den keiser Constantinus, hoe hi die heilighe kerk wiede. (S-O: vryede). Ende van der disputaciën twisschen den paeus Silvester ende den Ioden, daer hi ende

[pagina 133]
[p. 133]

sijn moeder overheren van waren’ - dat in M ontbreekt. Is de toevoeging (Deel III B, blz. 683): ‘Ende dair hebbe ic voor een capittel af ghescreven’ - authentiek, dan heeft het werkelijk een deel van onze Tafel van den Kersten Ghelove uitgemaakt.

Of ze van elkaar of van een derde hs. zijn overgeschreven, kunnen we niet onderzoeken, daar N verbrand is. Van hs. M zijn ze hoogstwaarschijnlijk niet afkomstig. Vooreerst zouden we dan ook daarin het evengenoemde capittel hebben mogen verwachten, en bovendien vertoont M tegenover S-O verscheidene belangrijke lacunes, die eer voor een omgekeerde afstamming pleiten.

We hebben S-O maar voor een deel met onze hss. kunnen collationneeren, maar vonden toch reeds enkele fouten en leemten, die duidelijk doen zien, dat S-O geen copie van M wezen kan.

blz. r. S-O M
479 49 dicwijl (frequens). ontbreekt
511 290 Ic ben meerre dan die coninghinne van Affriken ende boven hem slont ghescreven. ontbreekt
512 298 ende mit beelde ende mit exempele wel gheleert hadde. ontbreekt
555 102 verbindet die onordelicheit (vitiosos appetitus refrenat.) verblindet die oneerlicheit.
555 104 ende daerom so is gheliken den breydel vanden beest. Zi hout dat middel in allen dinghen van dancken, werke ende woorde, ende daerom is zi gheliket. ende daerom so is gheliken (de rest ontbreekt.)
584 351 een plaet op ziner borsten, een speer onder zijn arm, een zwaert an ziner ziden. ontbreekt.
591 534 Ghelijc als Iosephus scryft (Josephus in libro de causis rerum naturalium refert). Ghelijc als Ysopus scryft.

We zouden wellicht deze beschouwing nog kunnen uitbreiden door een onderzoek in te stellen naar de verhouding, waarin de verschillende fragmenten-handschriften staan tot de hierboven behandelde. We gelooven echter niet, dat de uitslag het werk zou loonen.

Zoowel uit de boven besproken Middelnederduitsche bewerkingen als uit de vele handschriften, welke ons zijn bewaard gebleven, blijkt intusschen, hoe geliefd de uitvoerige verhandeling van Mr. Dirc in die dagen was. Wie zich het geheele tractaat niet kon aanschaffen, wilde althans eenige fragmenten bezitten. Verscheidene van de ons overgeleverde handschriften mogen bovendien om hun rijke verluchting met miniaturen en sierletters tot de zeer kostbare worden gerekend, die zonder twijfel aan voorname heeren hebben toebehoord.

Zoo heeft de stem van den hofprediker van Hertog Albrecht van

[pagina 134]
[p. 134]

Beieren nog lang na zijn dood in de hoogere kringen, en ook daarbuiten, weerklonken en naar St. Paulus' woord hun even klaar als kloek voorgehouden ‘al wat edel, rechtvaardig, rein, liefelijk en welgevallig is, al wat deugd heet en lof verdient.’Ga naar voetnoot2)

voetnoot1)
Zie blz. 80.
voetnoot2)
Philipp. 4:8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken