Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hannes Brinker of de zilveren schaatsen (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hannes Brinker of de zilveren schaatsen
Afbeelding van Hannes Brinker of de zilveren schaatsenToon afbeelding van titelpagina van Hannes Brinker of de zilveren schaatsen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.55 MB)

Scans (29.38 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrators

Maarten Oortwijn

Bert Bouman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hannes Brinker of de zilveren schaatsen

(1970)–Margreet Bruijn, Mary Mapes Dodge–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een late bezoeker. Het gordijn wordt nog een beetje hoger opgehaald

Het is laat op de avond, als er weer bezoek bij Brinker komt. En nu zijn het niet de vriendelijke en nieuwsgierige mensen uit het dorp. Nee, het zijn nog late bezoekers, helemaal uit Amsterdam, want een koets staat weer voor. Een dame en een heer stappen uit en lopen gehaast de dijk af. Ze kloppen niet aan de deur, maar gaan meteen naar binnen, want ze hebben erge haast.

Wat is er dan toch aan de hand? Wat willen ze daar bij Brinker, nog zo laat?

Met een korte groet stapt dokter Boekman binnen, want hij is het en niemand anders. Zijn strenge gezicht staat nog strenger dan anders, maar wie goed kijkt, kan zien, dat dat alleen maar is om

[pagina 94]
[p. 94]

zijn ontroering te verbergen. Mevrouw Ten Kate is met hem meegekomen en onderweg heeft ze hem telkens weer de geschiedenis moeten vertellen, die Brinker die middag verhaald heeft. En nu komt dokter Boekman dan zelf, om het nog eens uit Brinkers eigen mond te horen.

De dokter is op de punt van een stoel gaan zitten en neemt telkens de bril van zijn neus. Dan veegt hij over zijn ogen. Zijn gezicht staat niet streng meer, maar verdrietig en vol zorg. Hij ziet er heel, heel oud uit. Telkens wil hij zijn mond open doen om iets te vragen, maar dan sluit hij hem weer en luistert stil.

Eindelijk is vader klaar met zijn verhaal.

‘Dat is de hele geschiedenis,’ zegt hij een beetje verdrietig. ‘Het is maar treurig dat ik de namen niet meer weet.’

Dokter Boekman staat op. Hij loopt op Brinker toe en legt een bevende hand op zijn schouder.

‘Beste, brave man,’ zegt hij schor. ‘Laat mij dat horloge eens zien!’ Meteen heeft hij het al in de trillende handen. Hij maakt het open en bekijkt het een hele poos. Dan moet hij zijn bril weer afnemen om langs zijn ogen te vegen. Hij legt het horloge even op de tafel en zucht een paar maal heel diep. Dan wendt hij zich tot mevrouw Ten Kate.

‘Het is juist zoals je dacht,’ zegt hij. ‘O, wie had dat toch kunnen denken!’ Hij loopt naar zijn stoel en gaat zitten. Zijn hoed legt hij op de tafel en dan neemt hij het horloge weer in de handen. Hij lijkt wel even vergeten te zijn, dat hij niet alleen in de kamer is, want hij praat zacht voor zich heen.

‘Laurens, mijn arme, arme Laurens.’

Dan staat hij weer op en gaat vlak voor Brinker staan.

‘Mijn beste man!’ roept hij wanhopig uit. ‘Dat was mijn zoon! Weet je dan heus niet meer waarheen hij gegaan is? Ach, nee, je mag je niet vermoeien, maar ik zou het zo heel graag weten. Ach mijn zoon, mijn enige zoon!’

Weer gaat hij zitten en een hele poos staart hij voor zich uit met het hoofd in de handen. Dan kijkt hij op en als hij al die vragende, angstige gezichten op zich gericht ziet, wordt hij plotseling heel rustig. Er komt even een glimlach om zijn mond.

[pagina 95]
[p. 95]

‘Jullie zult er niet veel van begrijpen,’ zegt hij dan. ‘En daarom zal ik jullie alles vertellen.’ Weer zucht hij diep en dan begint hij. ‘Zoals ik net al zei: ik heb een zoon, of helaas misschien: ik had een zoon. Laurens heette hij en hij was alles wat ik op de wereld had, want zijn lieve moeder stierf, toen hij werd geboren. Het was een aardige, flinke zoon, de vreugde van mijn leven. Ja, zo was het. Hij groeide op tot een knappe, vlugge jongen, die mij dikwijls hielp bij het klaar maken van poeders en pillen voor mijn patiënten. Hij was toen nog Jong. Niet ouder dan Hannes nu. Jongen, jongen, wat leek mijn Laurens toch op hem. Altijd weer moet ik daaraan denken. Zijn haar was net zo blond en zijn ogen waren ook zo blauw en als hij lachte, och dat was precies zo, als wanneer Hannes lacht. Maar laat ik verder vertellen.

Het was in het najaar, nu tien jaar geleden. Er waren veel zieken en ik had het erg druk. De hele dag ging ik van de ene patiënt naar de andere en als ik dan 's avonds laat thuis kwam, moest ik nog de medicijnen klaar maken. Toen werd Laurens mijn grote steun. Ik zei hem precies wat hij moest doen en hij maakte alles tot in de puntjes klaar. En altijd was hij vriendelijk en opgewekt, ook al was ik knorrig en ongeduldig. Ja, wat hielp hij mij toen toch goed. Maar ik begreep dat niet voldoende, daarvoor had ik het te druk. Tot diep in de nacht stond mijn arme jongen soms in de apotheek te werken en nooit kwam er een klacht over zijn lippen. Wel werd hij bleek van vermoeidheid, maar daar stoorde ik mij niet aan. Ik werkte zelf zo hard als ik kon en vond het vanzelfsprekend dat Laurens dat ook deed. Toch kon dit zo niet goed blijven gaan. Dat had ik moeten begrijpen. Helaas, toen ik het begreep, was het te laat.’ Hier blijft de dokter even steken. Dan gaat hij op sombere toon verder.

‘Op een goede of beter kwade dag maakte Laurens verkeerde poeders klaar. Er zat vergif in dat de patiënt zeker zou schaden. Laurens ontdekte zijn vergissing vrij spoedig en haastte zich om zijn fout te herstellen. Met nieuwe poeders ging hij zo vlug hij kon naar de zieke, maar daar hoorde hij, dat de man juist was overleden. De arme jongen moet toen gedacht hebben, dat het zijn schuld was, want thuisgekomen schreef hij mij in een brief, dat

[pagina 96]
[p. 96]

hij niet waard was nog langer mijn zoon te zijn. Hij durfde mij niet meer onder de ogen te komen en trok de wereld in.

Toen ik die avond wat later dan gewoonlijk thuiskwam, vond ik de brief en Laurens was verdwenen. Hoeveel moeite ik ook deed om hem terug te vinden, alles was tevergeefs. Die arme, arme jongen. Wat een verdriet moet hij hebben en hoe zwaar zal hij onder een gevoel van schuld gebukt gaan! Als hij tenminste nog leeft! Misschien is hij wel van ellende gestorven. En dan zal ik hem nooit kunnen vertellen, dat de zieke stierf, nog voordat hij de verkeerde poeders had ingenomen!

Wat zou zijn lieve moeder treuren, als ze eens alles geweten had! Haar foto was het, die Laurens uit het horloge meenam. Waarom ben ik toch dikwijls zo streng tegen hem geweest! Dat kan ik mezelf nooit vergeven! En waar is de jongen nu? Niemand weet het! Maar jij Brinker, jij! Jij hebt die jongen van mij over het water gezet! O, zeg me toch, waar ging hij heen?’

Met betraande ogen kijkt dokter Boekman de kring rond, van de een naar de ander. Dan blijven zijn ogen op Hannes rusten. Er komt weer een glimlach om zijn mond.

‘Zoals jij toch op mijn Laurens lijkt!’ zegt hij weemoedig. ‘Het is een wonder, dat me hier bij jullie gebracht heeft. Maar hoe vinden wij ooit mijn zoon weer terug? Als hij nog leeft!’

Bij deze laatste woorden is Hannes op de dokter toegesprongen. Zijn ogen glanzen.

‘Dokter,’ roep hij opgewonden uit. ‘O dokter, geloof mij! Uw zoon leeft, daar ben ik zeker van! Laat mij hem gaan zoeken. Ik wil gaan waarheen u mij stuurt. Al is het ook naar het andere einde van de wereld!’

Nog lang wordt er over de verdwenen zoon van dokter Boekman gesproken. Hannes hoeft hem niet te gaan zoeken. Dokter zal de hulp van Johns ouders inroepen. Die wonen immers in Engeland? Het is al heel laat als de dokter en mevrouw Ten Kate naar Amsterdam terugrijden. Gelukkig dat het ij nog steeds bevroren is want anders hadden ze deze nacht niet meer thuis kunnen komen. En naar huis willen ze, zo gauw mogelijk, want er is nog zoveel te bespreken.

[pagina 97]
[p. 97]

Zullen ze Laurens werkelijk kunnen vinden, daar in dat verre Engeland?

Dapper lopen de paarden door de nacht, terwijl de late reizigers plannen maken om de verloren zoon te gaan zoeken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken