Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registersToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers

(1939)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

Lijst van woorden ter aanvulling van het ‘Middelnederlandsch woordenboek’.

N.B. 1)= niet bij Verdam.
2)= niet bij Verdam in die beteekenis.
3)= niet bij Verdam in dien vorm, enz.
4)= bewijsplaats voor vermoeden van Verdam.
5)= niet bij Verdam en conjectuur.

A

Aenminnentlike1), welgevallig: III, 43, 285.
Allencsom1), allengs, langzamerhand: II, 17, 4.
Alweldicheit1), almacht (wel in Hndwdb.): III, 666, 150.
Anstorm1) (aenstorm), aanvechting (van den duivel) (wel in Hndwdb.): II, 144, 74.
Anwiser1), onderwijzer: III, 350, 126.
Articulen2), stukken van het schaakspel (wel in Hndwdb.): III, 570, 30.

B

Bedicht2), schrijft voor, dictat: II, 11, 8.
Beeldemakersche1), verbeeldende, voorstellende kracht (imaginativa): II, 44, 60.
Begrijp2), afgunstigheid: III, 670, 255.
Begripel2), bedilziek: II, 66, 117.
Behoersamheit1), behoorlijkheid, betamelijkheid: III, 466, 137.
Behoetlike1) (behoetliker stede), beschut, veilig: III, 266, 630.
Behoetsam1), omzichtig: III, 12, 15; behoitsam1): III, 325, 211.
Behoetsamheit1), voorzichtigheid, bedachtzaamheid: II, 382, 136.
Bekenlike2) (craft); verstandelijke kracht, kenvermogen: II, 78, 15.
Beclymmen2) (die hoecheit b.), den trots bestrijden: II, 96, 197.
Becommeringe1), belemmering: II, 157, 186.
Becoveren1), overladen, overstelpen: III, 409, 41.
Belastigh1), in nood verkeerend: III, 547, 327.
Beleliket1), beschimpt (wel in Hndwdb.): III, 649, 157.
Beliecht2), belogen, bedrogen: II, 333, 4.
Benydinge1), jaloezie (invidia): II, 188, 39.
Benodet1), genoodzaakt: II, 197, 31.
Bereet1), muts (plat fluweelen hoofddeksel zonder klep): III, 579, 268.
Beroerlick2), rakende: III, 686, 297.
Besmidet1), vast verbonden: III, 314, 445.
[pagina 216]
[p. 216]
Bestant2), verzoening (opheffen der vijandschap): II, 133, 56.
Bestercken1), versterken: II, 106, 110.
Bevelschen1) (bevalschen), verontreinigen, verpesten van de lucht: II, 225, 536.
Bevensicheden1), geveinsdheid: III, 494, 210.
Bevinding1) (ghelovelike b.), betrouwbare ondervinding: II, 89, 35; = uitdenksel: II, 120, 185; 229, 619; = uitkomst van een waarneming of onderzoek: II, 299, 60.
Bevoelic1), verstandig, schrander: III, 204, 211.
Beweghinc1) (beweghinghe), beroering, opwekking (suggestio): II, 166, 126; III, 22, 224.
Bewiden1), uitrusten, begiftigen: III, 392, 157.
Byeder1), gebieder: II, 198, 36.
Bleten2), huilen, janken: II, 61, 19.
Blinck1), schittering, glans: II, 418, 61.
Bloem1), wit: II, 386, 24.
Bloskerende1), blakerend, gloeiend (?): II, 400, 140.
Borst1), jonkman: III, 561, 258.
Breken2) (bedde b.), echtbreuk plegen: III, 468, 175; (van basunen):schallen: III, 225, 135.
Brukelic1), genietende: II, 269, 78.
Brunstich5), brandend: II, 81, 70.
Brummich1), brandend: II, 81, 70.
Bulghe2), golf: II, 50, 70.

D

Dagen2) (in sinen d. comen), op leeftijd zijn, tot 't eind van zijn dagen gekomen zijn: II, 329, 136.
Dancknaem1), welgevallig: II, 395, 36.
Dingtael2), vonnis: III, 372, 147.
Doepsch1), onwetend, traag van verstand: II, 63, 55.
Doetsch1), onwetend, traag van verstand: II, 63, 55.
Dogen4) (hem d.), geduldig zijn: III, 560, 215.
Dogher1), lijder: II, 96, 195.
Doirsinnen1), doorgronden: III, 374, 59.
Domheit3), domheid: II, 178, 214.
Drift1), onstuimig: II, 63, 53.
Drocheit1), bedrog: II, 90, 52.
Druust2), stroom: II, 450, 180.
Dueringhe1), duurte, bestendigheid (wel in Hndwdb.): III, 329, 34.
Duldicheit1), lijdzaamheid: III, 113, 514.
Duttich1), slaperig: II, 56, 36.
Duttinge1), het versuffen: II, 70, 56.
Dwale2), altaarkleed (van fijn linnen): II, 444, 30.

E

Edelgesteenten1): II, 199, 24.
Eensaemheit1), gemeenschap: III, 319, 26.
Eensomheit1), afzondering (wel in Hndwdb.): III, 102, 260.
Elemosinier1), aalmoesgever (uitdeeler, beheerder van aalmoezen inHndwdb.): III, 347, 51.
Engheesten1), zijn geest instorten: III, 334, 179.
Exequiren1), ten uitvoer leggen: II, 453, 71.

F

Figuringe1), vorming: II, 287, 126.
Flammelike1), vlammend, aan vlammen gelijk: III, 252, 253.
Forme1), vorm (forma): III, 417, 47.
Formieres1), formeerder: II, 31, 111.

G

Gaderich1), inhalig: II, 60, 121.
Gadopen1), nooddoopen (wel in Hndwdb.): III, 417, 54.
[pagina 217]
[p. 217]
Gansghetrouwen3), volkomen vertrouwen: II, 96, 206.
Ghebroken2) (g. wijf), die niet meer maagd is, geschonden: II, 326, 49.
Ghedachten2), gedachtenis: II, 71, 69.
Gedenck2), streven: II, 191, 19.
Ghedriefte1), hevigheid: II, 103, 19.
Ghedrift1), kracht, waardoor men gedreven wordt: II, 107, 137; = beweging: III, 153, 120.
Gheesselbroeders1): II, 195, 8.
Gelijdsaem1), geduldig: III, 515, 67.
Gelike-standich1), tegelijkertijd: III, 481, 87.
Gemoet4), begeerte: II, 428, 128.
Ghenadelike2), goedertieren: II, 93, 131.
Gherit2), uitval te paard: III, 565, 343.
Gheruchtet1), befaamd: III, 595, 74.
Ghesaten2), bepaling, instelling: III, 275, 36.
Gescaeplijk1), geschapen: II, 51, 103.
Getuchtich1), aan tucht gewend: III, 517, 126.
Ghetwiden1), inwilligen (der verlangens): III, 266, 650.
Glam1), gloed: II, 321, 140.
Gnorten1), knorren: II, 61, 21.
Gode-achtich1), gelijkende op God: II, 289, 165.
Gruwen3), een afschuw hebben (persoonl. ww.): II, 185, 159.
Guedste3), superlatief van guet: III, 452, 53.
Guetdunckende1), zichzelf goed vindende: II, 244, 153.
Guetgunnich1), goedgunstig, vriendelijk (wel in Hndwdb.): III, 658, 170.
Gulsenaer1), gulzigaard (wel in Hndwdb.): III, 324, 164.

H

Hachteliken5), vgl. mndl. hachte, gevangenschap: III, 363, 11.
Handen1) (op sinen h. leven), van zijn handenarbeid leven: II, 328, 93.
Hantsalvinge1), het vullen van iemands hand met een geschenk, het geven van een fooi: II, 233, 716.
Heerdom1), vorstendom, koninkrijk: II, 19, 3.
Heylwech1), via salutis: II, 87, 187.
Hoeden1) (enen mensche scade h.), iemand voor kwaad vrijwaren: II, 207, 57.
Hof4), hotêl, logement, herberg: III, 437, 151.
Hoofden1), zich vasthechten: II, 447, 91.
Hospitaelsch1), gastvrij: III, 351, 15.
Houder2), onderhouder, in-achtnemer: III, 256, 346.
Hulpsamheit1), behulpzaamheid: II, 93, 122.
Huusbant1), echtgenoot: II, 222, 457.

I

Inbeelde1), inprenting: III, 419, 100.
Inghesicht1), inprenting, inspiegeling: II, 104, 40.
Ingheteikent1), gestempeld: II, 47, 7.
Ingront1) (goedertieren i.), medelijdende inborst: III, 99, 187.
Inpensich1), nadenkend: II, 387, 31.

J

Jeghennigh1), ligging, omgeving: II, 200, 55.

C, K

Carte1) (carde), stift van een deurhengsel: II, 88, 9.
Catechiseren1), onderrichten in de godsdienstleer: III, 373, 32.
Katuyle1), kerkuil: II, 181, 35.
Kennich1), bewust, erkennende: III, 322, 107.
[pagina 218]
[p. 218]
Kent1) (kint), kennis: II, 353, 93; III, 605, 357.
Cledinghe1), ‘habitus’: II, 53, 128.
Cleppen1), omvatten, omarmen: III, 87, 432.
Condiment1), specerij, kruiderij, (condimentum): III, 613, 217.
Coopstrate1), openbare weg (die den koophandel bevordert), via publica: II, 297, 6.
Kreylike1), (k. tijt), jammerlijke tijd: II, 116, 84.
Crocich1), vgl. croken, schenden, verbreken: III, 529, 156.

L

Lachlike1), dwaas: III, 345, 86.
Laet4), houding: III, 176, 189.
Langduericheit1), lankmoedigheid (longanimitas): II, 134, 92.
Lammerend1) (lammerende spraec), blerend, blatend: II, 66, 114.
Lantsghenoet1), gezeten burger, geerfde: II, 20, 30.
Latticheit1), traagheid, slapheid, loomheid: II, 173, 117.
Latveerdich1), geneigd tot traagheid: II, 56, 36.
Leenare4), geldschieter: II, 424, 20.
Lichtschinige1), lichtglanzende: II, 397, 80.
Loper2), bovenste steen in een molen: III, 486, 231.
Luckich1), voorspoedig: III, 500, 34.

M

Machticheit1), beheersching: II, 257, 248.
Meedwetigh1), bewust (conscius): II, 53, 132.
Menschich3), menschelijk (humanus): III, 289, 458.
Merckich1), opmerkzaam: III, 552, 38.
Middes2), door (middel van): III, 481, 85.
Minnen-gheraer4), ijveraar (zelosus): III, 312, 395.
Misteriael1), geheimnisvol: III, 46, 38.
Mistroostelike2), roekeloos: II, 418, 69.
Moedelick2), gemoedelijk, hartelijk: II, 280, 166.
Moyrbosschen1), veenbosschen: II, 144, 71.

N

Naken4) (genaken), een vrouw vleeschelijk naderen of aanraken: III, 468, 185.
Neerachtich2), kostwinnend: II, 227, 572.
Noch4) (noech), genoeg: III, 27, 121.

O

Oerdragher1), oorblazer: III, 504, 122.
Ofdeylen2), kwijtschelden: III, 354, 127.
Ofteykenen1), onderscheiden: II, 306, 14.
Ofzweren2), door een eed ontnemen: II, 230, 653.
Ogenclas1), spiegel: II, 265, 120.
Olycruus2), zalving met het hl. Oliesel in den vorm van een kruis: II, 190, 82.
Omcleppen1), omklemmen: II, 28, 37.
Ommevraghen2), hier en daar om iets vragen: II, 93, 136.
Ondachtelic2), verstrooid, zonder aandacht: II, 192, 28.
Ondancknaem1), ondankbaar: II, 162, 58.
Onderbroken2), verzwakt worden, zijn kracht verliezen: III, 34, 20.
Onder-gheloven1), onderling vertrouwen: III, 574, 151.
Onderspreker1), bemiddelaar, onderhandelaar: III, 215, 235.
Onghedelghelick5), onuitwischbaar (indelebile): III, 427, 97.
[pagina 219]
[p. 219]
Ongescickelick1), weinig meegaand: II, 187, 34.
Onghetal1), talloos: III, 507, 186.
Onlerich1), stolidus: II, 63, 57.
Onsichlijk4), onzichtbaar, onzienlijk: II, 147, 135.
Ontsculdigen2) (hem o.), zich vrij bewaren van schuld: II, 156, 165.
Onverhoetheit1), onbedachtzaamheid, onberadenheid: II, 179, 234.
Onversadich4), onverzadelijk: II, 174, 148.
Onverschijnlic1) (o. licht), vertaling van inaccessibilis (lucem inaccessibilem): II, 284, 67.
Opdrachtich2), ondernemend (in gunstige beteekenis): II, 107, 136; = dapper, III, 19, 140.
Opsekeringhe1) (van saken), het zekerder voorstellen: II, 165, 115.
Opscorten2), schikken: II, 100, 296.
Opsterkinge1)(van saken), het sterker voorstellen: II, 165, 115.
Overatich1), gulzig, onmatig in het eten: II, 168, 22; III, 339, 266.
Overformer3) (der crachten), kracht die de vermogens veredelt (overformende cracht): III, 99, 180.
Overgheflic1), onderworpen: III, 480, 55.
Overhavich1), rijk, meer hebbend (dan noodig is): II, 276, 58; =overvloedig: III, 195, 242.
Overkeveld1) (overkevelde mont), met overstekende kaak: II, 65, 108.
Overconste1) (met overconsten), met buitengewone kunst: III, 262, 518.
Overrift1), bovenste gedeelte van het middelrif: III, 37, 125.
Overslot1), hoofdburcht: II, 127, 386.

P

Pelloren1), wapenrokken: III, 357, 44.
Plichtich2), plichtgetrouw: II, 106, 109.
Poeteren4), peuteren, wroeten: II, 338, 109.
Polck1), put: II, 286, 102.
Pompen2), pralen: III, 476, 186.
Pratticheit1), trots, laatdunkendheid: II, 171, 79.

Q

Quassen4), schudden, heen en weer schudden, heftig bewegen: III, 236, 427.

R

Radelic2), met ijver: III, 605, 361.
Recht-opvoeren4), recht door zee gaan (onbuigzaam zijn): III, 572, 91.
Reghening1). Zie voor de beteekenis de noot bij II, 200, 55.
Roeden5), ploegstaart, achtereinde van den ploeg: III, 26, 107.
Runeken1), oorblazen: II, 192, 30.

S, Z

Samenwittich1), bewust: II, 53, 131 (vgl. Verdam i.v. samenwitticheit).
Zeegh2), schuw, vreesachtig: III, 358, 94.
Zeghekemp1), kampvechter: III, 312, 407.
Zeghevechtiger1), overwinnaar: II, 228, 607.
Singnakel1), uitwendig teeken: III, 432, 29.
Scarre1), net (?): II, 378, 23.
Scuwe3), (= schu, schuwel), beschroomd: III, 100, 224.
Slechtheen1), zonder meer: III, 345, 83.
Slessen2) (slissen), verdrijven (overgankelijk): III, 61, 173.
Slotrede1), besluit: II, 265, 101.
Smitsforme1), smidsblok; aanbeeld, waarop metalen gevormd worden: III, 47, 94.
[pagina 220]
[p. 220]
Sonderheit2) (s. plegen), bizondere dingen (doen): III, 504, 119.
Sophistiert1), listig vervalscht: II, 338, 124.
Sophistigh1), spitsvondig: III, 623, 191.
Specken1), lardeeren: III, 650, 196.
Spotrede1), vlekkenkoorts, scharlakenkoorts: II, 252, 101.
Spraeckachtich1), welsprekend: III, 678, 85.
Sprincvier1), koudvuur: III, 96, 128.
Sproke1) (die minnen s.), liefdevolle uitspraak: II, 366, 183.
Statelic2), met den stand overeenkomend: II, 221, 443.
Steelboerskijn1), beurs, waarin gestolen geld opgeborgen wordt: II, 426, 56.
Steken2)(hem s. van), zich onttrekken aan, zich verwijderen van: II,326, 59.
Stekich1), geneigd tot steken: II, 30, 77.
Strijkclede1), gordijnen, die de voorhal van het altaar scheiden: III,386, 374.
Stricken1), breien; vgl. mhgd., nhgd. stricken: III, 577, 207.
Substanciael1), wezenlijk: III, 416, 46.
Zukelinc1), zuigeling: II, 68, 10.

T

Toeverlaet2), uitvlucht, voorwendsel: III, 484, 181.
Torqueel1), halssnoer (torques): III, 599, 166.
Treckinge2), reis: II, 389, 90.
Twidi(n)ghen1), toestaan, inwilligen, verhooren, vervullen: II, 101, 319; 365, 159; 387, 38; III, 108, 399; 673, 313.

U

Uterweeldinge1), uitverkiezing, aanneming (adoptie): II, 242, 33.
Uutbrymmmede5), opgloeide: III, 25, 79.
Uutbrisschen1), schreeuwen, uitklagen: II, 122, 258.
Uutbrysschen1) (samenstelling van brusschen), bruisen, opbruisen: II,292, 67.
Uutmate1), uiteinde: III, 390, 107.
Uutridersl) (van uutriden), strijders: III, 320, 47.
Uutslach2), het uitslaan van de weegschaaltong: II, 93, 133; III, 553, 51.
Uutvlietich2), uitstortend (diffusivus): III, 292, 539.

V

Vaden3), draad (van een vadem lengte): III, 577, 207.
Vaerlike4), vreeselijk, gevaarlijk (15e E.): III, 78, 217.
Valveynster4), tuimelraam: III, 406, 289.
Veelsprake1), multiloquium: II, 177, 200.
Verbeeldinge2), gedaanteverandering naar het beeld van (transfiguratio): II, 128, 391.
Verbloemen4), vergoelijken, verzachten: III, 572, 95.
Verbosen2), krenken, kwetsen: II, 152, 71.
Vereenradichen1), (hem v.), met zichzelf overeenkomen: II, 405, 7.
Verlancsom1), (comparatief verlancsomer?), langzaam: II, 220, 406; 268, 55.
Vermengelic1), door elkaar: II, 45, 86.
Vermonder1), voogd: II, 162, 58.
Verpuering1), zuivering: III, 12, 5.
Versetter1), vergelder: III, 354, 119.
Verscaelen4), geur- en krachtloos worden: II, 336, 74.
Verslimen4), verslijmen, overgaan in slijm en slijk: II, 225, 537.
Versmorer1), wurger: II, 181, 30.
[pagina 221]
[p. 221]
Versocht2), aangenomen?: II, 272, 131.
Versoeker4), verleider: II, 147, 119.
Verspildinge1), verkwisting: II, 177, 198.
Vertoghinge2), voorstelling: II, 208, 94.
Vesten1) (sijn aensicht v.), bevestigde zijn meening, besloot: II, 405, 7.
Viebbraeck1), schennis der feestdagen: II, 192, 38.
Viselmy1), gelaat: III, 175, 391.
Vlas1) (van winde), windvlaag (flatus): III, 249, 181.
Vluuchstien1), rotssteen: III, 256, 342.
Voer1), ven: II, 237, 830.
Voebborghen3), voor iemand instaan: III, 364, 25.
Voervrucht(e)1), primitiae: III, 173, 347; 285, 314; voirvrucht: III, 387, 29.
Voetelingh2), viator: II, 83, 109.
Volrhuechnis1), voorgedachte: II, 91, 69.
Voirschermer4), voorvechter: III, 230, 279.
Voirsoecht1), beproefd: II, 90, 44.
Voortbrengher1), persoon, die het gebed overbrengt: III, 215, 235.
Vruchtbarich2), vrucht barend: II, 278, 116.
Vulens1), vuiligheid: II, 199, 17.

W

Waenachtighe cracht1), waardegevoelende kracht: III, 97, 164.
Wairachtighen1), bewaarheiden, waar maken: III, 682, 190.
Wandonckich1), wantrouwend: II, 66, 117.
Wanlovich5), ongeloovig en kwaaddenkend: III, 497, 298.
Wanrake4), ongelukkig toeval, ongeval: II, 67, 117.
Wapentueringhe1), wapenrusting, bewapening (armatio, armatura): III,453, 70.
Wasser1), vertaling van germinans: III, 27, 126.
Wech-lidich1), voorbijgaand: III, 248, 160.
Wederghedenc1), reminiscentia: II, 46, 99.
Wederloften1), belofte (als vergoeding voor iets anders): III, 518, 149.
Wederslach2), het neerslaan der oogen: II, 284, 68.
Weecmoedich1), kleinmoedig: II, 173, 127; III, 529, 151.
Weerdicheit2), dienstvaardigheid, welwillendheid: II, 136, 132.
Weerlike5) (w. craft), wederstrevende kracht: II, 79, 25.
Weldaet2), genadegaven: II, 155, 143.
Werclike2), (w. sonde), dadelijke zonde (peccatum actuale): II, 149,16.
Wyldernisse2), afgrond: II, 353, 97.
Wynninge2), voortplanting: II, 224, 499.
Wiper2), verwijt: III, 41, 240.
Wyrtze1), kruiderij: II, 201, 78.
Wijsrasen1), fantasia: II, 45, 82.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken