Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: WinterstucToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

(1937)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 131]
[p. 131]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Dat .XXI. capittel is vanden .XII. vruchten des boems des levens, diemen oec noemt die vruchten des Gheests.

4Ga naar margenoot4-7Die vloet des levens, die vanden throen Gods of vloyet, 5 blinckende als een cristal, heeft an beiden ziden staen dat hout 6 des levens, dat .XII. vruchten voortbrengt tot allen maenten. 7 Sijn bladen sijn inder medicinenGa naar voetnoot7 gesontheit des volcs ende si en 8 Ga naar margenoot8werden niet verwayet, sijn bloemen sijn der eren ende der eer-9baerheit ende si en verdorren niet, sijn vrucht sijn in dat ewige 10 Ga naar margenoot10leven, daer ghien onsaelde an en is. Dit sach sinte Ian ewange-11Ga naar margenoot11list inden boeck der verholentheit. Paulus die noemtse die 12 vrucht ende seit, dat si des gheests sijnGa naar voetnoot12: Minne, vroechde, vre-13de, duldicheit, langheduericheit, doechsamicheit, waerdicheit, 14 sachtmoedicheit, ghelove, saticheit, kuuscheit, reynicheit. Die 15 dese vruchten smaect, hi ontfaet in deser tijt ghenade ende na

[pagina 132]
[p. 132]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

16 deser tijt dat ewige leven mit volheit alre gueden der sali-17cheit.

18Die eerste vrucht des gheests of des boems des levens is Cari-19tas, dat hiet minne ende dat is wel billix, datsi die eerste si, 20 want si is die voerbaerste, van welken alle duechden ontfaen 21 haer craft ende sonder haer vervulen si ende werden onnutte. 22 Die minne mach wel hieten vrucht des levens, want si alle onse 23 werken alleen ghift loenbaerGa naar voetnoot23 te wesen den ewighen leven, over-24mits datsi verenicht God ende den gheest. Ende als sceydinge 25 der zielen vanden live is die doot, so is dervinge der minnen 26 doot alre dinghen. Doer der minnen craft leven onse wercken 27 voor Gode ende verdienen levende loen, dair [29a] wi in hem 28 selvenGa naar voetnoot27 van leven in vernuwet warden totten ewighen leven vol 29 Ga naar margenoot29salicheden. Paulus seit: Heb ic die minne niet, so en ben ic 30 niet. Ende dat bewijst hi wel mit negheu reden, die dat betu-31ghen ende besluten, dat die minne blijft hoechste. Dese vrucht 32 Ga naar margenoot32des levens smaecte die propheet Ozee, doe hi seide: God heeft 33 ons ghetoghen inden bande der minnen totten smake sijnre 34 vruchten.

35Die ander vrucht des boems des levens of des gheests is: 36 Ga naar margenoot36gaudium, dat hiet vruechde. Die wijssaghe Salomon seit, dat 37 gesontheit des lichaems gaet boven alle scat ende vroechde 38 Ga naar margenoot38van herten boven alle lust. Daer-om leerde hi sinen soon: kint, 39 droefnis verdrijf varre van di. Een droevich gheest verdroecht 40 die ghebeente. Droefnis heeft menige gedoot. Een blide ghe-41moede hevet een bloyende ioecht. Augustinus seit: Een guedeGa naar voetnoot41 42 gront van consciencien heeft alle tijt vroechde mit hem ghe-43mengt. Die vianden stormen, die aerde scoer, die werelt ver-44gae, een guet hert is onvervaert. Anthonius seit, dat niet en is, 45 dat die bose gheesten meer scuwen ende vlien danGa naar voetnoot45 duechde-46Ga naar margenoot46like vroechde. Daer-om woude Paulus, dat wi die becoringe 47 souden verdriven mit psalmen ende ymnen, die wi Gode souden

[pagina 133]
[p. 133]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

48 singhen in onser herten. Dese gheestelike vroechde smaecte 49 Ga naar margenoot49die propheet Zacharias, doe hi seide: Alle des volx vasten sel 50 wesen in vruechden ende bliscappen. Die enghel seide: Niet 51 meer suchtens, noch claghens en sel wesen inder straten, mer 52 ewige vruechde ende bliscap op haren hoofde.

53Die der-[29b]de de vrucht des boems des levens of des 54 gheests is: pax, dat hiet die vrede. Het schijnt, dat dese vrucht 55 guet, suet ende edel is, wantse des maechden soonGa naar voetnoot55 Ihesus so 56 dick inden mond was. Want doe hi bestantGa naar voetnoot56 bracht inder werelt 57 tusschen God ende den mensche, tot sekeren onderpandeGa naar voetnoot57 dub-58Ga naar margenoot58belde hi den vrede ende seide: Ic laet iu minen vrede, niet als 59 die werelt vrede ghift, so gheve <ic< hemGa naar voetnoot59 iu, (Glosa:) mer 60 als God vrede ghift, die ewich duert. Ende doe hi sinen ion-61gheren senden woude inder werelt, gaf hi hem vrede mede 62 Ga naar margenoot62ende seide: In wat huse dat ghi coemt, segt: vrede si in desen 63 Ga naar margenoot63huse. Ende doe hise heymelikenGa naar voetnoot63 woude vanden, quam hi be-64slotenre doren ende seide: vrede si mit iu. Ende doe hi wou-65de, dat wi vrede smakeden, gaf hise den enghelen inden mon-66Ga naar margenoot66de, die songhen: vrede inder werelt den menschen. die dair 67 sijn van gueden wille. Ende doe hi woude mit vrede bi ons 68 wonen inden iair sijnre gheboorten, dede die keyser Augustus 69 enen ghemenen lantvrede uutroepen ende creyerenGa naar voetnoot69. Paulus 70 Ga naar margenoot70biddet sinen broederen toe: God des vreden si ewelic mit 71 iu.

72Die vierde vrucht des boems des levens of des gheests is: 73 Paciencia, dat hiet gheduldicheit. Het schijnt of boven deserGa naar voetnoot73 74 vrucht ghien meer noot en is in desen dael der onsalicheden,

[pagina 134]
[p. 134]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

75 daer wi also veel moeten doghen. Deser vrucht scel is bitter, 76 met die kaerlGa naar voetnoot76, die dair in verburghen is, seer suet. Als hi wel 77 Ga naar margenoot77smakede die seide: Onse doghen deser tijt en sijn niet ghelijc 78 te wardyeren yeghen der [29c] glorien, die ons sel daer over ghe-79openbaert werden. Dese vrucht ghift den menschen enen ghe-80Ga naar margenoot80satighen, vasten moet. Als Salomon seit: Wie gheduldich is, 81 sel wesen een bewarer der stat. Ende beter is een duldich 82 man dan een starc, want veel sijn daer gheweest, die burghen 83 beclommen ende steden stormden, mer luttel, die haer eyghen 84 Ga naar margenoot84moet bedwinghen conden. Dair-om leert hi sinen soon: kint 85 mijn, wes verdrachlicGa naar voetnoot85 went in dinen dach, want niets leets 86 meer en is dan onwilGa naar voetnoot86. Gheduldicheit heeft sekerheit des le-87vens. Iheronimus seit: Ic reken meer die duecht der gheduldi-88cheit dan teyken, wonder, mirakel te doen. Dese vrucht sma-89Ga naar margenoot89kede die propheet Iheremias inden kercker, doe hi seide: In 90 gheduldicheit ende verbeiden besitte ic mijn ziel.

91Die vijfte vrucht des gheests of des boems des levens is 92 longanimitas, dat liet langduericheit of volstandicheitGa naar voetnoot92, want te 93 vergheefs wert enich guet werc begonnen, ist datment voor dat 94 eynde des levens laet achter blivenGa naar voetnoot94. Dese vrucht en mach niet 95 vervulen, hoe veel lidens, iammers, doghens, drucs op haer 96 valt. Dese vruchte verwaert alle die ander, dat si guet blivenGa naar voetnoot96. 97 In één uuerGa naar voetnoot97, als si coemt, is dese vrucht beter dan een ander, 98 die dertich iaer belevetGa naar voetnoot98 is. Ende die ure is, als God die mensche 99 in sinen sterfdach scuddet als een boem, dat hi die vrucht sijns

[pagina 135]
[p. 135]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

100 Ga naar margenoot100gheests ghift over ende beveelt in sinen handen. Die wijssage 101 Salomon seit: Wee dan den ghenen die verbeiden [29d] ende 102 ghedoghen hebben verloren, want sonder volstant so en heeft 103 dienst ghien loen, noch striden croen, noch starcheit prijs. Si 104 Ga naar margenoot104is alleen, die die ewicheit verleent, want wie volstandich is, 105 Ga naar margenoot105die wert starc ende salich. Hier-om leert hi sinen soon: kint, 106 doch manlic, verbeide den Here op sinen dach ende lidet hem 107 Ga naar margenoot107ende drech hem, want alle dinc coemt hem ten besten, die God 108 minnen ende hem verbeiden. Dese vrucht smakede die pro-109Ga naar margenoot109pheet Micheas, doe hi seide aldus: In den daghe so sel die 110 ewe Gods langhe duerenGa naar voetnoot110.

111Die seste vruchte des gheests of des boems des levens is: 112 bonitas, dat hiet guetheit. Niet anders en mach die menscheGa naar voetnoot112 113 hebben noch wech voeren van alle sinen leven, sijn guede of 114 werc, dan alleen dese vrucht der guetheit of der duechden. Als 115 die beroefde phylozophus seide: Ic heb al dat mijn behouden 116 ende dat mi ghenomen was, dat en was mijn niet. Hi en reken-117de hem niet dan duechde te besitten. Want als Seneca seit: 118 Die guetheit der duecht regiert lant ende volck, si scicket 119 recht, si oefent vrienscap, si schict alle ambochtenGa naar voetnoot119, ende alm 120 werde si verdreven, si ervet in beteren lande. Hier-om seit 121 Ga naar margenoot121die wijs-saghe Salomon: Veel suverliker is die duecht ende 122 guetheit des mans dan scoenheit des lichaems. Want een vrij 123 ghemoede in duechdenGa naar voetnoot122 maect een cleyne, wanscapen lichaem 124 Ga naar margenoot124behaechlic. Hier-om leert hi sinen soon: kint, doch ymmer 125 alle tijt wat guets ende brenghe dese duerbaer tijt niet ledich-126lick over, want men mach nu [30a] vergaderen, dat ewelic

[pagina 136]
[p. 136]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

127 duert ende blijft. Dese vrucht smakede die propheet Neemias, 128 Ga naar margenoot128doe hi seide aldus: Si sijn, Heer, overvloedich der weelden, 129 die si van dijnre guetheit hebben gecreghen (Glosa:) overmitsGa naar voetnoot129 130 dijnre insinken der genaden so werden haer duecht, die si 131 doen, ontfanclicGa naar voetnoot131 ende verdientlic ten ewighen leven.

132De sevende vrucht is: Benignitas, dat hier weerdicheitGa naar voetnoot132 of 133 guetwillicheit. Dit is een edel vrucht, wantsi hoort den edelen 134 luden toe. Ghelijc als den onsalighenGa naar voetnoot134 is ghiericheit ende 135 vracheit, also is den edelen mildicheit ende weldadicheit. Wi 136 sien, dat sonne ende maen, dat die edelste lichamen sijn, 137 nemmermeer op en houden haer edele gaven te verlenen. HetGa naar voetnoot137 138 schijnt of si daer-om oec hafteden te seer van dieren. Wat 139 moghen wi dan segghen? Die lewe, die aern het hieten deylen-140Ga naar margenoot140de dierten. Helyzeus, die propheet, vollede alle die ydele vate 141 sijnre nabuer mit olye. Dese vrucht ghelijct God alre best, ende 142 Ga naar margenoot142wie dat weldadich is, conterfeytet Gode na sijn werc, want God 143 is weldadich, ontfermhertich, ghenadich opter lude quaetheit. 144 Ga naar margenoot144Die wijs-zaghe Salomon seit: Die hem selven sinen vrienden 145 ghift, ghift alre goeden meest; nochtant, kint, ghelove hem 146 bet die di sijn guet ghift, dan die hem selven dicke biet. Dese 147 Ga naar margenoot147vrucht smakede die propheet Sophonias, doe hi seide: Heer, 148 my ende dat mijn, die mijn ende der mijnre sijn uutgheset tot

[pagina 137]
[p. 137]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

149 weldadicheit ongheweyghertGa naar voetnoot149 ende du hebste my een salich 150 sterfdach verleent. Hier om ist dat Iheronimus seit: Mi en 151 ghehuecht nye dat ic heb ghelesen [30b] enen weldadighen 152 quader doot ghestorvenGa naar voetnoot152.

153Die achtede vrucht is: Mansuetudo, dat hiet sachtmoedi-154cheit, dat is een alte natuerliken duecht, daer alre-malckGa naar voetnoot154 gaern 155 bi is. Ende dair om is si ghelijc den adamant, die seer an hem 156 Ga naar margenoot156treckich is. Hier-om seit God doer den propheet: Ic heb mijn 157 aensicht gheset van adamant, want ic wil alle menschen tot 158 mi trecken. Drie dinghen heeft een recht sachtmoedich men-159Ga naar margenoot159sche: eerst dat hi is herten trooster. Also seide Ysayas: Den 160 sachtmoedighen te condighen heeft hi mi ghesent, op-dat ic 161 soude arsedyenGa naar voetnoot161 den bedroefden van herten. Voort so heeft hi 162 vordel onder allen luden. Seneca seit: Sachtmoedicheit heeft 163 Ga naar margenoot163die wrede barbaren ghetemmet. Dat derde, want hem van Gode 164 Ga naar margenoot164erfnis des lants gheloeft wert. Als David seit: Die sachtmoe-165dige sellent lant erven ende sellen verlustighen in veel vreden. 166 Ga naar margenoot166Die wijs-zaghe Salomon seit: Wat baet di kint, sonde of quaet-167heit of te legghen, wardeste niet sachtmoedich ende guedertie-168ren, want dat is dat vat, daer alle duechden hebben uut horen 169 Ga naar margenoot169smaec. Dese vrucht smakede die propheet Moyses, die alre 170 sachtmoedichste man die op dier tijt leefde inder werelt, ende 171 daer-om was hi Gode so heymelick ende so wel ghesprakichGa naar voetnoot171.

172Die neghende vrucht is: fides, dat hiet ghelove, dat een 173 Ga naar margenoot173<selsene> vrucht ende vreemde is. Dair Cristus of seit: Meen 174 ghi dat des menschen kint ghelove sel vinden inder werelt? 175 Ga naar margenoot175Ende doe hi hoirde centurionem spreken, dat hi beliede niet

[pagina 138]
[p. 138]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

176 waerdich te wesen, dat God soude comen onder sijn dake, ver-177wonderde Cristus ende sprack: Ic segge iu voirwaer, ic en heb 178 so groot ghelove [30c] niet ghevonden inden lande van Ysrahel. 179 Ysidorus seit: Ghelove is geroeft uter werelt, vergaen onder 180 die lude, nerghent en woent si seker, vanden minsten totten 181 Ga naar margenoot181meesten staet die werelt na valscheit. Hier-om seit Salomon: 182 Veel luden hieten te wesen ontfermhertich; mer wie sel vinden 183 enen gelovige man? Mer wair dat gelove is, ghescien drie din-184Ga naar margenoot184-188ghen: si reynicht den mensch van allen sonden, als alle die 185 gheen belyen, die van Cristo sijn ghesont ghemaect; si ver-186winnet die werelt ende al haer becoring, als belyen alle die 187 Ga naar margenoot187heilighen; si sekert den mensche ander waerheitGa naar voetnoot187, als beliet 188 sinte Thomas, die sinen Heer ende God tastede ende voelde. 189 Ga naar margenoot189Hier-om seit die wijs-zaghe Salomon: Ghelove ist, die God <s> 190 trouwe bracht onder den menschen ende heeft vergadert die 191 lude uter wildernis in steden te wonen; daer-om, kint, hout 192 dijn ghelove ende dijn eer, want als die vergaet, so sceidet die 193 vader vanden kinde ende seit: Dijn deel si verre van dat mijn. 194 Ga naar margenoot194Dese vrucht smaecte die propheet Abbacuc, doe hi seide: Die 195 rechtverdige leeft uut den ghelove.

196Die tiend vrucht is: Modestia, dat hiet saticheit. Dit is een 197 tsaerte vrucht ende hoirt den ioncfrouwen toe, dien weec ende 198 hovesche of scamelGa naar voetnoot198 boert te wesen. Dese duechd morwede 199 Ga naar margenoot199Assuerus fellen moet, doe hi soe satich sach tot hem comen 200 ende soe scamel Hester die conincinne, ende deedse cussen dat 201 overste vanden sceptrum sijnre guldenre roeden ende hietse 202 zuster. Dese saticheit is een redelic toebrenghenGa naar voetnoot202 sijns levens, 203 Ga naar margenoot203daer Paulus of seit: Iu saticheit [30d] si alle menschen be-

[pagina 139]
[p. 139]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

204 cant. Want wi moeten guet ghetuuch hebben van vremden ende 205 van naesten. Dese duecht heeft drie lovelike saken an haer: si 206 en is niet onghenuechlic van zeden, om-datsi allen gesichten 207 wel behaecht; si en is niet hinderlic van woorden, om-datsi 208 allen reden voerdachtelic spreect; si en is niet scadelic van 209 werken, wantsi alle menschen gaern sage gevordert. Die wise 210 Ga naar margenoot210man Salomon seit: Beter is een lanczoom gaen den rechten 211 wech dan een haeste loep an die cromme; daer-om, kint, wes 212 satich in dinen voeten. Mit ghe-<cauwe> den, ver-213duwende rade maecte God die scone wereltGa naar voetnoot212. Men seit een waer 214 woort ende guet: quade haest en wart nye spoet. Dese vrucht 215 smake<de> die salige vader Mathatias, doe hi seide van si-216nen soon: Ic ghetrouwe, dat hi menscheliken ende sateliken 217 sijn werc sal doen ende vervolghen.

218Die elfte vrucht is: Continencia, dat hiet een kuusch leven te 219 leyden. Dit is een duerbaer vrucht, want si verlenghet lijflic 220 ende gheestelic leven. Seneca seit, dat die voersichticheit der 221 tijt ons levens staet also: wairt dat wi ons sober, cuusch ende 222 matich houden, wi souden hier langher wesen dan wi wanen. 223 Dese drie, als gulsicheit, oncuuscheit, onmate van arbeit ende 224 oic felheit van herten corten boven zwaerde, hongher of sterfteGa naar voetnoot224 225 des menschen leven. <Hierom seit die wijssaghe Salomon: 226 die hem van desen abstiniert ende verbint, verlanghet sijn le-227ven.> Dese duecht heeft ghelijc mit God, want ghien smette 228 an hem vallet, <heeft> gheselscap mitten enghelen, want si 229 den nochteren, reynen man toe pleghen te spreken, ende heeft 230 wijsheit inden rade, want een cuusch man sonder [31a] syn niet

[pagina 140]
[p. 140]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

231 Ga naar margenoot231wesen en can. Hier-om seit die wise zaghe Salomon: Dair en is 232 ghien ghelijc werde te vinden eenre cuuseher zielen. Hier-om, 233 soen, hebstu die cuuscheit vercreghen ende verlater niet, want 234 si vercrijcht die rechtveerdicheit ende moetet hem als een eer-235same moeder.

236 Die twalefte vrucht is: Castitas, dat hiet maechdelike reyni-237cheit, ende dit is wel die oversuverlicste vrucht, die inden 238 hemel blinct, want si is dair van naturen, mit ons van Gods ge-239naden; daer mit salicheit, hier mit duechden; daer mit glo-240rien, hier mit verdiensten. Hier-om seit die lieve Ambrosius: 241 Inden vleisch sonder vleisch te leven en is ghien aertsche le-242ven, mer een hemelsch. Dese duecht maect die innighe ziel 243 brude des hemelschen conincs, want Gods kint ende der maech-244den soon wil onghebroken naturen an hem versellenGa naar voetnoot244. Si is van 245 Ga naar margenoot245drier eerbaer love: si pollijstet die ziel. Salomon seit: Ach, 246 hoe suverlic is die reyne winninghe ende drachtGa naar voetnoot246, (Glosa:) daer 247 een ioncfrou God van binnen dracht. Si rekentGa naar voetnoot247 maechscap mit-248ten engelen ende dat hebben si selve gheliet. Si balzaemt den 249 Ga naar margenoot249mensch, dat hi niet en mach vervulen. Selve seit God: sel icse 250 laten went ic coem (Glosa:) ten ionxsten dage. Hier-om seit 251 Ga naar margenoot251Salomon: Maechdelike reynicheit sel twivoldich werden tot-252ten croen. Want het is vreemde vrucht die God gadert, ende 253 Ga naar margenoot253lest margariten uten schilpen, rosen vanden doornen. Kint, 254 mijn, eerse ende prijs, al en mochter niet vercrighen. Dese 255 Ga naar margenoot255vrucht smakede die propheet Daniel, doe hi seide: Suet sijnse, 256 Heer, in dinen monde, die reyne leven van lichaem draghen; si 257 sijn [31b] di nader ziden gheleghenGa naar voetnoot257.

[tekstkritische noot]4 CH vliet; G vluyet; D vloeyet; B vloeyt.
6 CGHDB maende.
8 CGH eerbaricheit; B eersaemheit.
10 B twivel an en is.
11 CGH P. die noemt die vr.
13 B duldicheit, lancmoedicheit.
margenoot4-7
Ezech. 47:12 (Et super torrentem orietur in ripis ejus ex utraque parte omne lignum pomiferum: non defluet folium ex eo, et non deficiet fructus ejus: per singulos menses afferet primitiva, quia aquae ejus de sanctuario egredientur: et erunt fructus ejus in cibum, et folia ejus ad medicinam). Apoc. 4:6 (in conspectu sedis tamquam mare vitreum simile crystallo).
voetnoot7
in der medicinen: in de geneeskunde.
margenoot8
Eccli. 24:23 (et flores mei fructus honoris et honestatis).
margenoot10
Vgl. Apoc. 4-7.
margenoot11
Gal. 5:22-23 (Fructus autem spiritus est: charitas, gaudium, pax, patientia, benignitas, bonitas, longanimitas, (23) mansuetudo, fides, modestia, continentia, castitas). Comp. V. c. 57 noemt tien ‘fructus spirituales’ in dezelfde, van S. Paulus afwijkende, volgorde als D.v.D., waaruit wel blijkt, dat deze dit werk wederom als grondslag gebruikt heeft, ofschoon het bedoelde caput overigens niet veel meer dan de tien namen geeft: caritas (minne); gaudium (vroechde); pax (vrede); patientia (geduldicheit); longanimitas (langduericheit of volstandicheit); bonitas (guetheit); benignitas (weerdicheit of guetwillicheit); mansuetudo (sachtmoedicheit); fides (ghelove); modestia (saticheit); continentia (kuusch leven leyden); castitas (maechdelike reynicheit).
voetnoot12
A: si, lees: sijn.
[tekstkritische noot]40 GH manighen.
45 CGHDB dan d. vr.
voetnoot23
loenbaer: verdienstelijk.
voetnoot27
dair wi in hem selven enz.: waarin wij door hen zelf vernieuwd worden van leven.
margenoot29
I Cor. 13:2 (si... charitatem autem non habuero, nihil sum).
margenoot32
Osee, 11:4.
margenoot36
Eccli. 30:16.
margenoot38
Eccli. 30:24-25 (tristitiam longe repelle a te. (25) Multos enim occidit tristitia) Prov. 17:22 (spiritus tristis exsiccat ossa. - Animus gaudens aetatem floridam facit).
voetnoot41
een goed geweten gaat altijd met vreugde gepaard.
voetnoot45
van, lees: dan.
margenoot46
Eph. 5:19.
[tekstkritische noot]55 C des magheden zoon.
59 CGHDB so gheve icken u.
63 CGH besloten der doren (G doeren).
69 CGHDB 1. creyeren.
70 CGH God der vreden.
74 CGH onsaelden; D = A; B onsalicheit.
margenoot49
Zach. 8:19.
voetnoot55
des maechden soon; maget vreemd genoeg, zooals Verdam opmerkt, een enkele maal ml.; zoo ook hier.
voetnoot56
bestant. Hier niet in de gewone, ook bij Verdam opgegeven bet. van wapenstilstand, het zich onthouden van vijandelijkheden, maar veeleer: het opheffen der vijandschap = verzoening.
voetnoot57
onderpant; ook van handelingen, dienende tot bevestiging eener belofte, van een verbond; (zie Verdam, V, 386).
margenoot58
Joes. 14:27.
voetnoot59
gheve - ic - hem.
margenoot62
Matth. 10:12.
margenoot63
Luc. 24:36.
voetnoot63
heymeliken: vertrouwelijk bezoeken.
margenoot66
Luc. 2:14.
voetnoot69
creyeren - craeyeren = afkondigen.
margenoot70
Rom. 15:33.
voetnoot73
dat in dit dal van droefheid aan geen vrucht meer behoefte is.
[tekstkritische noot]76 CGD kerl; H kerel; B carle; - CG verborghen; H gheborghen; DAB verburghen; - H soet.
77 CH ghelijc te warden; GD warderen; B en sijn niet waerdich.
79 B ghestadighen.
80 CGHD wyszaghe S.; B wise S.
82 B sloten beclommen.
84 CH leert Salomon s.s.
85 GH verdrachsem; - CH niet meer en is leets; G niet meer en leet is; D = A; B niet meer leets en is.
93 B enich dinc.
97 CH in een huur als si comt is dese vroechde (H vruchte); G in een uuer alssi comt (op rasuur in hs); D in een vuer als sy coemt; B in een ure als si coemt.
voetnoot76
kaerl: pit, kern.
margenoot77
Rom. 8:18.
margenoot80
Prov. 16:32.
margenoot84
Salomon (?)
voetnoot85
verdrachlic: geduldig, lijdzaam.
voetnoot86
onwil: weerspannigheid.
margenoot89
Jer. (?)
voetnoot92
volstandicheit: standvastigheid.
voetnoot94
laet achterbliven: onvoltooid laat.
voetnoot96
lees: guet bliven.
voetnoot97
In een uuer (uur).
voetnoot98
belevet: beoefend is.
[tekstkritische noot]105 CGHDB starc ende ontbr.
107 CGHD drach; B draecht.
115 B bedroefde ph.
118 CGHDB stichtet.
120 CDA warden; werden, werden; B al wort si.
121 B suverliker ende beter is d.g.d.m.
margenoot100
Eccli. 2:16.
margenoot104
Matth. 10:20 (qui autem perseveraverit usque in finem, hic salvus erit).
margenoot105
Ps. 26:14 (exspecta Dominum, viriliter age: et confortetur cor tuum, et sustine Dominum). (dus met Salomon).
margenoot107
Rom. 8:28 (diligentibus Deum omnia cooperantur in bonum).
margenoot109
Mich. 7:11.
voetnoot110
langhe dueren: longe fiet lex.
voetnoot112
de goedheid alleen mag de mensch medenemen in het andere leven.
voetnoot119
oefent: brengt vriendschap tot stand.
schict alle ambachten: zij regelt alle bedieningen, ambten - lees: al werde si.
margenoot121
Salomon (?)
voetnoot122
een vry ghemoede in deuchden: een vrije keuze der deugd; een vrijwillige deugdbeoefening.
margenoot124
Salomon (?)
[tekstkritische noot]129 CGH overmids dynre insenken der ghenaden; D = A; B insendinge d.g.
133 CH gaerwillicheit; G gaern willicheit.
137 C open en h.; B gheven.
138 CGHD haesteden; B haestende.
143 CH liede; B menschen.
margenoot128
II Esdr. 9:25.
voetnoot129
door uw genade-instorting.
voetnoot131
ontfanclic: dienstig en verdienstelijk.
voetnoot132
weerdicheit: in deze subj. bet. niet bij Verdam; hier: gunstbetooging, dienstvaardigheid.
voetnoot134
lees: den onsalighen.
voetnoot137
Het schijnt of si daerom oec hafteden te seer van dieren. Wat mogen wi dan segghen? Die lewe, die aern het hieten deylende dierten. (?) Voor hafteden leze men haesteden, maar ook dan blijft deze plaats duister. Dit is wellicht de gedachtengang. Edele wezens zijn mild. Daarom deelen ook zon en maan voortdurend haar gaven uit. Waarschijnlijk toeven ze daarom zoo lang in de teekennen van den dierenriem. Wat kunnen wij dan zeggen? Zelfs arend en leeuw heeten mededeelende dieren. Dus moeten wij zeker mild zijn.
margenoot140
IV Kon. 4:7. (Vade, pete mutuo ab omnibus vicinis tuis vasa vacua non pauca).
margenoot142
Joel, 2:13 (quia benignus et misericors est, patiens et multae misericordiae, et praestabilis super malitia).
margenoot144
Salomon (?).
margenoot147
niet bij Sophonias.
[tekstkritische noot]152 CGDA ghestorven; H te sterven; B sterven.
163 GH barbarien.
168 CGHD heeft uut; B uut heeft.
173 CGH dat is een selsene (C seltene) vrucht ende vreemde; DA dat een mensche vrucht ende vreemde is; B dat e. mensche ontsiet ende vreemde is.
174 CGHDB meendi (G meende); B soon.
175 CGHDB centurio.
voetnoot149
ongheweyghert: zonder te weigeren.
voetnoot152
quader doot sterven: op een ellendige wijze om het leven komen.
voetnoot154
alremalc: iedereen.
margenoot156
Ezech. 3:9.
margenoot159
Is. 61:1.
voetnoot161
arsedyen: geneeskundig behandelen.
margenoot163
Matth. 5:4 (beati mites, quoniam ipsi possidebunt terram).
margenoot164
Ps. 36:11.
margenoot166
Salomon (?).
margenoot169
Num. 12:3 en 7.
voetnoot171
ghesprakich, met een bep. in den 3en nv., aangenaam welgevallig. (Verdam, II, 1682).
margenoot173
Luc. 18:8.
margenoot175
Matth. 8:10.
[tekstkritische noot]179 B uter wortel.
185 CGHDB lyen.
188 CGHB sinen heer sinen God.
189 CGH die goods trouwe; DAB God trouwe.
199 CHB Assuero.
margenoot181
Prov. 20:6.
margenoot184-188
Comp. V, c. 20: Fides multa bona facit: hominem salvat... mentem purgat... contra mundum pugnat... beatificat; quia vidisti me, Thoma, credidisti; beati qui non viderunt et crediderunt.
margenoot187
Joës. 20:27-28.
voetnoot187
sekert den mensche ander waerheit: overtuigt d.m. van (lees misschien vander) de waarheid.
margenoot189
Salomon (?).
margenoot194
Hab. 2:4 (Justus in fide sua vivit).
voetnoot198
scamel: eerbaar, ingetogen.
margenoot199
Esther 5:2.
voetnoot202
toebrenghen: rechtschapen leven leiden (betamelijk).
margenoot203
Phil. 4:2.
[tekstkritische noot]204 CGH van vreemden; A v. vrienden.
212 CGH mit ghecauweden verduenden rade; DA mit getruwe den verduende rade; B mit vercauweden verduweden rade.
213 CGH men secht (H segt); D seecht; AB seit.
217 B doen e. volbrenghen.
218 B reyn l.
219 B verlanget.
223 B onsuverheit.
225 CGH des menschen leven... Hierom seit die wijssaghe Salomon: die hem van desen abstiniert ende verbint, verlanghet (H verlenghet) sijn leven; DAB Hierom... leven ontbr.
229 CGHDB nuchteren.
margenoot210
vgl. Prov. 19:2.
voetnoot212
mit ghetruweden verduwende rade maecte God die scone werelt. - lees met CGH: ghecauweden: overdachte. In verband met de eigenlijke bet. van cauwen, is verduwen: verteren. Volgens een plan, dat gekauwd en verteerd was = volgens een wel overwogen plan maakte God de schoone aarde.
voetnoot224
sterfte: epidemische ziekte.
[tekstkritische noot]234 B ontmoet hem als e.e.m.
240 DA seit die lieve A.
245 CH Ach o zuverlic; GDAB Ach (B och) hoe s.
247 CGH maechschip.
249 CGH Heel, seyt God; DA selve seit. God; B Want (hi) seyt selve (aldus).
254 D aerse e. pr.; B eertse e. prystse, al en moechstuse.
257 B aender syden.
margenoot231
Eccli. 26:20 (omnis autem ponderatio non est digna continentis animae). vgl. Eccli. 15:2 (qui continens est justitiae, apprehendet illam, et obviabit illi quasi mater honorificata).
voetnoot244
onghebroken naturen an hem versellen: ongerepte, maagdelijke natuur met zich vereenigen.
margenoot245
Sap. 4:1.
voetnoot246
reyne winninghe ende dracht: hier is generatio dubbel vertaald: het voortbrengen en net voortgebrachte.
voetnoot247
Si rekent: zij wordt gerekend tot de familie der engelen (misschien: si rekentse).
margenoot249
Joes. 21:22. Sic eum volo manere, donec veniam.
margenoot251
Salomon (?).
margenoot253
Salomon (?).
margenoot255
Daniel (?).
voetnoot257
si sijn ... gheleghen: zij rusten aan uw zijde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken