Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: Somerstuc (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: Somerstuc
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: SomerstucToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: Somerstuc

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.97 MB)

XML (2.18 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: Somerstuc

(1938)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Dat.XLI. capittel vanden historien ende ghestichteGa naar voetnoot1, die voor Cristus tiden onder die Romeynen ende heyden ghevielen. Item van vier doechden ende menich exempel, die daer toe dienen.

6Ga naar margenoot6-302Die werlt heeft van aenbeghin ghemeenlicGa naar voetnoot6 gheweest ende 7 veel vreemde wonders is dicwijl gheschiet, die te vertellen 8 staen ende sijn te [143b] ghehoeghen, want die wise man 9 rechtet ende schicket dicwijl sijn leven na dinghen, die hier 10 voormaels ghesciet sijn. Als die poeta seit: dats een salich 11 man, die hem van dat een ander misschiet is, hoeden can. 12 Oec so sietmen wel, dat menich man in sinen leven niet 13 gheacht en wert, die nochtan na sinen dode menich man exem-14pel is ende beelde, dat hi hem daer nae regiert. Hier-om wil 15 ic ons nu een exempel ende historie vertellen, op-dat wi onse 16 werc wijslic ende eerlicGa naar voetnoot16 na ander gueden luden moghen stellen, 17 ende dat wil ic in viereleye wijse voortbrenghen op die vier 18 cluften vanden heidenschen doechden, als op wijsheit, op ge-19rechticheit, op starcheit ende op maticheit.

[pagina 500]
[p. 500]

20Ga naar margenoot20-26Die eerste manier vander heydenscher historien staet op 21 wijsheit. Wi lesen, dat die wijl dat die keyseren, coninghen, 22 hertoghen, heren gheleert plaghen te wesen ende constich, so 23 stont die gulden werelt ende die gemeen oerbaer was gheoectGa naar voetnoot23. 24 Hier-om screef Troianus die keyser den coninc van Vrancrijc, 25 dat hi sijn kinder liet leren die seven vrie consten, want hi 26 seide, dat een ongheleert coninc waer als een ghecroent esel. 27 Hier voirmaels plaghen die heren meesteren bi hem te hebben, 28 diese plaghen te leren. Troianus die keyser hadde PolitracumGa naar voetnoot28, 29 [143c] Nero hadde Senecam, Alexander hadde Aristotilem, 30 want sijn vader Philippus, coninc van Macedonien, screef 31 Aristotiles aldusdanighen brief: Philippus coninc ontbiet 32 Aristotili den wisen saluut. Weet dat mi een soon gheboren 33 is, daer ic ben sculdich den goden of te dancken ende niet 34 alleen voor dat hi mi luckichGa naar voetnoot34 gheboren is, mer oec om-dattet 35 mi is ghevallenGa naar voetnoot35, dat hi bi dijnre tijt is gheboren. Want ic hoep, 36 als hi van di is opghetoghen ende gheleert, dat hi waerdich 37 sal wesen ons ende den rijc, te ontfanghen sijn volc in bescer-38menis ende te leiden in eren alle tijt zeghevechtich. Salomon 39 seit, dat een wijs coninc is een ewighe vestinghe des rijcs; 40 Ga naar margenoot40ende: wee den lande, daer die coninc een kint is ende die

[pagina 501]
[p. 501]

41 Ga naar margenoot41vorsten des smorgens vro eten. Wi lesen in morali dogmate 42 prophetarum, dat die onwijsheit ende onberadenheit des heren 43 Ga naar margenoot43-64is een val des volcx. Wante XerxesGa naar voetnoot43, coninc van Meden, doe hi 44 een ontellic heer teghen die Griecken vergadert hadde ende 45 sijn heren vanden rade hi hem saten ende wouden hem be-46haghen ende lieve segghen, sprac die eerste aldus: heer co-47ninc, die Griecken en sullen onse coemst niet verbeiden, mar 48 die faem ende gherucht van onsen volc sullense veriagen ende 49 die rugghe doen weyndenGa naar voetnoot49. Die ander seide: en deden si dat 50 niet, wi en wouden mit stridenden handen die Griecken [143d] 51 niet verwinnen, mer wi woudense mit last van onsen volc of 52 heer overvallen ende verderven. Die derde seide: het is te 53 vruchten, dat wi die steden ende sloten woest ende ijdel vinden 54 sullen ende niement te moeten sullen hebben, dan die wilde 55 dieren; aen wien sullen dan der ridders handen versocht 56 werden? Die vierde seide: dat meer sal onsen scepen te enghe 57 werden ende cranck onsen waghenenGa naar voetnoot57, ende die aerde te smal 58 der ridders voeten op te staen. Die vijfte seide: mit scutten 59 sullen wi die sonne verduusteren, datsi die lucht niet en sullen 60 moghen scouwen. Ende als si aldus den coninc sinen moet op 61 bliesen, so ghevielt, dat die onwise heren die grote menichte 62 ende scaren versuymdenGa naar voetnoot62 ende al verloren werden. Daer-om 63 seit die poeta, dat voor dat ghemeen guet en behoeft men niet 64 veel wapens, daer die heren hebben ghesonden raet. — Wi le-65Ga naar margenoot65sen dat Roboam, Salomons soon, omdat hi volchde der ionghen 66 raet, verloes hi tien hertoechdomen van sijn rijck. Hier-om 67 sullen die heren hebben wisen raet, gueden met ende voor-68Ga naar margenoot68sichtighen raet. Als Salomon seit: soon, alle dinc doch mit 69 rade ende ten sel di niet berouwen. Al was hi die wijste man 70 van alder werlt, hi had nochtan van ghewoenten bi hem die 71 wise mannen, daer hi bi dede alle die saken des rijcs. Voirt

[pagina 502]
[p. 502]

72 [144a] die ondersaten sullen wesen van disciplijn, datsi sijn te 73 handelen ende te stuyren ende bliven inder wise, daer mense in 74 schict. Anders werden si een stortval der onbehoetheitGa naar voetnoot74. Voort 75 die ridderscap sal wesen versocht inder wapenen, op-dat dat 76 waerlikeGa naar voetnoot76 striden ende vechten si van ghewoenten lichte. Hier-77om liet Augustus die keyser inden tiden van vreden tornieren, 78 steken-spelenGa naar voetnoot78, op-dat die edel luden in die wapen niet en ver-79traechden ende die ghewoente niet en verloren. Die heidensche 80 meister seit, dat die gewoente is die ander natuer.

81Die ander manier van heidensche historien staet op ghe-82rechticheit. Daer seiden die poeten of, datsi heeft een gulden 83 aensicht, wantsi is die aller overste scoenste duecht, die een 84 yghelic ghevet dat sijn is ende die niet aen-claghelicGa naar voetnoot84 is. Den 85 Ga naar margenoot85heren betaemt wel dese duecht, want David seit, dat recht ende 86 rechtveerdicheit is die correxie haerre zedulenGa naar voetnoot86. Want die eer 87 des coninx mynnet waer vonnisse ende gherechtich oordel. 88 Ga naar margenoot88-94ValerianusGa naar voetnoot88 seit, dat Cambises die coninc, doe hi verstont, dat 89 sijn scout ongerechtich oordel hadde gheseten, doe dede hi 90 hem villen ende den rechtstoel daer mede behanghen ende 91 sinen soon daer op [144b] sitten, dair aldus stont op gescre-92ven: Aldus sellen si om desen setel cleven, die quade von-93nisse ende oordel pleghen. Dair om rechter so sta recht, anders 94 wert hier dijn huut gherect. Nochtan seit Salomon, dat clemen-95Ga naar margenoot95cia, dat is: mit ghenade, wert des coninx troonGa naar voetnoot95 ghestarct. 96 Ymmer sel die gherechtichede mit ghenade ghemengt wesen.

[pagina 503]
[p. 503]

97 Ga naar margenoot97-105Ghelijc dat Macharius die abt seit, dat hi eens vant inden 98 water eens dodes mannes hooft, dat hadde scone oghen ende 99 rode hele lippen, dat hem seer verwonderde. Ende bad onsen 100 heer God, dat hi hem toghen woude, wesGa naar voetnoot100 dat beduden mochte. 101 Doe sprac dat hooft ende seide: vader, ic was in deser stat 102 een heydensch rechter, ende want ic nie bedroeft mensch en 103 sach, ic had medeliden mit hem, so sijn mi dese scone oghen 104 ghegheven, ende want ic niet wetens ongherechtich oordel en 105 gaf, so is mijn mont ende lippen scoen ende heel ghebleven. 106 Ga naar margenoot106Hier-om seit Salomon: des rechters hals sal die waerheit be-107dencken ende sijn lippen sal den onghenadighen lachterenGa naar voetnoot107. 108 Ga naar margenoot108Hier-om so minnet die rechtveerdicheit alle die die aerde 109 Ga naar margenoot109-139oordelen. Wi lesen dat die heydensche meester Pitagoras gaf 110 sinen burgheren ee ende ghebode, daer na si leven souden

[pagina 504]
[p. 504]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

111 om dat ghe-[144c]meen guet te oeckenGa naar voetnoot111 ende vrede ende eer 112 onder hem te houden. Die eerste was: <en> laet die 113 waechscalen niet uut slaen, dat is: du en sulte die gerechticheit 114 niet over treden. Dat ander is: du en salte gheen cronen 115 plocken, dat is: du en salte dat recht van dinen lande niet 116 brekenGa naar voetnoot115. Dat derde is: du en salte gheen herten-vleisch eten, 117 dat is: du en salte gheen wraeck, noch haet, noch druck in 118 dinen gronde draghen. Dat vierde is: du en salte ghien toe-119padenGa naar voetnoot118 gaen, dat is: du en salte ghien list noch sonderheit 120 pleghenGa naar voetnoot119, mer nader ghemeenre wise leven. Dat vijfte is: du 121 en salte ghien zwaluwen in dinen huse houden, dat is: du en 122 salte mit ghenen runerGa naar voetnoot122 of oerdragher of smeker of afterspreker 123 omgaen. Dat seste is: du en salte mit ghenen zwaerde vuer 124 stoken, <dat is:> du en salte den toornighen mit woorden 125 niet moeyen noch verstorenGa naar voetnoot125. Dat sevende is: du salte dijn 126 hant op dijn buke legghen, dats: du salte mit arbeide dijn

[pagina 505]
[p. 505]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

127 noturft winnen ende voor die armoede sorghenGa naar voetnoot127. Dat achtende 128 is: du en salte niet in die lucht blasen, dat is: du en selte 129 ghien onneer van Gode of dinen oversten dencken of spreken, 130 datmen hiet blasphemie. Dat neghende is: alstu uutvaerste, 131 soe en haest niet weder omme, dat is: <en> denck niet dat 132 di is misschiet na gheleden tijt die te verhalenGa naar voetnoot131, mer laet di 133 voirt [144d] meer na dat toecomende leven verlanghen. Die 134 dese ee ende statuten can wel liden, die mach biden luden 135 bliven, want het schijnt nu wel die meeste const te wesen, 136 dat nu een man mitter werelt can leven. Dat en coemt niet 137 uut der werelt wijsheit, mer van hoorre ongherechticheit. So-138crates seit: daer en is nu ghien man, die hem voir minne ende 139 Ga naar margenoot139haet ghehueden can. Hier om vraechde een guet dichter ende 140 sprac: wat macht bediedenGa naar voetnoot140, dat die lieden quaet bedieden, 141 daer nie lieden quaet en rieden? Doe wort hem gheantwoort 142 aldus: dat doet die moet, die inder gloet ouderGa naar voetnoot142 begheert 143 altoos benijt, dat voir hem lijt, mit quade beseert. Hier-om 144 Ga naar margenoot144leert Salomon sinen soon: kint, hout dijn siel in dijn hant 145 ende en laetse niet vloeyen mitter menschen gewoente, die 146 als water druypt mit quade. God heeft den menschen recht 147 ghemaect ende die gerechtighen hebben lief.

148Die derde manier van heydenschen historien staet op staic-149heit, dat is een duecht, die niet dan quaet ontsiet, mer mit 150 gueden moede wederspoet can hi liden ende vrome dinghen 151 lusteliken voirt can brenghen. Dat is wel een starc man, die 152 aldus hem selven verherenGa naar voetnoot152 can. Van beroerlicheit des herten 153 Ga naar margenoot153-162weder te staen in ghenuechten seit Vigecius, dat doe die grote

[pagina 506]
[p. 506]

154 Alexander lach voor eenre stat ende gherooft [145a] was een 155 ioncfrouwe van onsprekeliker scoenheit ende hem tot groter 156 gave ende liefte ghelevert was, die in haren lande was geloeft 157 enen groten vorst, - die coninck Alexander en wouder niet 158 aensien, of sijn herte yet daer hadde of moghen beroert wer-159den, mer hi sendse weder mit groter eren ende gaven den heer, 160 dien si ghetrouwet was, dair hi nochtan teghen oorlochde. 161 Ende om die eerbaerheit Alexanders so wert die heer also 162 bedacht, dat hi hem selven over gaf in sijnre genaden. Iob 163 Ga naar margenoot163die seit: Ic heb een verbant mit minen oghen ghemaect, op-164Ga naar margenoot164-172dat ic niet en dacht op eenre maecht. - Voort van beroerli-165cheit des herten weder te staen in toern men leest, dat Socra-166tes twie wiven hadde, die hem veel onwairden deden. Want 167 hi was een philosoeph ende hadde meer minne totter wijsheit 168 dan totten wiven. Ende op eenre tijt, dat hi haren toorn woude 169 wiken ende ghinc staen onder sijn huus, daer die een van 170 boven neder goit hem vuyl water opt hoeft, doe antwoorde hi 171 saftelic ende seide: Ic mocht dat wel vermoeden dat na soe 172 Ga naar margenoot172groten donreslaghe een groten reghen soude comen. Daer-om 173 seide Salomon: die sinen moet bedwinghen can die is starcker 174 dan die burghen stormet. — Voort van beroerlicheit des herten 175 Ga naar margenoot175-183in bewisinghe der eren. Valerianus seit van enen wisen 176 co-[145b]ninc, doemen cronen soude, dat hi die crone hielt

[pagina 507]
[p. 507]

177 langhe voor hem ende dacht over wat des coninx staet van recht 178 soude wesen ende int leste seide hi aldus: der coninghen croen 179 is veel edelre dan si salich is. Want die te rechte bedenct mit 180 wat sorghen, doghens ende arbeit datsi is ghebreit, al laghe 181 si opter aerden hi en souden niet weder op nemen. Hier-om 182 seit een wijspreker: dat honor ende onus, dat is eer ende last 183 niet dan een letterGa naar voetnoot183 en scelen, op grixe gescreven honos. – 184 Ga naar margenoot184-190Voort van beroerlicheit des herten op homoet ende op staet 185 van moghen. Exerses, die coninc, doe hi stont ende sach sijn 186 volc over, dat onghetalGa naar voetnoot186 was, ende men hem seide, dat hi waer 187 een groot coninc van volc, doe antwoorde hi ende seide: Ic 188 bin een groot coninc van asch ende slick, want alle dat volc 189 dat ghi hier siet, dat en was over hondert iaren niet ende tot 190 hondert iaren en salt niet wesen, mer pulver werden. Ende 191 Ga naar margenoot191hondert iaren voor eens wisen mans aensicht is te rekenen als 192 Ga naar margenoot192-201een dach die gheleden is. - Voort van beroerlicheit des herten 193 in stride ende in vechten. Valerianus seit van enen ridder, die 194 buten al sijn volc eerst in die vianden viel mit luder stemmen 195 ende also gruweliken ende vromeliken vacht, dat hise te scepe 196 iaghede ende spranc na hem inden water ende hielt [145c] 197 dat scip ende doe si sijn handen of sloghen ende geslaghen 198 hadden, so hilt hi nochtan dat scip mit sijn tanden also lan-199ghe, datsi gelettet waren ende al gevangen. Dese ridder be-200wijsde sinen starcken moet, sijn starcke leden, sijn guet ghe-201Ga naar margenoot201trouwen, sijn duerich biblivenGa naar voetnoot201. Aldus versiet God, dat hi ym-202Ga naar margenoot202-211mer wert ghecroent die wittachtelikenGa naar voetnoot202 striden. - Voort van

[pagina 508]
[p. 508]

203 beroerlicheit van herten ghiericheit te versmaden. Marciocu-204riusGa naar voetnoot203, die patricius was der Romeren, versmade alle guet ende 205 alle scat, want op een tijt, dat die legaten der SamitenGa naar voetnoot205 inden 206 heer tot hem quamen ende saghen sitten op een banc, etende 207 uut aerden vaten, boden si hem een onsprekeliken scat, dat 208 hi van hem toechGa naar voetnoot207. Doe seide hi aldus: Ic heb liever den riken 209 te ghebieden dan self rijc te werden; ende weet, dat die Ro-210mer patricius mit striden niet en verwonne, noch mit ghelde 211 Ga naar margenoot211verwonnen en sal werden. Ende dit was dat David seide: Ist 212 dat di rijcheden toe vloeyen, wilter gheen hert ansetten. Al-213dus is hi die starcste man, die ondoechde ende onneer verwin-214nen can ende vromerGa naar voetnoot214 die sijn hert dwinct dan die die heiden 215 verslaet.

216Ga naar margenoot216-227Die vierde manier van heydenscher historien staet op mati-217cheit, dat is een duecht daer een sijn leven onder den banckGa naar voetnoot217 218 sijnre ee in alre mate houden can. Van onmate Alexanders 219 Valerius scrijft, dat doe hi hoorde van enen [145d] philo-

[pagina 509]
[p. 509]

220sooph, datter veel werelden waren, doe suchtede hi ende sei-221de: ay mi, dat ic der werelden noch niet meer dan één ghe-222creghen en hebbe. Doe antwoorde die meester weder: had-223den die goden dijn lichaem aenghenomen, die werlt soude 224 hem te enghe ende te nauwe gheweest hebben; die een hant 225 soutste oost ende die ander hant soutste west gheraect hebben. 226 Ende dit seide hi daer-om, want Alexander cleen was van live 227 Ga naar margenoot227-253ende alte groot ende machtich van moede. Ende dat bewijst 228 wel Amphusus, die van hem scrijft, dat, doe hi doot was ende 229 men graven soude, doe quamen neghen philosophen heyden-230schen meesteren, datsi souden lof ende prijs in sijnre uut-231vaert van hem dichten ende spreken, mer si volchden die 232 waerheit ende spraken van sijnre onmaticheit aldus: die eer-233ste seide: ghister so maecte Alexander van goude enen wa-234ghen, nu maect dat gout van hem enen waghen. Want sijn graf 235 was van goude, daermen in voeren soude. Die ander seide: 236 ghister so en ghenoechde Alexander niet aen die heele werlt, 237 nu heeft hi ghenoech an drie ellen aertsteden. Die derde sei-238de: ghister so gheboet Alexander alle den volc vanden lande, 239 nu is alle ghebot ende macht uut sinen handen. Die vierde 240 seide: ghister so leide Alexander dat volc uut waer hi woude 241 in leven of in [146a] dode, nu gheleit dat volc Alexander doot 242 waer datsi willen. Die vijfte seide: ghister so mocht Alexan-243der menighen mensch vander doot verlossen, huden so en 244 mocht hi self des doots scutte niet ontcomen. Die seste seide: 245 ghister so voerde Alexander een groot heer ten stride, nu voort 246 dat selve heer Alexander totten grave. Die sevende seide: 247 ghister ontsaghen ende eerden Alexander alle volc, huden 248 scuwensen ende rekenen als een crenghe. Die achte seide: 249 ghister so was al die werelt Alexander onderdaen ende hi en 250 hadde ghenen ghelijc, nu is hi huden alle menschen lagher

[pagina 510]
[p. 510]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

251 gheworden. Die neghende seide: ghister so leverde Alexan-252der dat volc ende spijseGa naar voetnoot252, huden is <hi> self een spijs der wor-253men gheworden. Hier-om seit die poeet aldus: des menschen 254 Ga naar margenoot254leven is cranc gehangen. Salomon seit: Die tijt des men-255schen leven en is niet also cort, alset onseker is. Wes wil hem 256 dan een mensche in onmate verheffen ende vermoeden, die 257 Ga naar margenoot257aerde ende asch is ende alsoe snel dat self is gheworden. Moy-258ses leerde den volc van Ysrahel, datsi alle tijt dencken souden 259 op haer leste uterste eynde ende soe mochten si hem voer 260 Ga naar margenoot260sonden hoeden. Iheronimus seit inder prologhen vander bi-261bilen: hi mach lichtelic alder werlt salicheit versmaden, die 262 alle tijt dencket dat hi sterven sal. Vanden moghen- [146b] 263 sten, edelsten, rijcsten, scoonsten, wijsten is alle slot rede ghe-264Ga naar margenoot264-302lesen: et mortuus est, hi is gestorven. Theodosius scrijft van 265 Alexanders leven dat hi seer tot luxurien gheneghen was ende 266 sach sonderlinghe gaerne scone vrouwen. Dit verstont die

[pagina 511]
[p. 511]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

266 coninc van Cecilien, dat Alexander om cierheit van goude 267 of van sulver niet en achtede, ende daer om, doe hi hem soude 268 ontfanghen, settede hi Alexander onder vier die scoenste 270 vrouwen, die hi mochte vinden, als die coninghinnen van 271 Cecilien, van Provincien, van Arabien ende van Affriken. En-272de als Alexander inden werscap onder desen vrouwen sittet, 273 so wert hi alsoe seer blide, als opten dach hi die croen van 274 Griecken ontfenck overmits dat scone oghenweyde ende spie-275ghel-ghesichtGa naar voetnoot274 vanden vrouwen. Ende als die maeltijt was ge-276daen, wert Alexander geleit in een scone camer, daer een su-277verlic bedde was toe ghemaect, behanghen mit vier gardinen 278 <daer vier alte suverlike beelden waren in ghewrocht. An 279 die gordine> totten hoofde stont een beelde ende hadde een 280 rolle in sijnre hant, dair in stont ghescreven: Ic bin saligher 281 dan die conincinne van Cecilien; ende daer boven was ghe-282screven: Prudencia, dat beduut: wijsheit. An die rechter 283 gordijn stont een beelde, had in sijnre rollen gescreven: Ic 284 bin claerre dan die conincinne van Provincien; [146c] ende 285 boven hem stont ghescreven: Iusticia, dat is: gherechticheit. 286 An die luchter gordine stont een beelde ende hadde in sijnre 287 rollen gescreven: Ic bin mogender dan die conincinne van 288 Arabien; ende boven hem stont ghescreven: fortitudo animi, 289 dat is: starcheit des moets. Anden voeten stont een beelt ende 290 hadde in sijnre rollen ghescreven: <Ic bin meerre dan die 291 coninghinne van Affriken; ende boven hem stont ghescre-292venGa naar voetnoot290:> Temperancia, dat is: maticheit van leven. Als 293 Alexander dese suverlike <beeldenGa naar voetnoot293> ende haren ghescrift 294 begonde te verstaen, hoe hem die coninc wijsde bequaemlic 295 uut sijnre sinnenlust op minnen dese<r>Ga naar voetnoot295 voirnoemde duech-

[pagina 512]
[p. 512]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

296den, als wijsheit, gerechticheit, starcheit van moede ende ma-297ticheit van leven, danckede hi den coninc van beiden: eerst 298 dat hi hem mit sconen vrouwen wel ontfaen haddeGa naar voetnoot298 <ende 299 mit beelde ende mit exempele wel gheleert hadde.> Want-300men pleecht te segghen: exempelen bewegen meer dan woor-301den. Daer ic nu hier na wil een capittel van scriven, den ver-302standighen mede die doghet te bewisen.

voetnoot1
ghestichte, lees: ghescichte: geschiedenissen, feiten (oostmnl.).
margenoot6-302
Mr.Dirc geeft in dit capittel een verzameling van voorbeelden, bijna alle aan heidensche schrijvers ontleend en gerangschikt volgens de vier kardinale deugden. Verscheidene bronnen worden met name aangewezen. Voor 't meerendeel zijn het de in de middeleeuwen zeer geliefde werken van Valerius Maximus, van Justus Valerius, van Vigecius en van Diogenes Laërtius.
voetnoot6
gemeenlic: algemeen. (Harl. Gloss.: universalis). Hier wellicht: ‘hetzelfde’, zoodat we uit het verleden kunnen leeren. Mhd.: gemeinlich. Het bvnw. is overal veel zeldzamer dan het bijw.
voetnoot16
eerlic: loffelijk.
margenoot20-26
Vgl. Scaecspei (wij citeeren de uitgave van Dr. G.H. van Schaick Avelingh) blz. 24: ‘O, hoe zalich waren die voorleden tijden, in welken tijden die princen der aerden hem tot wijsheit gaven’; blz. 27: ‘Hieromme so lezen wij, dattie Roomsche coninc screef aenden coninc van Vrancrijk, dat hi sinen kijnderen in goeden edelen kunsten souden doen leren.’ Hier verwijst V.S.A. naar Helinandus, De Bono regimine principis, Cap. XV. — Helinandus van Froidmont, † 1227, was een Cistercienser-monnik. Hem wordt meermalen toegeschreven De institutione principum, waarvan een deel onder bovengenoemden titel is afgedrukt in Migne, P.L. t. 212, col. 735-745. Hierin is ook ‘De institutione principis, epistola ad Trajanum opgenomen. - Sc. blz. 26: Aldus nae dat voorscreven is, selmen die zonen in goeden edelen consten leren ende doen leren, want: Rex illitteratus est quasi azinus coronatus, dat also veel beduut: Een ongheleert coninc is ghelijc enen croneden ezel’.
voetnoot23
gemeen... gheoect: het algemeen welzijn was vermeerderd.
voetnoot28
Politracum, lees met S-O: Policratum; M: Roro, lees Nero. Troianus, lees: Traianus.
voetnoot34
luckich: voorspoedig, (niet bij Vd.).
voetnoot35
ghevallen: te beurt gevallen.
margenoot40
Sap. 6:26 — Eccle. 10:16: Vae tibi, terra, cujus rex puer est, et cujus principes mane comedunt. Deze laatste tekst ook geciteerd Sc., blz. 9: ‘Soe wee den lande, daer die coninc een kint is.’ Vgl. ook Lekenspieghel, B. III, c. 12, v. 67-68.
margenoot41
In morali dogmate prophetarum. Is hier misschien het Moralium dogma philosophorum. — uitgegeven door Dr. John Holmberg — Uppsala 1929 — bedoeld? Vgl. Eccli. 10:3: Rex insipiens perdet populum suum.
margenoot43-64
Bron onbekend.
voetnoot43
M: exersers, lees Xerxes. Misschien mogen we de eerste e bij want trekken: want tot X... sprak, enz. Zie echter p. 507, r. 185.
voetnoot49
die rugghe weynden: vluchten (wijst op Lat.: terga vertere).
voetnoot57
waghenen: strijdwagens, (die wellicht op hun schepen werden overgebracht).
voetnoot62
versuymden: verwaarloosden.
margenoot65
III Kon. 12:8 vv.
margenoot68
Eccli. 32:24.
voetnoot74
stortval der onbehoetheit: stortvloed van onbehoedzaamheid.
voetnoot76
M: waerlike: echte; S-O: vaerlike: vreeselijke, gevaarlijke. Dit woord is echter zeldzaam. De lezing van M verdient de voorkeur: de echte kamp tegenover de strijdoefeningen.
voetnoot78
steken-spelen: steekspelen houden; een ww. evenals tornieren; - vertraechden: verslapten.
voetnoot84
aenclaghelic: die niet aan te klagen, te beschuldigen is.
margenoot85
Ps. 96:2: justitia et judicium correctio sedis ejus.
voetnoot86
M: redulen, lees: zedulen (Mnd. sedele): zetel.
margenoot88-94
Vgl. Sc. blz. LXXXII en 36; Kaetspel — uitgegeven door Dr. J. Roetert Frederikse — blz. XLVI en 43. D. v. D. verwijst echter naar Valerianus en inderdaad vinden wij dit exempel in 't kort bij Valerius Maximus Libri novem factorum dictorumque memorabilium Lib. VI, cap. 3, externa 3.
voetnoot88
M: Valerianus lees: Valerius; - verstont: inzag.
margenoot95
Prov. 20:28: Roboratur clementia thronus ejus.
voetnoot95
toorn, lees: troon.
margenoot97-105
In Vitae Patrum (Migne, P.L. t. 73, col. 797 en 1013) wordt van Abbas Macarius iets dergelijks verteld, waaraan Leg. aur. (Graesse3, p. 101-102) waarschijnlijk ook haar exempel heeft ontleend, maar de inkleeding en uitwerking in beide bronnen verschilt verder geheel van de redactie in de Tafel. V.P. col. 797: Abbas Macarius, dum ambularet in deserto, caput cujusdam hominis aridum invenit in terra. Quod postquam baculo suo convertit, vocem visum est emittere. Quod senex quisnam esset interrogat. At ille respondit: Ego quidem princeps eram sacerdotum idolorum... en spreekt dan verder over het verschil der hellestraffen. L.A. komt hier vrijwel mede overeen: Quodam die sanctus Macarius caput defuncti reperit, et, dum orasset, interrogavit illud, cujus caput fuerit. Et respondit se fuisse paganum, etc.
voetnoot100
wes; gen. van wat; ook, vooral in oostmnl., als nom. en acc. gebruikt van het betr. vnw.
margenoot106
Prov. 8:7.
voetnoot107
sijn lippen... lachteren (labia mea detestabuntur impium): zijn lippen zullen den misdadige verafschuwen.
margenoot108
Sap. 1:1: Diligite justitiam, qui judicatis terram.
margenoot109-139
Diogenes Laertius, De vitis, dogmat. et apopht. clarorum philosophorum libri X, waarvan 't 8ste boek aan Pythagoras is gewijd. In de Tafel zijn echter sommige punten weggelaten, andere toegevoegd en is ook de volgorde en toepassing der symbolen hier en daar gewijzigd. Erat praeterea conciliandae amicitiae in primis studiosus, maximamque in ea babebat vim. Ac siquidem didicisset symbolis suis communicasse, eum continuo socium amicumque consciscebat. Erant autem ista illius symbola: Ignem gladio non fodiendum; stateram non transiliendam;... cor non edendum;... extra publicam viam non eundum;... sub eodem tecto hirundines non habendas;... in finibus peregrinanti non redeundum. Erant autem hic ejus sententiae. Ignem gladio non fodiendum: potentium iram tumentemque indignationem non commovendam; stateram non transiliendam, hoc est: aequum et justum non transgrediendum;... cor non edendum, id est: animam angoribus doloribusque non excruciandam. Per id autem quod peregre proficiscenti minime redeundum admonebat, qui vita excessissent, eos vitae cupiditate teneri non oportere, neque voluplatibus vitae praesentis manus dare. - Vgl. Gesta Romanorum (Oesterley, p. 331): Legitur de rege Alexandro, qui habebat Aristotelem magistrum, de cujus doctrina multum profecit et multas virtutes ab ea didicit. Inter cetera a magistro suo quesivit aliqua sibi et aliis proficua dici... Septem sunt, que te docebo. Primum est, stateram ne transilias. Secundum, ignem cum gladio ne foveas. Tertium, coronam ne carpas. Quartum, cor avicule ne comedas. Quintum, cum profectus fueris, non redeas. Sextum, per viam publicam ne ambules. Septimum, irundinem garrulantem in domo habitare non permittas...
[tekstkritische noot]111 Q om dat ghemeijn goet te meerderen ... onder hun.
112 Q du en sulste.
115 Q plucken.
116 Q gheen hertenvleeschs.
120 Q nader ghemeynen wyse leven.
121 Q swaelwen; — dat is: du en sulste geen runer noch smeker draghen, noch met smeeckers, noch met achtersprekers omgaen.
voetnoot111
M: soecken, lees met S-O: oecken.
voetnoot115
du en salte... breken, (coronam ne carpas, id est leges civium ne reprehendas — Gesta Rom., p. 332 -): gij zult de landswetten niet schenden.
voetnoot118
toepaden: weg, die ergens heen leidt, kortere weg; hier volgens Lat.: binnenweg.
voetnoot119
sonderheit pleghen: bizondere dingen doen. (In deze bet. niet bij V d.; vgl. sonderlijcheit tegenover nader ghemeenre wise leven.
voetnoot122
runer: oorblazer; - oerdragher (niet bij V d.) heeft wel dezelfde bet.: overdragen in 't oor van een ander; - smeker: vleier; - afterspreker: achterklapper, kwaadspreker,
voetnoot125
moeyen noch verstoren: tergen noch prikkelen.
[tekstkritische noot]127 Q voer die erme sorghen.
129 Q spreken oft dincken.
voetnoot127
sorghen: vreezen; zie echter var., waar sorghen: zorgen.
voetnoot131
denck... verhalen: overweeg niet u naderhand schadeloos te stellen voor wat u wedervaren is; - die, lees: di.
margenoot139
een guet dichter (?)
voetnoot140
bedieden: wat mag 't beteekenen dat de menschen kwaad uitleggen, waar nooit menschen kwaad beraamden?... Dat doet de gezindheid, die door brand der oude begeerlijkheid met kwaad gekweld, altijd benijdt wat hem voorbijgaat.
voetnoot142
onder, lee s: ouder.
margenoot144
Vgl. Eccle. 7:30 (Hoc inveni, quod fecerit Deus hominem rectum) en Cant. 1:3 (recti diligunt te).
voetnoot152
verheren: beheerschen.
margenoot153-162
In plaats van Vigecius leze men hier Sextus Julius Frontinus († 103 n. Chr.), wiens werk Strategemaia, sive De solertibus ducum factis et dictis dikwijls met De re militari van Flavius Vegetius Renatus (omstr. 't einde der 4de eeuw) in verband wordt gebracht, o.a. in de Leidsche uitgave van 1644 door Petrus Scriverius. Lib. II, cap. 11, exemplum VI: Alexandrum quoque Macedonem, traditum est, eximiae pulchritudinis virgini captivae, cum finitimae gentis principi fuisset desponsata, summa abstinentia ita pepercisse, ut illam ne aspexerit quidem. Qua mox ad sponsum remissa, universae gentis, per hoc beneficium, animos conciliavit sibi. Vgl. ook de houding van Alexander tegenover de gemalin en dochter van Darius bij Quintus Curtius, Historiarum Alexandri Magni Macedonis libri superstites, lib. III, c. 12. Iets dergelijks wordt ook verteld van Scipio Africanus bij de verovering van Carthago. Vgl. Kaetspel, p. LXVI en 108. Ook hiervan is Frontinus de bron, l.c. exemplum V.
margenoot163
Job 31:1.
margenoot164-172
Deze zeer bekende anecdote vinden we bij Diogenes Laertius, lib. II: Xanthippe, quum in eum prius convitia et maledicta ingessisset, post vero et sordidis aquis perfudisset, Nonne, inquit, dicebam Xanthippem tonantem quandoque pluituram. — ‘Varianten op dit verhaal leveren, zooals Dr. de Vooys opmerkt — Mnl. Legenden en Exempelen le dr. blz. 345 - de Exposicie op de Passie (fol. 172v) en de Dialogus Creaturarum (81), die Seneca als bron noemt. De eerste variant spreekt van een ‘dienstmaegt’, die hem van den zolder begoot ‘met onreynen vuylen scotelwatere’; in het tweede geval doet ‘een pot mit onreyne pisse’ denzelfden dienst.’
margenoot172
Prov. 16:32.
margenoot175-183
bron onbekend.
voetnoot183
letter (ende, lees: en).
margenoot184-190
bron onbekend.
voetnoot186
ongetal, niet bij Vd., wel: ongetallijc: talloos, (vgl. mhd.: ungezalt).
margenoot191
Ps. 89:4.
margenoot192-201
bron onbekend.
margenoot201
II Tim. 2:5.
voetnoot201
duerich bibliven: bestendig volharden.
margenoot202-211
Hetzelfde exempel staat ook in het Sc., waar Seneca als bron wordt aangegeven (p. lxxxi en 33), die in zijn Consolatio ad Helviam, cap. 10, in 't kort daarvan gewaagt. Onze auteur heeft Valerius Maximus gebruikt, Lib. IV, c. 3, 5: M. autem Curius exactissima norma Romanae frugalitatis, idemque fortitudinis perspectissimum specimen, Samnitum legatis agresti se in scamno assidentem foco, atque ligneo catillo coenantem... spectandum praebuit. Ille enim Samnitum divitias contempsit, Samnites ejus paupertatem mirati sunt. Nam cum ad eum magnum auri pondus publice missum attulissent, benignis verbis invitatus, ut eo uti vellet, et vultum risu solvit, et protinus, supervacuae, inquit, ne dicam ineptae legationis ministri, narrate Samnitibus M. Curium malle locupletibus imperare quam ipsum fieri locupletem: atque istud ut preciosum, ita malo hominum excogitatum munus refertote, et mementote me nec acie vinci, nec pecunia corrumpi posse.
voetnoot202
wittachteliken: wettig (legitime).
voetnoot203
Marciocurius, lees: Manius Curius.
voetnoot205
Samiten, lees: Samniten.
voetnoot207
dat... toech: opdat hij van hen zou wegtrekken.
margenoot211
Ps. 61:11.
voetnoot214
vromer: dapperder.
margenoot216-227
Ook volgens den latijnschen tekst van het Sc. is dit exempel ontleend aan Valerius: ‘Quemadmodum de Alexandro dicit Valerius.’ De hoofdgedachte vinden we daar terug Lib. VIII, cap. 14, ext. 2: Jam Alexandri pectus insatiabile laudis, qui Anaxarcho comiti suo, ex auctoritate Democriti praeceptoris innumerabiles mundos esse referenti, Heu me, inquit, miserum, quod ne uno quidem adhuc potitus sum! Angusta homini possessio gloriae fuit, quae deorum omnium domicilio sufficit. Vincentius van Beauvais, die - aldus Dr. van Schaick Avelingh, blz. LXXXVI - een eenigszins afwijkende lezing van het verhaal heeft, noemt als bron Quintus Curtius (Lib. VII c. 8): Si di habitum corporis tui aviditati animi parem esse voluissent, orbis te non caperet: altera manu Orientem, altera Occidentem contingeres... Admissi in tabernaculum jussique considere, in vultu regis defixerant oculos; credo quis magnitudine corporis animum aestimantibus, modicus habitus haudquaquam famae par videbatur.
Blijkbaar zijn in de redactie van de Tafel beide lezingen verbonden: het begin stemt met Valerius overeen, de andere helft meer met Quintus Curtius. Geheel anders is de vertaling van: Si di, enz.; terwijl die van het Sc., blz. 82, letterlijk is.
voetnoot217
onder den banck (lees wellicht: ban) sijnre ee houden: onder de macht van zijn wet houden. Vgl. Vd. I, 545: enen te banne houden: onder zijn rechtsmacht iemand houden.
margenoot227-253
Wie deze Amphusus of Amfulsus is, konden we niet achterhalen. Zie Gesta Romanorum, cap. 31 - (Oesterley p. 329): Legitur de morte Alexandri quod antea plurimi philosophi ad eum convenerunt... A. ex auro fecit thesaurum;... heri non sufficiebat A. totus mundus;... heri A. potuit a morte multos liberare;... heri terram premebat;... heri A. omnes timebant;... heri A. multos amicos habuit;... heri A. duxit exercitum. Vgl. Dr. S. Hoogstra, Prozabewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Mnl. blz. 30 en 177. Zie R. Holkot, O.P. Liber de moralizationibus, 46. Quamquam Alexander fuit aliquando magnus. (Alexanders Begräbnis, volgens de inhoudstafel door Oesterley in zijn uitgave van de G.R. blz. 246 afgedrukt.)
[tekstkritische noot]252 S-O leverde... ende spijsde.
265 Q gheneycht.
266 Q gherne.
voetnoot252
M: leverde... ende spijse; S-O: leverde... ende spijsde; lees: leverde... ene spijse.
margenoot254
Salomon (?)
margenoot257
Moyses, lees: Eccli. 7:10.
margenoot260
Iheronimus in der prologhen van der bibilen (nl. de slotzin): Facile contemnit omnia, qui se semper cogitat esse moriturum.
margenoot264-302
Dit verhaal vinden we met eenige afwijking in de Gesta Rom. (Oesterley, p. 615): Rex quidam potens Allexandrum potentissimum ad convivium invitavit. Et quia Allexander de auro vel argento parum curavit hospes sollicitus quid tanto principi propinaret, quatuor pulcherrimas mulieres propter Allexandrum [invitavit], inter quas Allexander sedendo multum letabatur. Erat enim una illarum ducissa Cecilie, secunda Provincie, tertia Arabie, quarta domina Affrice. Cena facta dum Allexander ad quietem duceretur, paratus erat lectus pulcherrimus. Et in circuitu lecti quatuor erant picte pulcherrime mulieres cum istis superscriptionibus. Prima dicebatur obediencia super quam scriptum erat: mundior sum Arabia. Hec erat ad caput lecti. Ad pedes lecti alia mulier scribebatur mundicia sive castitas cum isto titulo: elarior sum quam Affrica. Ad dextram partem lecti tercia mulier scribebatur prudencia cum isto tytulo: pulchrior sum Cecilia. Ad sinistram partem lecti quarta puella picta dicebatur amicicia, cui talis erat superscriptura: elegantior sum tota Provincia. Alexander igitur iturus dormitum dum istas ymagines vidisset et scripturas legisset, tantum fuit letificatus quod omnium mulierum extitit totaliter oblitus. Volgens de beginwoorden schijnt D.v.D. het ontleend te hebben aan Robert Holkot O.P. Liber de Moralizationibus, I Theodosius de vita alexandri. Rex cecilie alexandrum (Alexander, vier frauenbilder). Vgl. Oesterley, Gesta Romanorum, blz. 246, waar de inhoudstafel van het Liber de Moralizationibus of de Moralitatibus, staat afgedrukt. Zie ook cap. XLII, 19-39.
[tekstkritische noot]268 Q silver.
270 Q die hi mocht bidden.
273 Q dach dat hi ... ontfinc.
278 Q gordynen, daer vier alte suverlike beelden waren in ghewracht.
289 Q stercheit des ghemoets.
295 Q uut sijnre diste (in hs. stond eerst luste); verder een toevoeging waaruit blijkt, dat de corrector den zin niet verstond.
voetnoot274
oghenweyde: aanblik; - spieghel-ghesicht: spiegelbeeld.
voetnoot290
Ic bin... ghescreven, ingelascht volgens S-O.
voetnoot293
M: ghebeden, lees met S-O: beelden.
voetnoot295
M: dese, lees met S-O: deser.
[tekstkritische noot]299 Q Want men plecht.
8 Q domme volc te zinne ende te verstande mochten bringhen.
9 Q wrochten.
10 Q sunderlinghe.
voetnoot298
ende mit... hadde, ingelascht volgens S-O.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken